ECLI:NL:RBAMS:2021:3802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
13/273150-20, 13/46218-20 en 13/199174-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in meervoudige strafzaak met betrekking tot verkeersdelicten en diefstal

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn de verdachten aangeklaagd voor verschillende feiten, waaronder het rijden zonder rijbewijs en diefstal in vereniging. De rechtbank heeft op 26 mei 2021 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 12 mei 2021. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, waarbij zaak A betrekking heeft op verkeersdelicten en zaak B op diefstal en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen in zaak A, waardoor de verdachte op dat punt is vrijgesproken. In zaak B heeft de rechtbank echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor de diefstal en een week hechtenis voor het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/273150-20 (A) + 130/46218-21 (B) + 13/199174-19 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 26 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.W. van Rijmenam-Van Oosterom naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
in zaak A:
1.
primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) op 24 oktober 2020 in Amsterdam;
subsidiairovertreding van artikel 5 WVW op 24 oktober 2020 in Amsterdam;
2. overtreding van artikel 7 WVW op 24 oktober 2020 in Amsterdam;
3. overtreding van artikel 107 WVW op 24 oktober 2020 in Amsterdam;
4. overtreding van artikel 107 WVW op 3 februari 2021 in Badhoevedorp.
in zaak B:
1. diefstal in vereniging op 17 februari 2021 in Amsterdam;
2. vernieling op 17 februari 2021 in Amsterdam.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle in zaak A ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 moeten twee vragen worden beantwoord: was verdachte [verdachte] de bestuurder en leveren de feiten vervolgens een overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet op? De officier van justitie beantwoordt beide vragen bevestigend. [naam 1] heeft de dag voor het ongeval de auto gehuurd waarmee [slachtoffer] is aangereden. Niet is gebleken dat hij de auto heeft uitgeleend. Op het stuur van de auto wordt het DNA van verdachte aangetroffen. In tapgesprekken van [naam 1] zegt deze onder meer “
Ik reed niet, ik zat ernaast. […] Ze weten wie gereden heeft. […] Ja die gast heeft ook inval gehad toch”. Op 24 oktober 2020 is binnengetreden in het ouderlijk huis van verdachte. Daarmee staat voldoende vast dat verdachte de auto heeft bestuurd op het moment van het ongeval. Dit wordt ondersteund door de herkenning op camerabeelden kort na het ongeval van een persoon die op verdachte lijkt.
Verdachte had al bijna elf seconden een rood stoplicht. Hij reed met minimaal 84 kilometer per uur en heeft geen vaart geminderd toen hij bij de voetgangersoversteekplaats aankwam. [slachtoffer] was al aan het oversteken en moet voor verdachte zichtbaar zijn geweest. Daarbij heeft verdachte geen rijbewijs. Dit levert schuld op in de zin van artikel 6 WVW.
Op 3 februari 2021 is verdachte aangehouden als bestuurder van een personenauto, terwijl hij niet over een rijbewijs beschikt. Feit 4 kan daarom worden bewezen.
De in zaak B als 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen eveneens worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in zaak A op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte de bestuurder van de auto was ten tijde van het ongeval op 24 oktober 2020. De camerabeelden zijn van onvoldoende kwaliteit om daarop een herkenning te baseren. Op die beelden zien verbalisanten een persoon waarvan de algemene en weinig onderscheidende uiterlijke kenmerken overeenkomsten vertonen met verdachte. Daarmee is echter niet gezegd dat verdachte de persoon op die camerabeelden is. Het DNA van verdachte is aangetroffen op het stuur van de auto die bij het ongeval betrokken was, omdat verdachte voor het ongeval in de auto heeft gezeten toen [naam 1] hem de auto liet zien. De tapgesprekken zeggen niets. Verdachte moet worden vrijgesproken. Daarbij kan het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Ook op die reden dient vrijspraak te volgen van het in zaak A onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van zaak B onder 1 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft zij om vrijspraak verzocht, omdat niet kan worden vastgesteld dat de deuren zijn vernield, beschadigd of tijdelijk onbruikbaar zijn gemaakt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Zaak A
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verdachte tijdens het ongeval de personenauto heeft bestuurd waarmee [slachtoffer] is aangereden. Als die vraag positief kan worden beantwoord, kan zij zich buigen over de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten 1 primair of subsidiair, 2 en 3.
Was verdachte de bestuurder van de personenauto?
Op 24 oktober 2020 is [slachtoffer] aangereden terwijl hij overstak over de voetgangersoversteekplaats op de kruising van de [naam laan] met de [naam kade] . [slachtoffer] was, samen met zijn vriendin, met een groen stralend verkeerslicht de kruising opgelopen. Op het zebrapad kwam hij in botsing met een personenauto. [slachtoffer] werd via de voorruit door de lucht geslingerd en viel op het wegdek. De voorruit en het dak van de personenauto werden hierbij ingedrukt. De personenauto verliet de plaats ongeval zonder te stoppen en liet de voetganger zwaar gewond achter. De politie heeft onderzoek gedaan naar de personenauto. Een omstander verklaart dat de auto is gereden in de richting van de [naam dijk] . De politie treft op de [straatnaam 1] een geparkeerde Peugeot met kenteken [kenteken] . Op die Peugeot wordt bloed aangetroffen en de voorruit is ingedeukt.
De camerabeelden van de Openbare Bibliotheek Amsterdam aan het [naam plein] hebben deels zicht op deze in de [straatnaam 1] geparkeerde Peugeot. Bij het terugkijken van de camerabeelden ziet verbalisant [naam verbalisant 1] dat de Peugeot om 7.13 uur de straat komt inrijden en daar parkeert. Een persoon die door verbalisant [naam verbalisant 1] aan zijn postuur, houding en bewegingsmotoriek wordt herkend als [naam 1] stapt uit aan de bijrijderszijde. Uit onderzoek blijkt dat [naam 1] de Peugeot heeft gehuurd. De persoon die aan de bestuurderszijde uitstapt, heeft volgens verbalisant [naam verbalisant 1] uiterlijke kenmerken vergelijkbaar met die van verdachte. Ook verbalisant [naam verbalisant 2] bekijkt de betreffende beelden en beschrijft dat de houding en manier van lopen van de bestuurder hem “doen denken” aan verdachte. Verbalisant [naam verbalisant 3] bekijkt deze beelden eveneens. De haardracht en baard van de persoon die aan de bestuurderskant van de Peugeot uitstapt, komen volgens de verbalisant overeen met die van verdachte. [naam verbalisant 3] schrijft dat hij “grote overeenkomsten” ziet met verdachte, ondanks het feit dat de beelden niet scherp zijn.
De rechtbank vindt deze ‘herkenningen’ onvoldoende om daarop het bewijs te kunnen baseren dat verdachte degene is die heeft gereden en het ongeval heeft veroorzaakt. Verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] zeggen niet veel meer dan dat er uiterlijke kenmerken te zien zijn die vergelijkbaar zijn met die van verdachte. Dat is iets anders dan een herkenning. Verbalisant [naam verbalisant 3] is stelliger, maar voor hem geldt dat hij betrokken was bij het onderzoek en al wist dat [verdachte] de verdachte was ( [naam verbalisant 3] had hem als verdachte zelfs gehoord) vóórdat hij zijn herkenning deed. De herkenning door verbalisant [naam verbalisant 3] heeft daardoor minder bewijskracht.
Daar komt bij dat er een andere verbalisant is, [naam verbalisant 4] , die een heel andere herkenning doet. Hij meent dat de ‘man met baard’ op de beelden mogelijk ene [naam 2] zou kunnen zijn (p. 63). Ook dit doet afbreuk aan de herkenningen van verdachte.
Het feit dat DNA van verdachte is aangetroffen op het stuur maakt dit niet anders, nu verdachte daarover ter zitting heeft verklaard dat hij op een eerder moment in de auto heeft gezeten en daarbij van alles heeft aangeraakt. Ditzelfde geldt voor het door de officier van justitie aangehaalde tapgesprek van [naam 1] . Dit tapgesprek is onvoldoende specifiek om redengevend te kunnen zijn voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat er voor de feiten 1 primair en subsidiair, 2 en 3 onvoldoende bewijs is. Verdachte zal daarom van die feiten worden vrijgesproken.
Oordeel over feit 4
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, op basis van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan feit 4.
3.3.2
Zaak B
Oordeel over feit 1
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, op basis van de wettige bewijsmiddelen (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan feit 1. Gelet op het standpunt van de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Oordeel over feit 2
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, op basis van de wettige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan feit 2.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A, feit 4:
op 3 februari 2021 te Badhoevedorp als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de [straatnaam 2] zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
op 17 februari 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen chocoladerepen en etenswaren toebehorende aan [benzinepomp] (vestiging [vestigingsplaas] );
ten aanzien van zaak B, feit 2:
op 17 februari 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur toebehorende aan [benzinepomp] (vestiging [vestigingsplaas] ) heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar, met aftrek van voorarrest en een rijontzegging van twee jaren. Daarbij is met name rekening gehouden met de ernst van het verkeersongeval en het strafblad van verdachte.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de oriëntatiepunten van het LOVS en met de omstandigheid dat verdachte goederen van een geringe waarde heeft weggenomen en de hoogte van de schade dus beperkt is gebleven.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto zonder dat hij beschikte over een rijbewijs. Daarnaast heeft hij een diefstal in vereniging en een vernieling gepleegd. Dit zijn overlastgevende feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 april 2021. Hieruit blijkt dat verdachte al vaker in aanraking is gekomen met justitie in verband met vermogensdelicten, rijden zonder rijbewijs en vernieling. Bovendien was zijn voorlopige hechtenis geschorst toen hij de diefstal in vereniging en de vernieling pleegde. De schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft hem er kennelijk niet van weerhouden strafbare feiten te plegen.
De diefstal in vereniging en de vernieling zijn misdrijven. De rechtbank vindt, gelet op de bovengenoemde omstandigheden, de oplegging van een gevangenisstraf gepast. Zij zal hem voor die feiten een gevangenisstraf van vier weken opleggen.
Het rijden zonder rijbewijs betreft een overtreding. Daarvoor zal aan verdachte een week hechtenis worden opgelegd.

8.Beslag

Onder verdachte is in zaak A een geldbedrag van € 540,- in beslag genomen. Voor zover het gaat om ‘klassiek’ strafvorderlijk beslag, kan het geldbedrag retour naar verdachte. Er is echter ook conservatoir beslag gelegd, tot een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank zal hierover geen beslissing nemen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 16 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/199174-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 28 januari 2020 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot een maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd. De raadsvrouw heeft verzocht deze af te wijzen, omdat verdachte die tijd in feite al heeft uitgezeten in voorlopige hechtenis in onderhavige zaak.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten. De rechtbank realiseert zich dat verdachte in deze zaak lange tijd in voorarrest heeft doorgebracht, langer dan de straf die de rechtbank uiteindelijk oplegt. De rechtbank gaat er vanuit dat het Openbaar Ministerie hiermee rekening zal houden bij de tenuitvoerlegging.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 62, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 4 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 4:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van zaak B, feiten 1 en 2:
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van zaak A, feit 4:
Veroordeelt verdachte tot
hechtenisvan
1 (een) week.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) maand in de zaak met parketnummer 13/199174-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2021.
[...]
[...]