ECLI:NL:RBAMS:2021:3798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
13-305916-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor zware mishandeling, poging doodslag en bedreiging van zijn vriendin

Op 21 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 50-jarige man, die werd beschuldigd van het proberen te wurgen van zijn vriendin en haar zwaar te hebben mishandeld op 23 en 24 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vriendin in die nacht heeft geslagen, gewurgd en met de dood heeft bedreigd. De zaak kwam aan het licht toen de vriendin, met zichtbaar letsel, hulp zocht bij een buschauffeur. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de aangeefster zichzelf het letsel had toegebracht. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de aangeefster consistent waren en dat het letsel niet kon worden verklaard door de door de verdachte geschetste toedracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en TBS met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de psychische stoornissen van de verdachte. De benadeelde partij, de vriendin, heeft recht op een schadevergoeding van €4.000,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-305916-19 (Promis)
Datum uitspraak: 21 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam PI] , locatie [naam locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op
22 januari 2021 en 7 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.C.J. Tuip naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , op de zittingen vertegenwoordigd door mr. C.A. Bouw.
De zaak is op de zitting van 22 januari 2021 inhoudelijk behandeld. In raadkamer is de rechtbank gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft op 5 februari 2021 tussenvonnis gewezen en daarin opdracht gegeven tot nader onderzoek. Dat onderzoek heeft geleid tot het rapport van forensisch arts D. Botter van 16 juni 2021. Dit rapport heeft hij op de zitting van 7 juli 2021 nader toegelicht.

2.Aanleiding en beschuldiging

Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte in de avond/nacht van 23 op 24 december 2019 geweld tegen haar heeft gebruikt. De politie heeft onderzoek verricht waarbij onder meer getuigen zijn gehoord, het letsel van aangeefster is onderzocht en verdachte is aangehouden en verhoord. Verdachte heeft verklaard dat niet hij maar aangeefster zelf het bij haar geconstateerde letsel heeft veroorzaakt.
Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij in de avond/nacht van 23 op 24 december 2019 geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] . Dat is aan hem ten laste gelegd in vier beschuldigingen:
Verkrachting van [slachtoffer] door haar met geweld te dwingen tot seks;
(Poging) zware mishandeling door [slachtoffer] te slaan, aan de haren te trekken, bij de nek te grijpen, tegen het lichaam te schoppen en haar op de grond te gooien, waardoor zij een gebroken neus en diverse verwondingen aan haar gezicht/hoofd heeft bekomen;
Poging doodslag of bedreiging door [slachtoffer] op het bed te gooien, bij de keel te pakken, haar keel dicht te knijpen, nadat zij haar bewustzijn had verloren op haar te zitten en een mes tegen haar keel te houden;
Bedreiging door tegen [slachtoffer] te zeggen: “Ik ga je vermoorden”, “Ik ga jou en je kinderen vermoorden” en “Ik ga je gewoon hier neuken, kankerhoer” en stekende bewegingen met een mes in de richting van [slachtoffer] te maken.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) aan verdachte tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. De verklaringen van aangeefster zijn betrouwbaar. Ze zijn consistent en worden ondersteund door het letsel, de getuigen en de bevindingen in de woning van verdachte. De verklaring van verdachte dat aangeefster zichzelf het letsel heeft toegebracht, is hoogst onaannemelijk en onbetrouwbaar. De poging doodslag van feit 3 kan worden bewezen, omdat onder andere uit het deskundigenrapport blijkt dat het toegepaste geweld zodanig was dat daardoor de aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. De verklaringen van aangeefster zijn op de meest essentiële onderdelen volstrekt ongeloofwaardig en daarmee onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. Aangeefster heeft wisselende, tegenstrijdige en zelfs aantoonbaar leugenachtige verklaringen afgelegd. Het gaat daarbij om zeer wezenlijke verschillen die direct van invloed zijn op de meest essentiële onderdelen van de tenlastelegging. Verdachte heeft in zijn eerste contacten met de politie direct openheid van zaken gegeven. Hij heeft buitengewoon uitgebreid en gedetailleerd verklaard over wat zich die avond heeft afgespeeld en is hierin, anders dan aangeefster, zeer consistent geweest. Niet kan worden vastgesteld dat het letsel van aangeefster pertinent niet pas bij de verklaring van verdachte. Ook niet na de toelichting van de deskundige op zitting. In zijn algemeenheid kan dus voor geen van de feiten worden bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt. Daarnaast geldt per feit het volgende.
Feit 1: Verdachte heeft verklaard dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar dat daarbij geen dwang is gebruikt. Aangeefster heeft zeer wisselend en tegenstrijdig verklaard over de seksuele handelingen. In alle verhoren heeft aangeefster niet één keer verklaard dat zij door verdachte zou zijn verkracht. Objectief bewijs ontbreekt. Daarom moet verdachte worden vrijgesproken van feit 1.
Feit 2: Voor de (poging) zware mishandeling geldt dat niet is komen vast te staan dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel heeft. Ook kan niet worden bewezen dat een aanmerkelijke kans daarop is ontstaan door het handelen van verdachte. Niet is komen vast te staan dat het in de tenlastelegging genoemde letsel, een neusfractuur en de wond op het hoofd, zwaar lichamelijk letsel oplevert. Er is onvoldoende bewijs dat de vermeende gedragingen van verdachte geschikt waren voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 3: De geweldshandelingen kunnen niet worden bewezen. Er is onvoldoende bekend over de manier waarop de vermeende handelingen zijn uitgevoerd en er is geen enkel bewijs voor de stelling dat aangeefster door dat handelen zou komen te overlijden. Er is geen sprake geweest van potentieel levensbedreigend letsel. Daarom moet vrijspraak volgen van de poging tot doodslag. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat verdachte op enig moment (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangeefster. Als de rechtbank ook daar niet in meegaat dan geldt dat de dood niet is ingetreden als gevolg van het vrijwillig terugtreden van verdachte en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor de bedreigingen van zowel dit feit als van feit 4 is geen ondersteuning voor de verklaring van aangeefster en moet verdachte worden vrijgesproken.
De raadsman heeft tot slot verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen of te schorsen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich in de bewuste nacht schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling (feit 2), poging doodslag (feit 3) en bedreiging (feit 4) van aangeefster. Van het verkrachten van aangeefster (feit 1) wordt hij vrijgesproken.
De rechtbank stelt hieronder eerst de feiten vast. Daarna bespreekt ze het alternatief scenario van verdachte, waarbij ook de bevindingen van de deskundige aan bod komen, en vervolgens de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. De rechtbank trekt daarna per beschuldiging haar conclusies over het bewijs.
3.3.1.
Bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
In de nacht van 23 op 24 december 2019 stapt aangeefster rond 00.45 uur in een bus op de Boelelaan in Amsterdam. De buschauffeur ziet dat zij een bebloed gezicht heeft, dat zij nauwelijks uit haar ogen kan kijken omdat ze dichtgeslagen lijken en dat zij in paniek is. De buschauffeur hoort haar zeggen dat hij snel de deuren moet sluiten en “Hij mag me niet te pakken krijgen”. Aangeefster is aangedaan en emotioneel en is aan het huilen. [2] De buschauffeur kan normaal met aangeefster communiceren. Ze is niet verward. [3] Op de spoedeisende hulp wordt onder meer een gebroken neus en een hersenschudding bij aangeefster geconstateerd. [4]
Bij aangeefster is op een later moment het volgende letsel vastgesteld:
  • een scheurwond boven op het hoofd;
  • schaafwonden op het hoofd, de rechter bil, de rechter en linker knie;
  • bloeduitstortingen op diverse plekken in het gezicht (voorhoofd, rond de ogen, jukbeenderen, wangen, oogleden), de oorschelp, hals, op de rug (onder schouderblad en in de flank), op de armen, de rechterhand en op de benen;
  • kraswonden op diverse plekken in het gezicht en de hals, en op de rug en vingers;
  • slijmvliesbeschadiging op de bovenlip.
Aangeefster heeft op 3 januari 2020 verklaard dat verdachte haar de bewuste avond met een vuist op haar gezicht heeft geslagen waardoor zij naar achteren is gevallen. Hij ging daarmee door tot aangeefster bewusteloos raakte. Iedere keer dat aangeefster bijkwam, bleef verdachte haar de ene klap na de andere geven. Op een gegeven moment heeft verdachte haar weer op bed gezet en is hij haar gaan wurgen met twee handen om haar hals. Toen zij wakker werd zat verdachte op haar. Hij had een mes in zijn hand en duwde dit tegen haar keel. Hij ging haar weer stompen en ging maar door met zijn vuist. Later zette hij het mes ook op haar buik. Hij zei dat zij vandaag dood moest gaan en dat zij het verdiende. Eenmaal buiten was verdachte aangeefster aan het schoppen en stompen. [6]
Op 22 september 2020 heeft aangeefster een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Verdachte heeft haar bij haar keel gegrepen. In de slaapkamer heeft hij haar een vuistslag in haar gezicht gegeven. Hij bleef maar slaan. Zij lag knock-out op de grond. Hij trok aan haar haren en hij bleef haar slaan met vuisten. Aangeefster was aan het overgeven. Toen zij op straat waren pakte verdachte haar beet en gooide haar meerdere malen op de grond. Hij schopte en sloeg haar. Toen aangeefster even alleen was belde zij haar vriendin [naam vriendin] of sprak een spraakbericht in en vroeg haar om hulp. [naam vriendin] vroeg haar om haar locatie door te geven. Uiteindelijk rende aangeefster richting de Boelelaan, zag een bus en vroeg de chauffeur om hulp. Zij bonsde op de ramen van de bus. Nadat de chauffeur de deur had geopend, vroeg zij hem de deur dicht te doen. [7]
Tegen de politie in het ziekenhuis de nacht van het incident verklaart aangeefster dat verdachte het mes tegen haar keel zette en er een paar keer mee naar haar buik stak. Hij zei tegen haar: “Ik ga je gewoon hier neuken, kankerhoer!” Verdachte zei dat hij haar en haar kinderen zou doodmaken als zij aangifte zou doen. [8]
In de woning van verdachte is in de kast een mes (bajonet) aangetroffen. [9]
De vriendin van aangeefster, [naam vriendin] , heeft verklaard dat ze van aangeefster een spraakbericht kreeg waarin aangeefster zei: “ [naam vriendin] hij wil mij dood maken, kom mij alsjeblieft ophalen. Hij wil mij doodmaken, help me.” Vervolgens kreeg zij de locatiegegevens van aangeefster. Later kreeg [naam vriendin] nog een spraakbericht dat aangeefster onderweg was naar het VU-ziekenhuis en dat een buschauffeur haar had geholpen. [naam vriendin] is naar aangeefster toe gegaan in het ziekenhuis. Daar heeft aangeefster haar verteld dat verdachte haar heeft geslagen, dat hij haar wilde vermoorden, dat hij een mes op haar keel en in haar buik heeft gezet en dat hij haar in haar bovenarmen heeft gebeten. [10]
3.3.2.
Alternatief scenario verdachte
Verdachte heeft van begin af aan alle beschuldigingen ontkend en verklaard dat niet hij, maar aangeefster zichzelf het bij haar geconstateerde letsel heeft aangedaan. Omdat deze toedracht niet was onderzocht heeft de rechtbank een deskundige gevraagd om het letsel van aangeefster te bezien in relatie tot zowel de door aangeefster als de door verdachte geschetste toedracht.
De deskundige, forensisch arts D. Botter, heeft in zijn rapport van 16 juni 2021 twee hypotheses onderzocht en geconcludeerd dat de bevindingen (het letsel bij aangeefster en verdachte) veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het letsel bij aangeefster is ontstaan door de door aangeefster geschetste toedracht dan onder de hypothese dat het letsel is ontstaan door de door verdachte geschetste toedracht. [11] De deskundige heeft op de zitting van 7 juli 2021 zijn rapport nader toegelicht. Aangeefster heeft een flink aantal letsels die zich niet laten verklaren door de toedracht die verdachte heeft beschreven. Deze letsels laten zich wel verklaren door het door verdachte toegebrachte geweld zoals aangeefster in haar verklaringen heeft beschreven. In de verklaring van verdachte ontbreken daarnaast een fors aantal letsels die wel bij aangeefster zijn geconstateerd. De volgende letsels worden niet door de toedracht van verdachte verklaard, maar wel door de toedracht van aangeefster:
  • de bloeduitstortingen aan de hals (vooral aan de rechterzijde),
  • de vele bloeduitstortingen aan de armen (met vormen, afmetingen en patronen die zouden kunnen passen bij geweld door zeer krachtig vastgrijpen en bijten),
  • de bloeduitstortingen aan de rug en het patroon aan de rechter flank,
  • de vele bloeduitstortingen aan de benen en voeten,
  • de streepvormige huidbeschadigingen aan het gelaat en de hals, waaronder de parallel verlopende beschadigingen onder het rechter oog, en
  • de punt- en streepvormige huidbeschadigingen bij de billen.
Volgens de deskundige sluit het ontbreken van ander zichtbaar letsel dan een gebroken pink aan de handen van verdachte niet uit dat hij geweldshandelingen met zijn handen heeft verricht. Onze handen zijn zo gemaakt dat daarop niet snel bloeduitstortingen ontstaan. Handen worden immers vaak met kracht gebruikt. Het is dus heel goed mogelijk dat verdachte geweldshandelingen tegen aangeefster heeft verricht zonder dat hij daardoor zelf letsel aan zijn handen heeft gekregen.
Het letsel aan de hals van aangeefster past volgens de deskundige niet bij de door verdachte beschreven toedracht dat hij aangeefster bij haar nek heeft vastgepakt, omdat alleen het bij de nek pakken in beginsel geen letsel oplevert. Om letsel aan iemands hals te kunnen veroorzaken, moet sprake zijn van fors geweld, zoals een wurghandeling. Bloeduitstortingen aan de hals worden veroorzaakt door een zeer forse duw naar achteren of door het samenknijpen van de hals, omdat op die manier de vaten stukgetrokken worden. Daarbij zijn de mate van de kracht en de individuele anatomische bouw van de betreffende persoon ook van belang. Als iemand slaat en schopt, zal dit bij diegene geen letsel aan de voeten veroorzaken, terwijl het slachtoffer daarvan ernstig letsel kan krijgen. Hetzelfde geldt voor het slaan met de hand. Het letsel aan de hals van aangeefster past meer bij het uitoefenen van fors geweld en niet bij het vastpakken van de nek. De omstandigheid dat het letsel aan de hals van aangeefster aan één kant zat maakt dit niet anders. Het hangt er helemaal van af hoe de hals wordt vastgegrepen en waar de meeste ingreep op de huid is. Dat kan links en rechts verschillen waardoor het letsel zeker niet symmetrisch hoeft voor te komen. Dat geldt nog meer als de hals met één hand wordt vastgepakt. [12]
De rechtbank vindt het alternatieve scenario van verdachte dat aangeefster zichzelf het letsel heeft toegebracht niet aannemelijk. De door hem geschetste situatie dat aangeefster zodanig onder invloed zou zijn geweest van alcohol en/of drugs en dat zij als het ware gek zou zijn geworden waarna zij zichzelf veelvuldig en met flinke kracht aanzienlijke verwondingen zou hebben toegebracht, ligt niet voor de hand en vindt geen ondersteuning in het dossier. Bovendien zou verdachte gedurende de avond en de vele geweldshandelingen – het bloed zat letterlijk aan de muur – niet hebben ingegrepen en geen hulp hebben ingeschakeld. Omdat ook het onderzoek van Botter geen aanknopingspunten geeft voor de lezing van verdachte, maar juist ondersteuning vormt voor de verklaring van aangeefster, gaat de rechtbank voorbij aan de door verdachte geschetste toedracht.
3.3.3.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaringen van aangeefster. Anders dan de verdediging heeft gesteld vindt de rechtbank de verklaringen van aangeefster voldoende betrouwbaar. Weliswaar verklaart zij op sommige punten niet helemaal eenduidig, maar juist op de voor de beschuldiging essentiële onderdelen van het door verdachte gepleegde geweld verklaart zij in grote lijnen hetzelfde. Bovendien wordt haar verklaring ondersteund door de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen; de verklaringen van de buschauffeur en vriendin [naam vriendin] , het aantreffen van het mes en het letsel.
3.3.4.
Het oordeel van de rechtbank per beschuldiging
Vrijspraak van verkrachting (feit 1)
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen, moet vast komen te staan dat de seks heeft plaatsgevonden onder enige vorm van dwang. Zowel verdachte als aangeefster hebben verklaard dat zij seks met elkaar hebben gehad, waarbij ook sprake is geweest van penetratie. De rechtbank kan niet vaststellen of de seks onder dwang van het vastgestelde geweld heeft plaatsgevonden, omdat onvoldoende duidelijk wordt of de specifieke in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen / feitelijkheden vóór, na of tijdens de penetratie hebben plaatsgevonden. Het causaal verband tussen de geweldshandelingen en de seks kan dus niet worden vastgesteld.
Bewezen: Zware mishandeling (feit 2)
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor onder 3.3.1 en 3.3.2 genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte de tenlastegelegde geweldshandelingen heeft gepleegd en daarmee aangeefster het hiervoor beschreven letsel heeft toegebracht. Van het schoppen en het bij de nek grijpen wordt verdachte vrijgesproken, omdat de rechtbank wel kan vaststellen dat hij deze geweldshandelingen heeft verricht, maar niet dat hij daarmee het letsel in de tenlastelegging (aan gezicht / hoofd) heeft veroorzaakt. De vraag is vervolgens of het letsel moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank vindt het letsel van aangeefster gezien de hoeveelheid, de verschillende soorten, waaronder de gebroken neus en de hersenschudding, en de spreiding over haar gezicht en hoofd, in zijn totaliteit te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Bewezen: Poging doodslag (feit 3)
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar bij haar hals heeft gepakt en heeft geprobeerd haar te wurgen, waardoor zij buiten bewustzijn is geraakt. Aangeefster heeft letsel aan haar hals dat overeenkomt met een wurghandeling, zoals de forensisch arts Botter op de zitting heeft verklaard. Volgens de deskundige moet haar hals met flinke kracht samengeknepen zijn, aangezien het soort bloeduitstortingen dat aangeefster had alleen met heftige krachtuitoefening veroorzaakt kunnen worden. Die handelingen, met dusdanige kracht dat dit letsel optreedt en lang genoeg dat aangeefster buiten bewustzijn raakt, brengen naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich. Die kans heeft verdachte aanvaard door de wurghandelingen onder deze omstandigheden en met deze kracht te verrichten.
Bewezen: Bedreiging (feit 4)
Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat verdachte haar meermalen heeft bedreigd, zowel woordelijk als met een mes en dat zij doodsbang was. Zij vreesde voor haar leven en voor het leven van haar kinderen en was bang de zij nacht niet zou overleven. Het door aangeefster omschreven mes is aangetroffen in de woning van verdachte en vormt daarmee ondersteuning voor haar verklaring. Gezien de omstandigheden kon bij aangeefster door de bedreigingen ook in redelijkheid de vrees ontstaan dat verdachte de bedreigingen waar zou maken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.3.1 en 3.3.2 bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en diverse
verwondingen aan haar gezicht en hoofd, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
  • meermalen met kracht en met gebalde vuisten te slaan en te stompen in het gezicht en tegen het hoofd,
  • hard aan de haren te trekken,
  • op de grond te gooien en/of met kracht op/tegen het lichaam te duwen waardoor zij op de grond viel;
3.
in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] hard bij haar keel heeft vastgepakt en zijn hand(en) om de keel van die [slachtoffer] heeft gelegd en vervolgens de keel van die [slachtoffer] met kracht heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met verkrachting, door [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga je vermoorden” en “Ik ga jou en je kinderen vermoorden” en “Ik ga je gewoon hier neuken, kankerhoer”, en door stekende bewegingen met een mes te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Voor de aangevoerde vrijwillige terugtred bij feit 3 bestaat geen begin van aannemelijkheid. De rechtbank kan vaststellen dat verdachte aangeefster op enig moment, nadat zij buiten bewustzijn is geraakt, heeft losgelaten. Dit enkele loslaten is onvoldoende om van vrijwillige terugtred te kunnen spreken, zeker gezien de verklaring van verdachte dat hij überhaupt geen geweld tegen aangeefster heeft gebruikt en het niet inschakelen van hulpdiensten.

6.De strafbaarheid van verdachte

Uit het rapport van 24 juli 2020 van psycholoog drs. D.W.M. Kragt blijkt dat bij verdachte sprake is van ernstige psychopathologie, in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen werken in negatieve zin op elkaar in en waren ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde. Het is heel aannemelijk dat deze stoornissen hebben doorgewerkt in de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Geadviseerd wordt de feiten, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie van de psycholoog over en rekent de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate toe.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een eventuele bewezenverklaring te volstaan met een gevangenisstraf net zo lang als het voorarrest. Mocht de rechtbank daar niet in meegaan kan aan verdachte daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De TBS-maatregel is in dit geval te zwaar en staat niet in verhouding tot de feiten. Mocht de rechtbank toch vinden dat ook een maatregel moet worden opgelegd dan volstaat TBS met voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal ernstige strafbare feiten. Hij heeft geprobeerd zijn toenmalige vriendin te doden door haar te wurgen, hij heeft haar zwaar mishandeld en haar met onder andere de dood bedreigd. Een en ander gebeurde in de woning van verdachte, waar aangeefster nietsvermoedend naartoe kwam, en de avond op enig moment is omgeslagen in een explosie van geweld gepleegd door verdachte. Toen aangeefster de woning wist te verlaten is verdachte ook op straat doorgegaan met het geweld. Pas bij de buschauffeur vond aangeefster steun en hulp om uit deze benarde situatie te raken. Aangeefster heeft door het plotselinge excessieve geweld van verdachte niet alleen zwaar lichamelijk letsel, maar lijdt ook tot op de dag van vandaag nog onder de psychische gevolgen ervan. Behandelend psychotherapeut Brouwer schrijft in een brief van maart 2021 dat het psychisch en lichamelijk herstel aangeefster zwaar valt en ze nog dagelijks geconfronteerd wordt met het vreselijke trauma.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van drie jaar passend, waarbij al rekening is gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank vindt het daarnaast noodzakelijk de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Verdachte en de bewezenverklaring voldoen aan de wettelijke eisen hiervoor. Bij verdachte was ten tijde van het begaan van het feit sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer staat. De rechtbank beschikt over twee rapporten van verschillende soorten deskundigen. Psychiater J. van der Meer heeft in zijn rapport van 24 juli 2020 opgenomen dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek, waardoor de psychiater geen conclusies heeft kunnen trekken over de aan- of afwezigheid van een psychiatrische ziekte. De rechtbank beschikt daarnaast over eerder genoemd rapport van psycholoog Kragt. Op basis van onder andere dat rapport concludeert de rechtbank dat het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging ook noodzakelijk is in verband met de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen.
Kragt schrijft dat door de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de narcistische persoonlijkheids-stoornis de kans op herhaling hoog is. Verdachte is niet in staat om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden en heeft geen enkel besef van de aanwezigheid van de stoornissen. Het is onduidelijk wat hem heeft getriggerd en dat maakt hem zowel onvoorspelbaar als gevaarlijk. Deze inschatting wordt ondersteund door de resultaten van de risicotaxatie voor agressie. Om de kans op herhaling te verkleinen is het noodzakelijk dat verdachte langdurig en intensief behandeld en begeleid wordt. Gezien de ernst van de pathologie, de ernst van de feiten, het matig-hoge recidivegevaar en de beperkte beïnvloedingsmogelijkheden is veel toezicht, sturing en controle en een klinische opname geïndiceerd. Daarbij heeft verdachte een omgeving nodig met een hoog beveiligingsniveau. De verwachting is dat de klinische opname langere tijd zal gaan duren. Omdat verdachte nooit eerder klinisch is behandeld, adviseert de psycholoog een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden. Mocht blijken dat verdachte zich niet kan houden aan de voorwaarden, dat de pathologie te weerbarstig is en/of dat het niet mogelijk blijkt om de kernproblematiek effectief te behandelen (waardoor behandeling onvoldoende van de grond komt en het recidivegevaar (te) groot blijft, welke kans bestaat), dan kan de TBS met voorwaarden tijdig worden omgezet naar TBS met dwangverpleging.
In het reclasseringsadvies van Fivoor van 25 september 2020 staat dat de reclassering de responsiviteit van verdachte laag inschat. Als het verdachte ontbreekt aan ziektebesef en een intrinsieke motivatie voor een behandeling gericht op de criminogene factoren, behoort een TBS met voorwaarden niet tot de mogelijkheden. Verdachte moet zich dan immers committeren aan de voorwaarden, wat op dit moment niet haalbaar lijkt. Daarnaast bestaat het risico op schijnaanpassing, waardoor de geïndiceerde behandeling niet of nauwelijks van de grond komt. De psycholoog schrijft in haar rapport dat de kans dat verdachte zich vrijwillig zal laten behandelen klein is. De houding van verdachte bevestigt dit beeld. Als verdachte in deze houding volhardt en behandeling op basis van vrijwilligheid niet mogelijk is, rest naar de mening van de reclassering alleen een TBS met dwangverpleging. Als de rechtbank zich met het psychologisch rapport voldoende voorgelicht acht aangaande de psychische klachten van verdachte en de doorwerking hiervan in het hem ten laste gelegde, adviseert Fivoor om, bij schuldig bevinden, aan verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies uit het rapport van de psycholoog over wat betreft de vaststelling van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank sluit zich ook aan bij de conclusies van de psycholoog over de redenen voor oplegging van TBS met dwangverpleging. Voor wat betreft het advies om TBS met voorwaarden op te leggen volgt de rechtbank de psycholoog niet. In het reclasseringsrapport staat waarom TBS met voorwaarden volgens de reclassering niet zal werken. De rechtbank sluit zich bij die bevindingen en conclusie aan. De rechtbank heeft ook naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting niet de overtuiging bekomen dat verdachte intrinsiek gemotiveerd is en zich aan voorwaarden zal committeren. Verdachte heeft geen hulpvraag en gemengde gevoelens geuit over het meewerken aan voorwaarden. Verdachte ervaart geen psychische problematiek en legt de bewezenverklaarde feiten geheel buiten zichzelf. Hij heeft er blijk van gegeven zich eerder slachtoffer te voelen dan dader. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de kans op herhaling en het gevaar voor de samenleving onvoldoende beperkt kunnen worden in het kader van een TBS met voorwaarden en dat de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte een belangrijke risicofactor is met betrekking tot de kans op herhaling van gewelddadig gedrag.
De rechtbank vindt een langdurige behandeling noodzakelijk, zodat de kans op recidive zou kunnen verminderen. Een dergelijke behandeling kan alleen plaatsvinden in een setting met een hoog niveau van beveiliging. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten, het hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging eisen. Dit is ook vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend. De rechtbank zal daarom voor de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten overgaan tot oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr stelt de rechtbank vast dat het in dit geval gaat om misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaar.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot slot tot de conclusie dat de verzoeken van de raadsman tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte worden afgewezen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn een mes, kleding en handdoeken in beslag genomen. Het mes wordt onttrokken aan het verkeer omdat verdachte daarmee de bedreiging van feit 4 heeft begaan en het ongecontroleerde bezit van zo’n mes in strijd is met het algemeen belang. De overige spullen
kunnen worden teruggegeven aan verdachte.

9.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 14.592,69 aan vergoeding van materiële schade en € 25.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten materiële schade is toegebracht. De vordering is in de huidige vorm, zonder nadere toelichting en in het licht van de betwisting van de verdediging, op alle posten onvoldoende onderbouwd om tot een vaststelling van de materiële schade te kunnen komen. Daarvoor zou nog een bewijsronde nodig zijn wat naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Daarom wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in dit deel van haar vordering. De benadeelde partij kan het materiële deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Omdat de benadeelde partij door toedoen van verdachte letsel heeft, heeft zij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Bij het vaststellen van het toe te kennen bedrag heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van de feiten, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. Op grond daarvan begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering wordt voor het meerdere afgewezen.
De rechtbank legt verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel op, zodat de benadeelde partij niet zelf haar vordering hoeft te innen.
Verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op
€ 80,82, bestaande uit reiskosten ten behoeve van de strafzaak. De rechtbank vindt het aannemelijk geworden dat de benadeelde partij die kosten heeft gemaakt. De kosten staan gespecificeerd in productie 6 bij de vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 38e, 45, 57, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2 primair:
Zware mishandeling;
Feit 3 primair:
Poging tot doodslag;
Feit 4:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd, en bedreiging met verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, of de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
5. 1 STK Mes (Omschrijving: Uit garderobekast G-5856886, zwart).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2. 1 STK Broek (Omschrijving: 5856712, America Today)
4. 1 STK Jas (Omschrijving: 5856714, Club)
6. 1 STK Handdoek (Omschrijving: 5908470, rood zwart)
7. 1 STK Handdoek (Omschrijving: 5911236, zwart).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die ziet op materiële schadevergoeding.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag € 4.000,- (vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Wijst de vordering voor zover die ziet op immateriële schadevergoeding voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 4.000,- (vierduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 50 (vijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 80,82 (tachtig euro en tweeëntachtig eurocent).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. M. Smit en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2019269100, doorgenummerde p. 02 001 t/m 02 002.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris op 17 september 2020.
4.Een geschrift, verklaring van Drs. Zamaray, eerste hulparts bij Vumc, doorgenummerde p. 04 164 t/m 04 166.
5.Een geschrift, geneeskundige verklaring en letselfoto’s d.d. 27 december 2019, doorgenummerde p. 04 075 t/m 04 091.
6.Proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2019269100-l, doorgenummerde p. 01 012 t/m 01 014.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] van 22 september 2020 bij de rechter-commissaris, p. 7 en 8.
8.Proces-verbaal bevindingen eerste verhoor aangeefster met nummer PL1300-2019269100-7, doorgenummerde p. 01 001 t/m 01 002.
9.Proces-verbaal van bevindingen aantreffen bajonet, doorgenummerde p. 03 045, 03 047.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam vriendin] met documentcode 12340541, p. 02 010 t/m 02 011.
11.Rapport Nederlands Forensisch Instituut van 16 juni 2021 van het forensisch-medisch onderzoek betreffende
12.Proces-verbaal terechtzitting van 7 juli 2021 inhoudende de verklaring van de deskundige D. Botter.