ECLI:NL:RBAMS:2021:379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
13/669033-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en veroordeling voor het voorhanden hebben van een gasdrukpistool

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging van collega's en het voorhanden hebben van een gasdrukpistool. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 maart 2019 via WhatsApp bedreigende berichten heeft gestuurd naar een collega, maar oordeelt dat niet bewezen kan worden dat hij opzettelijk de vrees heeft willen opwekken bij zijn collega's. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis, die invloed heeft op zijn vermogen om de impact van zijn woorden in te schatten. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van de bedreiging. Echter, de rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte een gasdrukpistool in zijn bezit had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 550,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet wordt betaald. De benadeelde partij, het bedrijf waar de verdachte werkte, is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte is vrijgesproken van de bedreiging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669033-19
Datum uitspraak: 2 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2021. Verdachte is bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak aanwezig geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Lonterman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 19 januari 2021 – kort samengevat ten laste gelegd dat hij zich op 18 maart 2019 te Utrecht/Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.bedreiging van [persoon 1] , [persoon 2] en/of medewerkers van [naam bedrijf] ;
2.het voorhanden hebben van een gasdrukpistool (categorie I) en/of munitie van categorie I.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 18 maart 2019 collega’s van het bedrijf waar hij werkte – [naam bedrijf] – heeft bedreigd, door via WhatsApp foto’s van een wapen, een mes en bedreigende woorden naar een van zijn collega’s ( [persoon 2] ) te sturen. Verder zou hij in zijn woning in [woonplaats] een gasdrukwapen voorhanden hebben gehad.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat beide feiten bewezen kunnen worden op grond van het volgende. Naar aanleiding van de tramaanslag in Utrecht op 18 maart 2019 neemt een collega van verdachte, [persoon 2] , via WhatsApp contact op met verdachte met de vraag of het goed met hem gaat. Vervolgens zegt verdachte dat hij voorbereid is en stuurt hij foto’s van een mes en een gasdrukpistool. Daarna ontstaat er een discussie die niet meer gaat over het zichzelf verdedigen tegen een terreuraanslag, maar zegt verdachte dat hij ‘oude collega’s en managers op kantoor gaat opruimen’. Het is aannemelijk dat verdachte aanvankelijk niet het doel heeft om vrees op te wekken, maar daarna komt de dreigende toon van verdachte naar voren. Hij blijft – ondanks het feit dat [persoon 2] hem tot drie keer toe vraagt of hij een geintje maakt en of hij wil ophouden – in zijn rol hangen. Bij de tweede vraag van [persoon 2] had verdachte moeten aanvoelen dat het geen ‘grapje’ meer was. Hiermee kan worden bewezen dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bedreigen van zijn collega’s (feit 1). Zowel de bedreiging jegens [persoon 2] als de bedreiging jegens [persoon 1] (de directeur) en andere collega’s kan worden bewezen.
Ook feit 2 kan bewezen worden omdat in de woning van verdachte een gasdrukpistool is aangetroffen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de bedreiging (feit 1) is aangevoerd dat verdachte nooit de intentie heeft gehad om [persoon 2] angst aan te jagen of bang te maken, laat staan dat hij het management van het bedrijf en/of andere collega’s wilde bedreigen. Uit de getuigenverklaring van [persoon 2] blijkt dat hij zich zelf ook nooit bedreigd heeft gevoeld, omdat hij alleen zegt dat hij ‘getuige was van een bedreiging van het bedrijf’. Uit de verstandhouding tussen verdachte en [persoon 2] blijkt bovendien dat tussen hen sprake was van pesterijtjes. Verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 2] aan het “jennen” was toen hij de WhatsAppberichten stuurde en dat hij dit vaker deed. Ook kan geen voorwaardelijk opzet worden aangenomen. Verdachte is zich er nooit bewust van geweest dat zijn woorden door anderen bedreigend konden worden opgevat en hij heeft die kans ook niet aanvaard. Dit geldt al helemaal omdat verdachte vanwege de bij hem geconstateerde psychische problematiek niet goed aanvoelt wat de impact is van wat hij zegt. Ook uit de vluchtigheid van het WhatsAppgesprek kan je afleiden dat verdachte geen opzet heeft gehad. Kortom, vanwege het ontbreken van opzet kan feit 1 niet bewezen worden.
Feit 2 kan evenmin bewezen worden, omdat het proces-verbaal van wapenonderzoek onduidelijk is. Uit het proces-verbaal volgt niet duidelijk of het een wapen betreft als bedoeld in categorie I onder 7 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) of een wapen van categorie IV.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de bedreiging (feit 1) op grond van het volgende. Hoewel de door verdachte geuite bewoordingen (en meegestuurde foto’s) in het WhatsAppgesprek in het algemeen in redelijkheid de vrees kunnen opwekken dat de bedreiging zal worden waargemaakt, is voor een bewezenverklaring ook vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op het opwekken van die vrees heeft gehad. De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [persoon 2] en/of andere collega’s van het bedrijf zich daadwerkelijk bedreigd zouden voelen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het nooit zijn bedoeling is geweest om iemand te bedreigen, dat hij [persoon 2] alleen zat te “jennen” en dat hij dit wel vaker deed bij [persoon 2] . Ook uit de getuigenverklaring van [persoon 2] en de aangifte van de directeur van het bedrijf blijkt dat verdachte op een bepaalde manier omging met zijn collega’s waarbij hij ‘(flauwe) grappen’ uithaalt en “puberaal gedrag” vertoont. Verder blijkt uit de geconstateerde psychische problematiek bij verdachte, en dan met name de autismespectrumstoornis, dat hij niet goed aanvoelt wat de impact is van wat hij zegt. Hoewel de acties van verdachte zeer ongepast zijn en de gevolgen hiervan uiterst ongelukkig zijn geweest (zo heeft het bedrijf het kantoorpand laten ontruimen en een veiligheidsbedrijf ingehuurd), is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte dit op enig moment heeft (moeten) voorzien. Bij gebrek aan (voorwaardelijk) opzet bij verdachte is er daarom geen sprake geweest van een (strafrechtelijke) bedreiging.
Ten aanzien van feit 2
Het verweer van de raadsman wordt verworpen, aangezien in het proces-verbaal van wapenonderzoek is vermeld dat ‘het gasdrukpistool niet van een echt vuurwapen is te onderscheiden en derhalve een wapen is in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 7° van de WWM’. Gelet hierop, is de rechtbank dan ook van oordeel dat feit 2 bewezen kan worden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op 19 maart 2019 te Utrecht een wapen van categorie I onder 7, te weten een gasdrukpistool van categorie I, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder feit 1 bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft verder gevorderd dat hij voor feit 2 moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gasdrukpistool, een wapen van categorie I onder 7 van de WWM. Volgens de verklaring van verdachte was het wapen bedoeld voor Krav Maga trainingen (een vechtsport die verdachte beoefent). In Nederland is het echter verboden om een dergelijk wapen voorhanden te hebben, omdat sterk op vuurwapens gelijkende namaakwapens gebruikt kunnen worden voor bedreiging en afdreiging.
Door de rechtbank is gekeken naar het strafblad van verdachte van 28 december 2020. Hieruit blijkt dat hij wel eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, maar niet voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 6 oktober 2020, opgemaakt door psycholoog R.A. Sterk. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – in dat bij betrokkene sprake is van een autismespectrumstoornis, een somatische symptoomstoornis, een ziekte angststoornis en een lichte stoornis in alcoholgebruik. De psycholoog heeft bij feit 2, anders dan bij feit 1, geen verband geconstateerd tussen het ten laste gelegde en de geconstateerde psychische problematiek. De kans op herhaling wordt ingeschat als laag.
Verder is kennisgenomen van een e-mail van de reclassering van 15 januari 2021, opgemaakt door reclasseringsmedewerker N. Bruins. De e-mail houdt – zakelijk weergegeven – in dat betrokkene sinds 7 juni 2019 een ambulante behandeling volgt bij De Waag. De reclassering is van mening dat betrokkene voldoende gemotiveerd is om buiten een strafrechtelijk kader zijn behandeling voort te kunnen zetten.
Door de rechtbank is ook aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken in het ‘Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht’ (LOVS). Het oriëntatiepunt voor ‘een wapen van categorie I onder 7’ wijst op een geldboete van € 550,-. Hoewel de rechtbank Amsterdam andere oriëntatiepunten voor wapenbezit heeft, ziet de rechtbank reden om hiervan af te wijken omdat het wapen in de woning van verdachte in [woonplaats] is aangetroffen.
Alles overziend ziet de rechtbank geen reden om van het oriëntatiepunt af te wijken en daarom wordt aan verdachte een geldboete van € 550,- (subsidiair 11 dagen vervangend hechtenis), met aftrek van voorarrest, opgelegd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer Voorwerp
Eén mes, goednummer 5724374;
Eén mes, goednummer 5724391;
Eén mes, goednummer 5724393;
Eén mes, goednummer 5724384;
Eén fles munitie, goednummer 5724381.
Onttrekking aan het verkeer
Nu het voorwerp onder 5 is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De in beslag genomen voorwerpen onder 1, 2, 3 en 4 kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Het bezit daarvan is niet in strijd met de wet of het algemeen belang.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam bedrijf] (ter terechtzitting vertegenwoordigt door mr. T.W. Veenendaal) vordert € 22.336,36 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening, en € 5555,58 aan proceskosten en de nog tot en met de zitting gemaakte kosten.
De officier van justitie en de raadsman hebben beide verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 13 en 55 WWM.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 11 (elf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van € 50,00 (vijftig euro) per dag.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- Voorwerp 5, zijnde één fles munitie, vallende onder goednummer 5724381.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Voorwerp 1, zijnde één mes, goednummer 5724374;
  • Voorwerp 2, zijnde één mes, goednummer 5724391;
  • Voorwerp 3, zijnde één mes, goednummer 5724393;
  • Voorwerp 4, zijnde één mes, goednummer 5724384.
Verklaart
[naam bedrijf]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2021.
[...]
[...]