Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
3.De grondslag van de vordering
- een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich en een of meer anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel
- spaargelden € 30.000,-;
- kickbokswedstrijden € 30.000,-;
- uitkoop contract [naam 2] € 11.000,-;
- cadeau huwelijk 2013 € 13.500,-;
- contante opname [bedrijf 1] 2013 € 670,-;
- verkoop kinderwagen en babykamer € 1.950,-;
- contante opname [bedrijf 1] 2014 € 5.600,-;
- verkoop 2015 inboedel huis € 9.000,-;
- contante opname [bedrijf 1] 2015 € 9.350,-;
- schenking ouders betrokkene t.b.v. tegels € 2.000,-;
- verkoop bus betrokkene 2016 € 11.000,-;
- contante opname [bedrijf 1] 2016 € 9.350,-;
- spaarpot kleingeld € 6.000,-.
€ 11.675,- (het aangetroffen cashbedrag). Dat betekent dat de betrokkene in die periode € 22.545,- beschikbaar had aan legale inkomsten voor contante uitgaven. Ten aanzien van het verschil tussen de uitgaven en de legale inkomsten (per saldo € 90.074,-) heeft de betrokkene geen aannemelijke verklaring zodat kan worden aangenomen dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden uit andere strafbare feiten zijn voortgevloeid.