ECLI:NL:RBAMS:2021:378

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
13/701115-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van strafbare feiten met betrekking tot bedreiging, vernieling en mishandeling door een verdachte met een maniforme toestandsbeeld

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, vernieling en mishandeling. De verdachte heeft in zaak A twee medewerkers van een kliniek bedreigd en een deur en muur vernield. In zaak B heeft hij een vrouw mishandeld en vernielingen in zijn woning aangericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat betekent dat hij niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden. De rechtbank heeft een taakstraf van 40 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. In zaak B is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege zijn maniforme toestandsbeeld en bipolaire stoornis, waardoor de bewezen feiten niet aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij in zaak A niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/701115-19 (A), 13/023745-19 (B) en 13/155848-19 (C)
Datum uitspraak: 2 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2021. Verdachte is bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak aanwezig geweest.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.B. Stenger naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
1.bedreiging van [persoon 1] en [persoon 2] op 13 februari 2019 te Amsterdam;
2.vernieling van een deur en een muur van de [naam kliniek], op 13 februari 2019 te Amsterdam;
Zaak B:
1.mishandeling van [persoon 3] op 28 januari 2019 te Duivendrecht;
2.vernieling van garages en/of een woning van [persoon 3] en/of woningcoöperatie [naam woningcoöperatie] op 28 januari 2019 te Duivendrecht;
Zaak C: bedreiging van [persoon 4] op 27 januari 2019 te Duivendrecht.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van zaak A aangevoerd dat beide feiten – bedreiging van [persoon 1] en [persoon 2] (feit 1) en vernieling (feit 2) op 13 februari 2019 te Amsterdam – bewezen kunnen worden. Beide aangevers hebben verklaard dat zij zich bedreigd hebben gevoeld door wat verdachte heeft gezegd. In hun aangiftes hebben zij zowel verklaard over hun eigen bedreiging als die van hun collega. Daarnaast zijn er foto’s van de vernieling gemaakt.
Ten aanzien van zaak B is aangevoerd dat beide feiten – mishandeling van aangeefster [persoon 3] (feit 1) en vernieling (feit 2) op 28 januari 2019 te Duivendrecht – bewezen kunnen worden op grond van de aangiftes van [persoon 3] en woningcoöperatie [naam woningcoöperatie], de getuigenverklaringen en de bevindingen van de politie.
Tot slot is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zaak C, de bedreiging van aangeefster [persoon 4]. Hoewel het aannemelijk is dat verdachte via WhatsApp bedreigende teksten naar de broer van aangeefster heeft verstuurd, kan uit het dossier niet worden afgeleid dat de berichten daadwerkelijk vanaf de telefoon van verdachte zijn verstuurd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte in alle zaken moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten in zaak A en zaak B, vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de belevingswereld van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten werd overheerst door religieuze en paranoïde wanen en dat zijn gedrag en keuzes werden ingegeven door angst en zijn wanen. In de Pro Justitia rapportages wordt door de psychiater en psycholoog ook geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor een maniform toestandsbeeld. In beide zaken is dan ook sprake van een situatie waarin ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ontbrak. Bij gebrek aan opzet kunnen de feiten niet bewezen worden. Ten aanzien van feit 1 in zaak A – bedreiging van [persoon 1] en [persoon 2] – moeten bovendien vraagtekens worden gezet bij de vraag of bij aangevers wel redelijke vrees is ontstaan, omdat zij verplegers zijn in een kliniek.
Tot slot kan zaak C niet bewezen worden omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat. De broer van aangeefster, die het WhatsApp bericht zou hebben ontvangen, is niet gehoord als getuige en uit het dossier blijkt niet dat de berichten vanaf de telefoon van verdachte zijn gestuurd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen ten aanzien van zaak A en zaak B
De raadsvrouw heeft bij zaak A en zaak B bepleit dat geen sprake is van opzet. Voor een geval als het onderhavige, waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, moet voorop worden gesteld dat een dergelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. De vaststelling dat de verdachte de vrijheid niet had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, betekent nog niet dat bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat de verdachte gedurende de psychose ontoerekeningsvatbaar was, sluit evenmin uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen (vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
Uit de aangiftes in zaak A blijkt dat verdachte boos uit een gesprek naar zijn kamer is gelopen, hard met de deur heeft geslagen en daarna coherent geformuleerde bedreigingen heeft geuit tegen twee medewerkers van de [naam kliniek]. Uit de aangifte en getuigenverklaring in zaak B blijkt dat de verdachte aangeefster [persoon 3] met beide armen heeft vastgepakt, op de grond heeft gegooid, op haar is gaan zitten, haar handen heeft vastgehouden en haar heeft geslagen. Uit het dossier in zaak B blijkt verder dat verdachte in zijn woning een ravage heeft aangericht. Zo staken onder meer waterleidingen uit de muur, spoot er warm water uit de leidingen (waardoor ook ondergelegen boxen onder water kwamen te staan) en lag de vloer bezaaid met (glas)scherven. De rechtbank concludeert dat uit de feitelijke toedracht blijkt van activiteiten met een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies. Uit de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris ten tijde van zijn voorgeleiding in zaak B blijkt bovendien dat verdachte zich er ten tijde van de feiten van bewust was dat hij een vrouw sloeg en op haar ging zitten en dat hij vernielingen in zijn woning aanrichtte. Naar het oordeel van rechtbank kan dan ook niet worden gezegd dat zich het hoogst uitzonderlijke geval voordoet dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. De rapporten van de psycholoog en de psychiater maken dat niet anders. In de Pro Justitia rapportages – aan de totstandkoming waarvan verdachte zijn medewerking heeft geweigerd – wordt door de psycholoog en de psychiater geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor een maniform toestandsbeeld, maar dat er te weinig informatie is verzameld om een weloverwogen advies te geven over de toerekenbaarheid. Dit advies is onvoldoende om te kunnen stellen dat verdachte’s geestelijke staat zodanig was dat hij geheel niet in staat was het wederrechtelijke van zijn handelen in te zien. De door de raadsvrouw gevoerde verweren over het ontbreken van opzet worden dan ook verworpen.
Door de raadsvrouw zijn bij zaak A vraagtekens gezet of bij aangevers wel redelijke vrees is ontstaan. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de omstandigheid dat aangevers [persoon 1] en [persoon 2] medewerkers zijn van een kliniek niet maakt dat zij zich niet bedreigd kunnen voelen. Uit de aangiftes blijkt ook dat beide aangevers zich bedreigd hebben gevoeld. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, worden de ten laste gelegde feiten in zaak A en B bewezen verklaard.
Vrijspraak ten aanzien van zaak C
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte van zaak C, de bedreiging van aangeefster [persoon 4], moet worden vrijgesproken. Nu verdachte het feit heeft ontkend en op de schermafbeelding van het WhatsAppgesprek geen telefoonnummer zichtbaar is, kan niet worden vastgesteld dat het WhatsAppbericht – waarin aangeefster [persoon 4] wordt bedreigd – afkomstig is van (het telefoonnummer van) verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:1.
op 13 februari 2019 te Amsterdam, [persoon 1] en [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met zijn, verdachte’s vuist, in zijn, verdachte’s hand te slaan en die [persoon 1] en die [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen:
T.a.v. die [persoon 1]:
"Ik kan jullie kapot slaan met de glazen pot die ik in mijn tas heb zitten. Jullie kunnen mij niet tegen houden!" en "jij hebt mij er in geluisd. Ik dacht dat je aardig was. Ik sla je kapot en ik blaas de kliniek op."
en
T.a.v. die [persoon 2]:
"Ik ga jou dood maken. Ik ga je kenteken achterhalen. Ik heb vrienden buiten die jou gaan dood maken. Stuur nu die acht man om je heen weg, dan gaan we één op één vechten, binnen een paar minuten maak ik je dood" en " Als ik je buiten tegen kom maak ik je dood";
2.
op 13 februari 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een deur en een gedeelte van een muur, toebehorende aan de [naam kliniek], heeft beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door voornoemde deur met geweld dicht te slaan waardoor de deurdranger van voornoemde deur en een gedeelte van de muur vernield is geraakt;
Zaak B:

1.

op 28 januari 2019 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, [persoon 3] heeft mishandeld door
- die [persoon 3] beet te pakken en tegen de grond te gooien en
- op haar te gaan zitten en
- die [persoon 3] in het gezicht te spugen en te slaan en
- tegen haar lichaam te schoppen en te duwen;

2.

op 28 januari 2019 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, opzettelijk en wederrechtelijk garages [nummers gevestigd aan straat], die aan een ander, te weten aan [persoon 3] en/of woningcoöperatie [naam woningcoöperatie], toebehoorde(n), heeft beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte (volledig) ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. In het Pro Justitia rapport van 12 april 2019 wordt door de psychiater geconcludeerd dat verdachte waarschijnlijk manisch psychotisch was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De informatie uit het dossier bevestigt dit, omdat uit het dossier kan worden afgeleid dat de belevingswereld van verdachte werd overheerst door religieuze en paranoïde wanen en dat zijn gedrag en keuzes werden ingegeven door angst en zijn wanen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapportages.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 12 april 2019, opgemaakt door psychiaters G. Karaca en C.A.M. van der Meijs. Aan het genoemd rapport wordt, zakelijk weergegeven, het volgende ontleend:
Hoewel het onderzoek maar voor een kort gedeelte kon plaatsvinden, liet onderzochte genoeg kenmerken zien van een maniform toestandsbeeld, meest waarschijnlijk in het kader van een reeds eerder gestelde bipolaire I stoornis. Een dergelijk ernstig psychiatrisch toestandsbeeld leidt over het algemeen tot fors verstoord denken, voelen en handelen. Vermoedelijk was betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde ook manisch. De informatie uit het proces-verbaal pleit hier voor, echter vanwege weigering van betrokkene om mee te werken aan dit onderzoek, is dit niet voldoende hard te maken. Eveneens kan het recidiverisico niet op basis van onderhavige onderzoek worden ingeschat. Om die reden wordt door onderzoekers een weigerrapport opgesteld waarbij zij zich zullen onthouden van het verstrekken van een advies.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 25 februari 2019, opgemaakt door GZ-psycholoog G.M. Jansen. Aan het genoemd rapport wordt, zakelijk weergegeven, het volgende ontleend:
Aangezien betrokkene niet heeft meegewerkt aan het psychologisch onderzoek en informatie van de GGZ en (familie)referenten ontbreekt, is het niet mogelijk om tot diagnostische conclusies te komen. Op basis van het korte contact zijn er aanwijzingen voor een maniform toestandsbeeld (mogelijk met psychotische kenmerken), maar onduidelijk is in welk kader dit is. Het maniforme beeld blijkt uit onrustig en ontremd gedrag, druk praten, waarbij betrokkene nauwelijks onderbroken kan worden en een wisselende stemming (van eufoor naar prikkelbaar). Ook uit het proces-verbaal komen aanwijzingen naar voren dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde en daarna ontremd was in zijn denken en gedrag (druk in zijn hoofd, met spullen gooien, onrustig), onsamenhangend sprak, mogelijk paranoïde en grootheidswaandenkbeelden had (hij had eerder een duivel uitgedreven en wilde mensen bekeren, aangeefster zou hem hebben willen neersteken). In het dossier wordt door de echtgenote van betrokkene genoemd dat betrokkene bekend zou zijn met een bipolaire stoornis en een psychose. Betrokkene gaf echter geen toestemming informatie op te vragen bij hulpverleningsinstanties, zodat dit niet geobjectiveerd kon worden. Betrokkene ontkent dat er bij hem sprake is van een maniform toestandsbeeld, waaruit mogelijk een gebrek aan ziektebesef zou kunnen worden afgeleid.
Hoewel de deskundigen geen eenduidige conclusie hebben geformuleerd over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, bevat het dossier zeer sterke aanwijzingen dat hij ten tijde van het plegen van de feiten in zaak B een manische episode had. Het gedrag dat verdachte op 28 januari 2019 volgens de verklaringen in het dossier heeft getoond – onder meer het vernielen van zijn woning en het mishandelen van aangeefster [persoon 3], het schreeuwen in het Arabisch, om aangeefster daarna opeens te knuffelen – geeft voor de rechtbank voldoende aanknopingspunten om verdachte voor de in zaak B ten laste gelegde feiten als (volledig) ontoerekeningsvatbaar te beschouwen. Verdachte is voor deze feiten dus niet strafbaar.
Dit ligt anders ten aanzien van zaak A. Verdachte is na de gebeurtenissen in zaak B overgebracht naar een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna: PPC). Na zijn vrijlating uit het PPC is hij door zijn broer naar de [naam kliniek] gebracht, waar hij medicatie kreeg. In de [naam kliniek] heeft hij op 13 februari 2019 weer nieuwe strafbare feiten gepleegd, de feiten van zaak A. Het gedrag van verdachte ten tijde van deze feiten lijkt, hoewel wederom agressief, minder evident psychotisch dan tijdens het plegen van de feiten in zaak B. Reden waarom verdachte ten aanzien van de feiten in zaak A als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd en niet geheel ontoerekeningsvatbaar.
Conclusie
De bewezen geachte feiten in zaak B kunnen verdachte wegens zijn maniforme toestandsbeeld en bipolaire stoornis niet worden toegerekend
.Verdachte wordt daarvoor dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte is voor deze feiten niet strafbaar.
Ten aanzien van de bewezen geachte feiten in zaak A is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A en B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 dagen, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd, omdat zij heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in zaak A schuldig gemaakt aan bedreiging van twee medewerkers van de [naam kliniek]. Verdachte heeft hen angst aangejaagd, zoals blijkt uit hun verklaringen. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat dergelijke ervaringen nog lange tijd angstgevoelens bij slachtoffers op kunnen roepen. Verder heeft hij zich schuldig gemaakt aan vernieling door de deurdranger en de muur van de kliniek te beschadigen c.q. onbruikbaar te maken. De rechtbank weegt mee dat verdachte, zoals in rubriek 6 is vermeld, voor deze feiten als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd.
Verder is acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 december 2020.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de Pro Justitia rapportages, waarvan reeds hiervoor onder rubriek 6 melding is gemaakt, en de informatie die de raadsvrouw tijdens de zitting heeft overgelegd. De raadsvrouw heeft meegedeeld dat verdachte van eind 2019 tot juli 2020 een rechterlijke machtiging heeft gekregen en dat hij momenteel op vrijwillige basis onder behandeling is bij het FACT-team [1] en trouw zijn medicatie inneemt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het veel beter met hem gaat sinds hij de (juiste) medicatie gebruikt en dat hij zijn medicatie zal blijven gebruiken omdat hij is geschrokken van de strafbare feiten die hij heeft gepleegd en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Hij heeft ook aangegeven dat hij graag zijn spijt wil betuigen aan het slachtoffer in zaak B.
Tot slot zijn bij het bepalen van de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken in het ‘Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht’ (LOVS) in aanmerking genomen.
Alles overziend wordt aan verdachte een taakstraf opgelegd voor de duur van 40 uren (subsidiair 20 dagen hechtenis), met aftrek van voorarrest.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

Benadeelde partij [persoon 1] (zaak A)
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht € 150,- toe te wijzen en het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, dan wel € 150,- toe te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel het aannemelijk is dat de benadeelde partij zich bedreigd voelde en daar in zijn privé-tijd nog last van heeft had, moet de benadeelde partij dit wel voldoende onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat de gestelde immateriële schade niet is onderbouwd met enig stuk. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van een zodanige normschending dat het bestaan van geestelijk letsel zonder meer kan worden aangenomen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan desgewenst zijn vordering nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen
Benadeelde partij [persoon 3] (zaak B)
De benadeelde partij [persoon 3] vordert in totaal € 944,40, waarvan € 244,40 aan vergoeding van materiële schade en € 700,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering volledig toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is voldoende onderbouwd en de gevorderde immateriële schade komt de rechtbank ook niet ongegrond voor. De vordering wordt daarom geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (28 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 3], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 944,40 (negenhonderdvierenveertig euro en veertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (28 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in
zaak Cten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 in zaak A:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 in zaak B:
Mishandeling.
Ten aanzien van feit 2 in zaak A en zaak 2 in zaak B:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], voor
feit 1 en feit 2 in zaak Bniet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart verdachte, [verdachte], strafbaar voor feit 1 en 2 in zaak A.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van
feit 1 en feit 2 in zaak Atot een
taakstrafvan
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 1] (zaak A) niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon 3] (zaak B)toe tot een bedrag van € 944,40 (negenhonderdvierenveertig euro en veertig cent), waarvan € 244,40 (tweehonderdvierenveertig euro en veertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] aan de Staat € 944,40 (negenhonderdvierenveertig euro en veertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 18 (achttien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis (inzake zaak A, parketnummer 13/701115-19).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2021.
[...]

[...]

[...]

Voetnoten

1.FACT-teams behandelen en begeleiden mensen die een ernstige psychiatrische aandoening hebben in combinatie met problemen op andere levensterreinen (wonen, werken, sociale contacten, financiën etc.).