ECLI:NL:RBAMS:2021:3776

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/4299
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Den Haag, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen op 18 juni 2020, omdat zijn auto was geparkeerd op een plek waar geen parkeergeld was betaald. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond op 28 juli 2020, waarna de eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 21 mei 2021 heeft de eiser verklaard dat hij dacht op eigen terrein te staan, omdat de parkeerplek niet duidelijk was aangeduid met fiscale parkeervakken. De rechtbank oordeelde echter dat volgens de Verordening Parkeerbelasting 2020 van de gemeente Amsterdam, parkeren op voor het openbaar verkeer openstaande terreinen altijd betaald moet worden, ongeacht of dit binnen of buiten parkeervakken is. De rechtbank concludeerde dat de auto van de eiser zich op een fiscale parkeerplek bevond en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter F.L. Bolkestein, in aanwezigheid van griffier I.N. van Soest. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Den Haag, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

( [heffingsambtenaar] ).

Procesverloop

Op 18 juni 2020 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met een uitspraak op bezwaar van 28 juli 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 mei 2021. [eiser] is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op [datum] om [tijdstip] uur is tijdens een controle geconstateerd dat de auto van [eiser] ter hoogte van [adres] te Amsterdam stond, terwijl geen parkeergeld was betaald. De heffingsambtenaar heeft daarom aan [eiser] een naheffingsaanslag opgelegd.
2. [eiser] is het niet eens met de naheffingsaanslag. Volgens [eiser] stond hij op een plek die er uitziet als eigen terrein. Deze plek is niet zichtbaar aangeduid met fiscale parkeervakken. Het is een terrein voor het handhavingsgebouw van de gemeente dat is bestraat met klinkers die verschillen van de klinkers in de fiscale parkeervakken. Alle fiscale parkeervakken zijn volgens [eiser] aangeduid met een witte belijning. Het was voor [eiser] daarom niet duidelijk dat voor hem sprake was van betaald parkeren.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Onder ‘parkeren’ moet worden verstaan parkeren op voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Dit staat in artikel 2 van de Verordening Parkeerbelasting 2020 van de gemeente Amsterdam (de Verordening). Dit betekent dat ook buiten de parkeervakken moet worden betaald.
4. [eiser] heeft op de zitting toegelicht dat hij dacht te staan op eigen terrein of op een plek waar dat niet mocht, maar dit blijkt nergens uit. Uit de stratentabel [1] volgt dat voor parkeren ter hoogte van de [adres] te Amsterdam op het tijdstip dat [eiser] daar stond, parkeerbelasting is verschuldigd. In de Verordening en het bijbehorende Uitvoerings- en aanwijzingsbesluit wordt geen onderscheid gemaakt tussen parkeren in parkeervakken of daarbuiten. De auto van [eiser] stond ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag dus op een fiscale parkeerplek, waardoor hij parkeerbelasting verschuldigd was.
5. Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat het onvoldoende kenbaar was dat hij op die plek parkeerbelasting moest betalen, volgt de rechtbank [eiser] hierin niet. In Amsterdam geldt dat bijna overal betaald moet worden om te parkeren. Dit betaald parkeren regime wordt op straat kenbaar gemaakt door het plaatsen van parkeerautomaten en borden. Vlak bij de plek waar [eiser] met zijn auto geparkeerd stond, staan een parkeerautomaat en een bord. Als parkeerder moet je er dan vanuit gaan dat het parkeren betaald is, ook al is het parkeervak niet gemarkeerd met witte strepen.
6. De naheffingsaanslag is terecht aan [eiser] opgelegd. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Bijlage bij artikel 14 van het Uitvoerings- en aanwijzingsbesluit 2020 op grond van de Verordening.