ECLI:NL:RBAMS:2021:3756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
13/710134-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiding geven aan een criminele organisatie, gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en arbeidsuitbuiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het leiding geven aan een criminele organisatie, gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en arbeidsuitbuiting. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met mensensmokkel en het uitbuiten van Chinese werknemers in de horeca. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen leiding heeft gegeven aan deze organisatie van 1 januari 2001 tot en met 9 juli 2015. De organisatie had als doel het plegen van misdrijven, waaronder gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan arbeidsuitbuiting door Chinese werknemers te dwingen meer dagen te werken dan waarvoor zij betaald werden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de door de verdachte gepleegde feiten ernstige gevolgen hadden voor de betrokken werknemers en dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit hun uitbuiting. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van een hotel afgewezen, omdat het deel van het aankoopbedrag dat uit een bewezenverklaard misdrijf afkomstig was relatief klein was. De rechtbank heeft de redelijke termijn van de procedure overschreden, wat heeft geleid tot een verlaging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/710134-10 (Promis)
Datum uitspraak: 19 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
woonplaats kiezende bij Van Gessel, Jonge Vos, Hammerstein Advocaten op het adres [adres advocaat] .

1.Inleiding

1.1.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 28 januari, 1, 4, 8, 9 en 11 februari en 1 en 8 maart 2021 (inhoudelijke behandeling) en 19 juli 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. F. Bahadin en S.W.M. van der Linde (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van wat [verdachte] en zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, naar voren hebben gebracht.
1.2.
Achtergrond van de zaak
[verdachte] is een van de verdachten in het onderzoek 13Offside. Dit onderzoek richt zich op de verdenking van een criminele organisatie rondom de [familie 1] . Deze criminele organisatie zou zich jarenlang schuldig gemaakt hebben aan onder andere gewoontewitwassen, mensensmokkel, valsheid in geschrift en oplichting.
De rechtbank doet vandaag in tien zaken gelijktijdig uitspraak. Het betreft vader [vader] , dochter [dochter] en zoons [verdachte] en [zoon 2 familie 1] . Daarnaast staan vrienden van de familie, in het bijzonder van [zoon 2 familie 1] , terecht: [zoon 1 familie 2] , [ex-vriendin zoon 2] en [vriend familie 1] . Tot slot staan ook drie bv’s van leden van de [familie 1] terecht: [hotel tussenholding B.V. 1] , [hotel B.V. 1] en [hotel B.V. 7]
Aanvankelijk stond ook de broer van [zoon 1 familie 2] , [zoon 2 familie 2] , terecht, maar in die zaak heeft de rechtbank op 25 januari 2021 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard omdat [zoon 2 familie 2] is overleden.
Door het Openbaar Ministerie zijn in die tien zaken in in totaal elf verschillende zaaksdossiers aan de rechtbank voorgelegd waarin is uitgewerkt wie van de verdachten zich in verschillende samenstellingen zouden hebben schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten. In die zaaksdossiers draait het in het kort om het volgende:
Zaaksdossier 1A (Kennismigranten): mensensmokkel, oplichting van de IND en valsheid in geschrift bij Chinese immigranten die op basis van de kennismigrantenregeling een Nederlandse verblijfsvergunning hebben gekregen.
Zaaksdossier 1B ( Chinese Workers ): mensensmokkel, oplichting van de IND en arbeidsuitbuiting bij Chinese immigranten die op basis van de Aziatische horecaconvenanten naar Nederland zijn gekomen.
Zaaksdossier 2A (Geldsmokkel CSA): witwassen en overtreden van de Algemene douanewet door personeel van [vliegmaatschappij] contant geld mee te laten nemen naar China.
Zaaksdossier 2B (Geldsmokkel [naam 5] (13Nag)): witwassen.
Zaaksdossier 2C (Witwasrekeningen): witwassen.
Zaaksdossier 2D (Buitenlandse rekeningen): witwassen via bankrekeningen in Luxemburg en Zwitserland.
Zaaksdossier 3A ( [hotel 1] ): witwassen, valsheid in geschrift en oplichting bij de aanschaf van [hotel 1] en vergunningaanvragen voor [hotel 1] .
Zaaksdossier 3C ( [bedrijf 1] ): valsheid in een authentieke akte bij de aanschaf van [bedrijf 1]
Zaaksdossier 3D ( [bedrijf 2] ( [hotel 2] )): witwassen bij de (ver)koop van [hotel 2] .
Zaaksdossier 3F ( [bedrijf familie 2] ): strafbare feiten rondom [zoon 1 familie 2] en [zoon 2 familie 2] (valsheid in geschrift, oplichting van de IND en de ABN Amro-bank, mensensmokkel en witwassen).
Zaaksdossier 4A (Criminele organisatie): deelname aan een criminele organisatie.
[verdachte] wordt vervolgd voor zijn rol bij strafbare feiten in zaaksdossiers 1B ( Chinese Workers ), 2D (Buitenlandse rekeningen), 3A ( [hotel 1] ) en 4A (Criminele organisatie). In zijn zaak zijn deze zaaksdossiers voorgelegd aan de rechtbank.
1.3.
Tenlastelegging
[verdachte] wordt er samengevat van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
Feit 1: mensensmokkel tussen 1 november 2004 en 31 juli 2015 (ZD01B);
Feit 2: oplichting van de IND tussen 1 november 2004 en 31 juli 2015 (ZD01B);
Feit 3: mensenhandel (arbeidsuitbuiting) tussen 1 juni 2005 en 30 september 2014 (ZD01B);
Feit 4: valsheid in geschrift tussen 1 januari 2005 en 12 maart 2007 (ZD03A);
Feit 5
primair:feitelijke leiding geven aan [hotel B.V. 1] bij het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften tussen 1 januari 2005 en 30 juli 2012;
s
ubsidiair:voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften tussen 1 januari 2005 en 30 juli 2012 (ZD03A);
Feit 6
primair:feitelijke leiding geven aan [hotel B.V. 1] bij oplichting van de gemeente Amsterdam tussen 1 april 2005 en 16 juli 2007;
subsidiair:oplichting van de gemeente Amsterdam tussen 1 april 2005 en 16 juli 2007 (ZD03A);
Feit 7: gewoontewitwassen of (schuld)witwassen voorafgaand aan en bij de aanschaf van [hotel 1] tussen 14 december 2001 en 16 juli 2007 (ZD02D en ZD03A);
Feit 8: leiding geven aan een criminele organisatie tussen 1 januari 2001 en 9 juli 2015 (ZD04A).
Op de zitting van 23 oktober 2019 heeft de officier van justitie mondeling duidelijk gemaakt dat een onderdeel van de tenlastelegging kan vervallen en de rechtbank heeft daarmee op die zitting ingestemd. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
2.
Doorzoeking 30 juli 2012 rechtmatig: geen bewijsuitsluiting of strafvermindering
2.1.
Achtergrond van het verweer
Op 8 juli 2010 is het onderzoek 13Offside gestart.
Op 30 juli 2012 vindt in het onderzoek 13Don een doorzoeking plaats op het kantoor van de [familieholding] ( [adres 2] ), bij [hotel 3] en in de woning van [zoon 2 familie 1] in [plaats] . Op het kantoor van de [familieholding] is een grote hoeveelheid administratie in beslag genomen. Een deel van die administratie blijkt van belang te zijn voor 13Offside.
13Don richt zich op de ontvoering van [slachtoffer] in september 2011. [slachtoffer] is als verkoper betrokken bij [bedrijf 1] en die transactie is het onderwerp van zaaksdossier 3C. Aan de ontvoering zou een zakelijk geschil met [zoon 2 familie 1] ten grondslag liggen en dat is de reden dat in 13Don onderzoek gedaan wordt naar [zoon 2 familie 1] .
13Offside liep al ten tijde van de ontvoering van [slachtoffer] . Op 8 maart 2012 geeft de zaaksofficier van justitie van 13Don toestemming aan de zaaksofficier van justitie van 13Offside om relevante onderzoeksresultaten uit 13Don in 13Offside te mogen gebruiken.
In het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming van 25 juli 2012 in 13Don (pag. 900.3283, BLG03.C.037) staat onder andere het volgende vermeld:
Plan van aanpak
Het onderzoeksteam is voornemens de verdachte [zoon 2 familie 1] op 30 juli 2012 aan te houden en een doorzoeking te doen in enkele locaties waar de verdachte gebruik van kan maken. Hierbij dient, zoals later gemotiveerd zal worden, onder andere gezocht te worden naar administratie. het onderzoeksteam is voornemens deze administratie als bulk in beslag te nemen, direct te laten kopiëren en terug te geven aan de verdachte.”
En:
Doorzoeking locaties
Gezien de complexe materie betreffende de problemen rond de afwikkeling van de zakelijke transactie waar vermoedelijk het motief aan ten grondslag ligt, evenals het achterhalen door wie, wanneer en op welke wijze de vermoedelijke uitvoerders betaald zijn is het van belang onderzoek naar de administratie en andere voorwerpen die betrekking hebben en/of kunnen hebben op de gepleegde strafbare feiten.”
2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de doorzoeking op 30 juli 2012 onrechtmatig is en dat daaraan de consequentie van bewijsuitsluiting, en anders strafvermindering, moet worden verbonden.
De verdediging stelt dat de doorzoeking in
13Donmet geen ander doel heeft plaatsgevonden dan om zoveel mogelijk administratie en andere schriftelijke bescheiden in beslag te nemen om zodoende bewijs te vergaren tegen de verdachten in
13Offside. 13Offside zat voorafgaand aan de doorzoeking op een dood spoor. Van het grootste deel van de in beslag genomen administratie was op voorhand – aan de hand van het opschrift op de kaft van de ordners – te zien dat de inhoud geen enkele relevantie had voor 13Don. Een extra aanwijzing dat de doorzoeking als doel had bewijs te vergaren voor 13Offside ziet de verdediging in de omstandigheid dat de zaaksofficier van justitie uit 13Offside bij de doorzoeking aanwezig was, terwijl zij geen betrokkenheid had bij 13Don.
De verdediging stelt daarnaast dat de rechter-commissaris onvolledig is geïnformeerd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, omdat uitsluitend voor het onderzoek 13Don een machtiging is verzocht [1] , terwijl de rechter-commissaris daarbij niet is geïnformeerd dat op dat moment al bekend was dat alle relevante onderzoeksgegevens aan 13Offside overgedragen konden worden. Tot slot stelt de verdediging dat sprake is van een vormverzuim doordat het onderzoeksteam van 13Offside inzage heeft gekregen in het volledige 13Dondossier en niet (alleen) de relevante onderzoeksgegevens zijn verstrekt.
2.3.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het de doorzoeking rechtmatig was en dat geen sprake is van vormverzuimen.
Op voorhand was duidelijk dat alle aangetroffen administratie als bulk in beslag genomen zou worden. Dat is gelet op de omvang van een dergelijke administratie, de complexiteit daarvan en van het onderliggende zakelijke geschil begrijpelijk. Het was logisch en verantwoord dat het onderzoeksteam van 13Don alle aanwezige administratie heeft meegenomen. De rechter-commissaris, die in 13Don en 13Offside rechter-commissaris was, is volledig en open geïnformeerd. Ook de aanwezigheid van de 13Offside-zaaksofficier maakt niet dat sprake is van een vormverzuim, omdat gelet op het plan van aanpak elke (hulp)officier van justitie de hele administratie in beslag zou hebben genomen en niet gebleken is dat buiten het plan van aanpak om geopereerd is.
2.4.
Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de doorzoeking rechtmatig is en dat rond de doorzoeking geen sprake is geweest van vormverzuimen. Er is daarom geen reden om over te gaan tot bewijsuitsluiting of om strafvermindering toe te passen.
Uit het plan van aanpak zoals dat is beschreven in de aanvraag van de doorzoeking blijkt dat het plan was om de administratie als bulk in beslag te nemen. Gelet op de aard en omvang van de aanwezige administratie en de richting van het onderzoek in 13Don was dit een voorstelbare en aanvaardbare keuze. 13Don rechtvaardigde dat de in beslag genomen administratie in beslag genomen mocht worden. Het is de rechtbank niet gebleken dat er beslag is gelegd op administratie of andere voorwerpen die van belang zouden zijn voor 13Offside, terwijl die binnen 13Don niet in beslag genomen hadden mogen worden. Ook al zou een deel van de administratie overduidelijk een link hebben met 13Offside, dat betekent niet dat dit deel van de administratie niet in beslag zou mogen worden genomen in 13Don.
De aanwezigheid van de zaaksofficier van justitie van 13Offside maakt niet dat de doorzoeking daardoor alsnog onrechtmatig wordt. Het is niet vereist dat de zaaksofficier van justitie in 13Don zelf de doorzoeking doet en het is niet gebleken dat ook is gezocht met het oog op 13Offside of dat buiten de grenzen van het plan van aanpak is gezocht.
De rechtbank stelt vast dat uit de aanvraag voor de doorzoeking niet blijkt dat de rechter-commissaris is geïnformeerd over de reeds gegeven toestemming om relevante onderzoeksresultaten uit 13Don aan 13Offside ter beschikking te stellen. Voor het beantwoorden van de vraag of een machtiging tot doorzoeking kan worden verleend is evenwel niet vereist dat de rechter-commissaris wordt geïnformeerd dat toestemming is gegeven om de relevante resultaten uit de verzochte doorzoeking te delen met een ander onderzoek. Niet gezegd kan worden dat de rechter-commissaris onvolledig is geïnformeerd. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake.
Duidelijk is dat de relevante onderzoeksresultaten uit 13Don gedeeld mochten worden met 13Offside. Artikel 125n lid 3 sub a Sv geeft geen beperkingen bij de uitoefening van die bevoegdheid. Dat voorafgaand aan de terbeschikkingstelling van de relevante informatie inzage is verschaft aan het onderzoeksteam van 13Offside is begrijpelijk en aanvaardbaar, omdat alleen het onderzoeksteam van 13Offside kan bepalen wat mogelijk relevant is voor 13Offside. Van belang is daarbij dat voorafgaand aan die inzage al toestemming is gegeven om de relevante informatie aan het team van 13Offside ter beschikking te stellen.

3.Beoordelingskaders

Alvorens de tenlastegelegde feiten te bespreken zal de rechtbank nu eerst ingaan op de uitgangspunten die zijn gehanteerd bij vragen rondom niet-gehoorde getuigen en ten aanzien van de verdenking van witwassen.
3.1.
Niet gehoorde getuigen (die wel waren toegewezen)
In 13Offside heeft de verdediging verzocht om een groot aantal getuigen te horen, waarvan in een of meer zaken is geoordeeld dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben om die getuigen te ondervragen. In de verschillende zaken zijn vervolgens ook veel getuigen gehoord, maar tegelijkertijd moet de rechtbank vaststellen dat ook veel van de getuigen die op enig moment zijn toegewezen, uiteindelijk niet zijn gehoord.
Een groot deel van deze eerder toegewezen, maar uiteindelijk niet gehoorde getuigen verblijven in het buitenland (voornamelijk China) en over hen heeft de rechtbank bij de laatste regiezitting (23 oktober 2019) en aan het begin van de inhoudelijke behandeling (28 januari 2021) geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord kunnen worden. Om die reden heeft de rechtbank de verzoeken om deze getuigen alsnog te horen afgewezen. De rechtbank heeft daarbij ook steeds opgemerkt dat de eventuele consequenties over het niet-horen van een getuige onderwerp van debat kunnen zijn tijdens de inhoudelijke behandeling.
Voor het antwoord op de vraag wat de consequenties van het niet-horen van een getuige moeten zijn, is in de eerste plaats van belang dat sprake is van verschillende categorieën getuigen. Er zijn getuigen van wie in het geheel nog geen verklaring in het dossier zit en er zijn getuigen waarvan al wel een eerdere verklaring beschikbaar is. Als een eerdere verklaring beschikbaar is, is van belang of die verklaring in de kern belastend is voor de verdachte of niet. Van een belastende verklaring is in elk geval sprake als de rechtbank die verklaring wil gebruiken voor het bewijs van een of meer onderdelen van de ten laste gelegde feiten.
Niet-gehoorde belastende getuigen
Uit het Keskin-arrest [2] van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat het belang van de verdediging bij het oproepen en horen van een belastende getuige moet worden voorondersteld. Uit de post-Keskin-rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat dit niet betekent dat een verzoek om een belastende getuige te horen altijd moet worden toegewezen. Zo blijft het onaannemelijk zijn dat een getuige binnen aanvaardbare termijn gehoord kan worden een geldige grond voor afwijzing van een getuigenverzoek. [3]
Een rechter moet voordat hij einduitspraak doet beoordelen of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Bij die beoordeling kan het zijn dat de rechter alsnog ambtshalve overgaat tot het (laten) horen van een of meer getuigen. Ook kan het zijn dat de rechter moet nagaan welke gevolgen verbonden moeten worden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de getuige(n) op enig moment te (doen) ondervragen. De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM drie aandachtspunten af: 1) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend, 2) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en 3) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze drie factoren moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige zal de rechter alsnog moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuigen, of in elk geval moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging haar ondervragingsrecht uit te laten oefenen. Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. [4]
Overige niet-gehoorde getuigen
De situatie ligt anders als een verzochte getuige in het geheel nog niet is gehoord of niet belastend heeft verklaard. Er ligt dan immers geen verklaring, waarvan beoordeeld moet worden of door het gebruik voor het bewijs daarvan de procedure in het geheel nog eerlijk is. In de regel zullen deze getuigen door de verdediging zijn verzocht omdat zij ervan uitgaat dat de af te leggen verklaring ontlastend zal zijn voor de verdachte. Omdat de getuige nog geen verklaring heeft afgelegd, kan echter niet met zekerheid gezegd worden wat die getuige zou hebben verklaard.
3.2.
Witwassen
Voor een veroordeling voor (schuld)witwassen is vereist dat bewezen is dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. In die gevallen dat uit het dossier niet blijkt uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is, kan een verdachte toch worden veroordeeld als het op basis van het dossier niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Om te beoordelen of van die situatie sprake is, is in de rechtspraak een stappenplan ontwikkeld.
Dit stappenplan begint met dat het Openbaar Ministerie bewijs moet aandragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van een verdachte worden verwacht dat hij dit vermoeden onderuit haalt door het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld.
Als een verdachte zo’n verklaring heeft gegeven is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het voorwerp. Als het Openbaar Ministerie dat onderzoek heeft verricht is het aan de rechter om te oordelen of voldoende kan worden uitgesloten dat het voorwerp van de tenlastelegging een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaarbare verklaring is. Als een legale herkomst kan worden uitgesloten is bewezen dat het voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’.

4.Zaaksdossier 1B Chinese Workers (feiten 1, 2 en 3)

4.1.
Inleiding op het zaaksdossier
Het zaaksdossier Chinese Workers richt zich op mogelijke strafbare feiten rond de komst van vier Chinezen die op basis van horecaconvenanten een verblijfsvergunning hebben gekregen om als Chinese kok in Nederland te werken. Het gaat om [kok 1] , [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] .
Om het tekort aan Aziatische koks in Nederland tijdelijk op te vullen zijn horecaconvenanten opgesteld om onder andere Chinese koks naar Nederland te laten komen. In 2000 trad het ‘Convenant Personeelsvoorziening Chinees-Indische horeca’ in werking, in 2006 trad een gewijzigd ‘Convenant Personeelsvoorziening Aziatische horeca’ in werking en in 2014 trad het ‘Convenant Aziatische Horeca’ in werking. In deze convenanten werden afspraken vastgesteld onder welke voorwaarden Aziatische koks naar Nederland konden komen en aan welke voorwaarden de Nederlandse horecabedrijven moesten voldoen. Chinese koks die naar Nederland wilden komen om onder deze convenanten te werken werden via detacheringsbureau [uitzendbureau] gedetacheerd bij een Aziatisch restaurant.
Als feit 1 is ten laste gelegd dat [verdachte] de vier Chinese Workers samen met anderen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en/of uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. Voor alle vier de Chinese Workers geldt dat zij zouden hebben gewerkt in (hotel)restaurants van de [familie 1] .
Als feit 2 is ten laste gelegd dat [verdachte] samen met anderen de IND en de Nederlandse Staat heeft opgelicht waardoor die zijn bewogen tot de afgifte van verblijfsvergunningen aan de vier Chinese Workers .
Als feit 3 is ten laste gelegd dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door [kok 1] , [kok 2] en [kok 3] vanuit hun kwetsbare positie uit te buiten.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt alle feiten van dit zaaksdossier bewezen. De Chinese Workers hebben ten onrechte verblijfsvergunningen gekregen doordat zij werden gepresenteerd als ervaren Chinese koks, terwijl dat niet het geval was. Daarbij is gebruik gemaakt van valse documenten en van kokscertificaten die op onjuiste gronden zijn verstrekt, omdat de Chinese Workers niet aan de gestelde criteria voldeden. De vergunningsaanvragen zijn gedaan met de bedoeling om de Chinese Workers toegang tot en verblijf in Nederland te verschaffen.
Uit het strafdossier volgt dat de Chinese Workers niet feitelijk werkzaam zijn geweest als kok en ook niet voldeden aan de eis dat zij minimaal twee jaar werkervaring hadden na het behalen van hun diploma. De officier van justitie vindt daarbij de eerste verklaringen van de Chinese Workers betrouwbaar, omdat zij daarin uitgebreid en zonder twijfel verklaren. De omstandigheid dat de IND in bezwaarprocedures de intrekking van de verblijfsvergunningen van [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] ongedaan heeft gemaakt, maakt voor de officier van justitie niet dat niet bewezen is dat sprake is van mensensmokkel en oplichting.
Wat betreft feit 3 is volgens de officier van justitie bewezen dat [verdachte] [kok 1] , [kok 2] en [kok 3] heeft geworven (laten werven), vervoerd, gehuisvest en opgenomen en deze handelingen gericht waren op het vervolgens ter beschikking stellen voor arbeid. [verdachte] heeft hen daarbij misleid en hij heeft misbruik gemaakt van kwetsbare posities en van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Het doel van [verdachte] was daarbij om de Chinese Workers zo veel mogelijk werkdagen te laten maken, om op die manier te kunnen besparen op arbeidskosten.
De officier van justitie vindt niet bewezen dat [verdachte] bij feit 3 nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt, zodat hij van medeplegen moet worden vrijgesproken.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat niet is bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Feiten 1 en 2
De IND heeft in december 2018 wat betreft [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] geoordeeld dat in bezwaar is gebleken dat zij hebben voldaan aan de voorwaarden van de aan hen verleende verblijfsvergunningen. Dit maakt dat bij deze Chinese Workers geen sprake is van wederrechtelijke toegang tot Nederland of wederrechtelijk verblijf in Nederland, zodat [verdachte] om die reden moet worden vrijgesproken van dit feit.
Wat betreft [kok 1] is van belang dat hij Nederland al had verlaten voordat de IND het voornemen had geuit om de verblijfsvergunning in te trekken. De IND heeft uiteindelijk nooit een beslissing genomen over de wederrechtelijkheid van het verkrijgen van toegang tot Nederland, zodat om die reden [verdachte] hiervan moet worden vrijgesproken. Daarnaast moet vrijspraak volgen, gelet op de samenhang met [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] en omdat in die zaken is gebleken dat geen sprake was van wederrechtelijke toegang. Ook blijkt uit het dossier dat [kok 1] wel degelijk als kok heeft gewerkt in restaurants waar Chinese gerechten worden bereid.
De verdediging stelt verder dat de tenlastelegging van feit 2 op onderdelen onvoldoende duidelijk is wat betreft de zinsnede ‘onder meer’ in relatie tot [kok 2] en wat betreft (ver)vals(t)e salarisspecificaties ten behoeve van [kok 1] , [kok 3] en [kok 4] die aan de IND zouden zijn verstrekt en dat dit tot nietigheid moet leiden.
Feit 3
De verdediging stelt in de eerste plaats dat de tenlastelegging wat betreft de ‘sub 1’- en ‘sub 4’-verwijten van feit 3 onvoldoende verfeitelijkt is, omdat de verfeitelijking van de tenlastelegging alleen ziet op de ‘sub 6’-verdenking van mensenhandel. De verdediging verzoekt de tenlastelegging daarom voor wat betreft de ‘sub 1’- en ‘sub 4’-verwijten nietig te verklaren.
De verdediging stelt inhoudelijk dat geen sprake is geweest van misbruik van een uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of van een kwetsbare positie. Ook is niet bewezen dat [verdachte] heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Verder stelt de verdediging dat niet is bewezen dat sprake is geweest van uitbuiting in de zin van artikel 273f lid 1 onder 1 Sr, omdat op basis van de verklaringen van [kok 1] , [kok 2] en [kok 3] niet blijkt dat sprake is geweest van een daarvoor vereiste ernstige inbreuk op hun lichamelijke en geestelijke integriteit en hun persoonlijke vrijheid. De verdediging verzoekt [verdachte] daarom vrij te spreken van de ten laste gelegde mensenhandel.
Uiterst subsidiair stelt de verdediging dat zij [kok 1] niet als getuige heeft kunnen horen, terwijl deze getuige eerder wel is toegewezen. De (belastende) verklaring van [kok 1] mag daarom niet voor het bewijs worden gebruikt omdat het dossier hiervoor onvoldoende steunbewijs biedt.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Mensensmokkel (feit 1) en oplichting (feit 2)
De rechtbank stelt voorop dat zij als strafrechter niet gebonden is aan de beslissingen op bezwaar, waarbij de verblijfsvergunningen van [kok 2] , [kok 3] en [kok 4] toch niet zijn ingetrokken. De rechtbank moet op basis van het strafdossier zelfstandig beoordelen of sprake is geweest van wederrechtelijk(e) toegang tot of verblijf in Nederland.
Horecaconvenanten
Uit de getuigenverklaringen van [directrice uitzendbureau] , directrice van [uitzendbureau] (GET.061 en GET.085), maakt de rechtbank op dat in China gecontroleerd werd of een potentiële Chinese Worker voldeed aan de criteria om op basis van de horecaconvenanten in Nederland te komen werken. De rechtbank kan op basis van de convenanten uit 2000 en 2006 niet vaststellen dat voor Chinese Workers ervaringseisen golden. In het convenant uit 2014 wordt afhankelijk van de functie wel gesproken over de ervaring van de kok na het behalen van het diploma.
Het dossier bevat mededelingen van [beleidsadviseur] , beleidsadviseur bij Koninklijke Horeca Nederland (ALG.531). [beleidsadviseur] geeft aan dat het opleidingsniveau van de koks ook in de convenanten uit 2000 en 2006 gelijk moest zijn aan de opleidingsniveaus van Nederlandse koks zoals omschreven in het convenant uit 2014. De rechtbank kan hieruit niet afleiden dat de ervaringseisen uit 2014 ook al vanaf 2000 of 2006 golden, al was het maar omdat het convenant uit 2014 apart ervaringseisen vermeldt naast opleidingseisen. [beleidsadviseur] deelde ook mee dat in de oude convenanten gesproken werd over ‘basis- en specialiteitenkoks’ en dat dit voor interpretatie vatbaar was en dat daar gebruik van is gemaakt.
De rechtbank leidt hieruit af dat in elk geval tot 2014 sprake was van een regeling met multi-interpretabele normen en dat belangrijke controles wat betreft de kwaliteit van de Chinese koks in China plaatsvonden. Dit is ook van belang omdat voor alle vier de Chinese Workers geldt dat zij voor 2014 naar Nederland zijn gekomen en dus onder de convenanten uit 2000 en/of 2006 vielen.
Verklaringen Chinese Workers
[kok 3] verklaarde in zijn eerste verhoor ( [afkorting] _G68.VDE.001) dat hij in China benaderd werd door [vader] die aangaf dat hij in zijn restaurant in Nederland meer kon verdienen en dat toen de procedure is opgestart. Ondertussen behaalde hij in China een certificaat bij een koksschool. Vervolgens is hij in 2005 naar Nederland gekomen en gaan werken in een restaurant van de [familie 1] in Utrecht. Na 34 maanden is hij teruggegaan naar China en in 2009 is hij teruggekomen en gaan werken in een restaurant van de [verdachte] . Ten tijde van het verhoor (oktober 2014) werkte hij nog niet zo lang als klusjesman, daarvoor werkte hij als kok.
[kok 1] verklaarde in zijn eerste verhoor ( [afkorting] _J68.VDE.001) dat hij in China in de praktijk geleerd heeft om kok te worden. Rond 2005/2006 heeft hij in China een certificaat, niveau 4, behaald. [verdachte] had hem gevraagd naar Nederland te komen en in 2006 is hij naar Nederland gegaan en in een restaurant in Utrecht gaan werken (beetje wokken, schoonmaken, wassen; het gaat om salades en dat soort gerechten; borden wassen het meest). In het jaar 2011 is hij opnieuw naar Nederland gekomen en toen bij het [hotel 4] gaan werken (borden en groente wassen), waarbij hij het hulpje van de chefkok was.
[kok 2] verklaarde in zijn eerste verhoor ( [afkorting] _X62.VDE.001) dat hij in 2008 naar Nederland is gekomen en dat [verdachte] zijn vergunning had geregeld. Ten tijde van het verhoor (oktober 2014) werkte hij als reparateur, maar hij was begonnen in de keuken als Chinese kok. Nadat zijn verblijfstitel veranderd kon worden, is hij van baan veranderd. [kok 2] is in het eerste verhoor niet uitdrukkelijk gevraagd naar een kokscertificaat, maar verklaart een half jaar later, in zijn derde verhoor ( [afkorting] _X62.VDE.003), een koksdiploma gehaald te hebben, zodat hij in het buitenland kon werken.
[kok 4] verklaarde in zijn eerste verhoor ( [afkorting] _01.VDE.001) dat hij in 2008 naar Nederland is gekomen en dat hij hier als kok kon gaan werken. Hij had in China een kokstraining gevolgd en een kokscertificaat behaald. Hij heeft in Nederland alleen als kok gewerkt en werkt bij het [hotel 3] .
Uit deze verklaringen komt naar voren dat alle Chinese Workers in hun eerste verhoor hebben verklaard naar Nederland te zijn gekomen om als kok, of in elk geval in de keuken te werken. [kok 3] , [kok 1] en [kok 4] verklaren ook al in hun eerste verhoor over een kokscertificaat dat zij in China hebben behaald en [kok 2] verklaarde hier uiteindelijk ook over.
Tussenconclusie
De Chinese Workers zijn naar Nederland gekomen op basis van regelingen met muliti-interpretabele normen en uit de verklaringen van de Chinese Workers komt naar voren dat zij in China een kokscertificaat hebben behaald en in Nederland in de keuken hebben gewerkt. Dat het in elk geval op papier in orde was blijkt ook uit het feit dat de controlerende instanties op basis van de papieren hebben geoordeeld dat aan alle vereisten/formaliteiten is voldaan en de IND is overgegaan tot het verstrekken van verblijfsvergunningen.
Om tegen deze achtergrond tot een veroordeling te komen voor mensensmokkel en/of oplichting is vereist dat vastgesteld kan worden dat de verdachten schijnconstructies hebben opgezet en dat zij dus wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat de verblijfsvergunningen feitelijk in strijd met de regels werden afgegeven.
Is er bewijs voor een schijnconstructie?
Het dossier bevat verschillende omstandigheden die in dit kader van belang zijn. In de eerste plaats is het opvallend dat de verklaringen van de Chinese Workers in elk geval op onderdelen niet consistent zijn. Dit neemt niet weg dat vanaf het begin door de Chinese Workers gesproken wordt over het verrichten van kookwerkzaamheden.
Ook is het opmerkelijk dat arbeidsovereenkomsten zijn opgesteld waarin is vermeld dat [kok 3] als chefkok gaat werken en [kok 4] als souschef. Dat zij dergelijke taken in de keuken zouden hebben uitgevoerd, wordt in het dossier niet bevestigd. Daarmee is echter nog niet vastgesteld dat zij niet aan de vereisten voldeden voor een verblijfsvergunning op grond van de horecaconvenanten.
Ook de verklaringen van [manager hotel 4] en [directeur hotel 3] zijn van belang. [manager hotel 4] (GET.042) was tussen 1 april 2008 tot 1 oktober 2012 manager bij het [hotel 4] . [kok 1] was volgens zijn arbeidsovereenkomst vanaf 16 juni 2011 als frituurkok werkzaam bij dit hotel. [manager hotel 4] verklaart niet over [kok 1] , maar wel dat er via Chinese Workers een frituurkok bij [hotel 4] werkte. [alias verdachte] had destijds bepaald dat die nodig was voor het restaurant. Ze denkt dat de frituurkok ‘ [naam 1] ’ heet, maar weet niet of dat een voor- of achternaam is.
[directeur hotel 3] (GET.059/GET.143) was tussen maart 2007 en maart 2012 directeur van het [hotel 3] . [kok 3] en [kok 4] hebben volgens hun arbeidsovereenkomsten een deel van die periode ook in het [hotel 3] gewerkt. [directeur hotel 3] verklaarde in zijn eerste verhoor dat hij [kok 3] niet kende, maar na het tonen van een foto van [kok 3] verklaarde [directeur hotel 3] dat diegene klusjes deed, dat hij die nooit in de keuken heeft gezien en dat hij niet voor het [hotel 3] werkte. Over [kok 4] verklaarde hij dat die naam hem niets zei, maar na het tonen van een foto van [kok 4] verklaarde [directeur hotel 3] dat dit het neefje van [naam 2] was. Over het neefje van [naam 2] verklaarde [directeur hotel 3] eerder in het verhoor dat die in de keuken werkte.
[directeur hotel 3] verklaarde in zijn eerste verhoor echter ook dat hij over het aannemen en de salariëring van het personeel ging, ook wat betreft de bediening in het restaurant, maar dat de [familie 1] wat dat betreft de keuken deed. Hij verklaart ook dat voor het vervuld krijgen van vacatures voor Chinese koks het bedrijf [uitzendbureau] werd benaderd.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de kokscertificaten van de Chinese Workers vals of vervalst zijn. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachten of iemand met wie zij samenwerkten betrokken zijn geweest bij het op onjuiste gronden laten verstrekken van de kokscertificaten (voor zover daarvan sprake is geweest). Dat betekent ook dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachten van een eventuele onjuiste verstrekking kennis hebben gehad. Daarbij is ook van belang dat deze controles op basis van de horecaconvenanten niet door de uiteindelijke werkgever worden gedaan, maar door de Chinese partnerbedrijven van [uitzendbureau]
Conclusie Chinese Workers
De rechtbank kan niet vaststellen dat [kok 1] , [kok 2] , [kok 3] of [kok 4] niet voldeden aan de voorwaarden om op basis van de horecaconvenanten een verblijfsvergunning te krijgen (en hun toegang tot en verblijf in Nederland wederrechtelijk was). De rechtbank kan in elk geval niet vaststellen dat [verdachte] wist of ernstige reden had te vermoeden dat dit het geval was.
Dit betekent dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van de feiten 1 en 2.
4.4.1.1.
Dagvaarding deels nietig?
De verdediging stelt dat de tenlastelegging van feit 2 op onderdelen onvoldoende duidelijk is wat betreft de zinsnede ‘onder meer’ in relatie tot [kok 2] en wat betreft (ver)vals(t)e salarisspecificaties ten behoeve van [kok 1] , [kok 3] en [kok 4] die aan de IND zouden zijn verstrekt.
De rechtbank laat dit verweer verder onbesproken, omdat de verdediging geen belang heeft bij de bespreking van dit verweer, gelet op de uiteindelijke vrijspraak en de gronden waarop die vrijspraak berust.
4.4.2.
Mensenhandel (arbeidsuitbuiting) (feit 3)
4.4.2.1.
Dagvaarding deels nietig?
De rechtbank vindt de tenlastelegging voldoende duidelijk, waarbij de rechtbank de tenlastelegging zo begrijpt dat de verfeitelijking in de tenlastelegging die is opgenomen na ‘immers heeft verdachte en/of zijn mededaders:’ betrekking heeft op zowel de ‘sub 6’-variant als de ‘sub 1’- en ‘sub 4’-varianten. Dat de tenlastelegging zo begrepen moet worden, blijkt ook uit de inhoud van de opgenomen verfeitelijking. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de dagvaarding wat betreft feit 3 nietig te verklaren.
4.4.2.2.
Is sprake van mensenhandel?
De vraag of sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de wet, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit.
Chinese Workers
[kok 3]
Het dossier bevat een detacheringsovereenkomst tussen [bedrijf 3] , in Nederland vertegenwoordigd door [uitzendbureau] , en [restaurant] , vertegenwoordigd door [vader] , van 17 maart 2005. Volgens deze overeenkomst wordt [kok 3] vanaf 15 juni 2005 voor twee jaar (en dus tot 15 juni 2007) gedetacheerd bij [restaurant] . [5] In deze overeenkomst is onder meer opgenomen:

5.3 De inlener neemt voor zijn rekening alle kosten welke zijn verbonden aan het in Nederland laten inreizen van de gedetacheerde.”en

5.7 De inlener draagt zorg voor de beschikbaarheid van passende huisvesting voor de gedetacheerde. Overeenkomstig het bepaalde in de Horeca CAO wordt hiervoor een bedrag in mindering gebracht op de detacheringsvergoeding terwijl voorts dit bedrag zal worden verrekend met het aan de gedetacheerde verschuldigde loon.” [6]
Op 28 februari 2007 heeft [verdachte] namens [hotel B.V. 1] een verlenging van de detacheringsovereenkomst ondertekend. De detachering word per 15 juni 2007 verlengd tot 15 april 2008. [7] Ook in deze overeenkomst is bepaald dat de inlener alle kosten voor het in Nederland laten inreizen voor zijn rekening neemt (art. 5.3) en dat de inlener zorgdraagt voor passende huisvesting en dat hiervoor een bedrag met het loon wordt verrekend (art. 5.6). [8]
[kok 3] wordt vanaf 2 januari 2009 opnieuw gedetacheerd via [bedrijf 3] ./ [uitzendbureau] en de overeenkomst loopt tot 10 augustus 2011. De overeenkomst is op 28 juli 2008 namens Restaurant [hotel B.V. 3] ondertekend door [zoon 2 familie 1] . [9] De artikelen 5.3 en 5.6 zijn gelijkluidend aan die van de verlengingsovereenkomst uit 2007. [10]
[kok 3] heeft in zijn eerste verhoor onder meer het volgende verklaard. De eerste keer was van 2005 tot 2008 en hij werkte toen in een restaurant van de [familie 1] en [verdachte] was de baas. [11] De tweede keer is [kok 3] bij [verdachte] gaan werken. [12]
Toen hij in 2005 naar Nederland kwam heeft hij zijn vliegticket zelf betaald. Voor de bijkomende kosten heeft hij geld geleend van familie. Dat geld kon hij terugbetalen, doordat hij in Nederland werkte. [13] [kok 3] betaalde ten tijde van het verhoor € 400,- huur, maar eerder hoefde hij niet zoveel huur te betalen. Sinds zijn vrouw naar Nederland is gekomen moet hij deze huur (€ 400,-) betalen. [14]
[kok 1]
Het dossier bevat een detacheringsovereenkomst tussen [bedrijf 3] , in Nederland vertegenwoordigd door [uitzendbureau] , en [restaurant] , vertegenwoordigd door [vrouw verdachte] , van 8 juli 2006. Volgens deze overeenkomst wordt [kok 1] van 10 november 2006 tot en met 9 november 2008 gedetacheerd bij [restaurant] . [15] In deze overeenkomst is verder onder meer opgenomen:
“Art. 5.3 De inlener neemt voor zijn rekening alle kosten welke zijn verbonden aan het in Nederland laten inreizen van de gedetacheerde.” [16]
En

Art. 5.7 De inlener draagt zorg voor de beschikbaarheid van passende huisvesting voor de gedetacheerde. Overeenkomstig het bepaalde in de Horeca CAO wordt hiervoor een bedrag in mindering gebracht op de detacheringsvergoeding terwijl voorts dit bedrag zal worden verrekend met het aan de gedetacheerde verschuldigde loon.” [17]
[kok 1] heeft in zijn eerste verhoor onder meer het volgende verklaard. [verdachte] was zijn baas. [18] Hij is in 2006 naar Nederland gekomen en heeft het vliegticket zelf betaald. [19] Hij woonde in een appartement van de baas en betaalde € 200,- huur. [20]
[kok 1] heeft vanaf 2011 voor een tweede periode in Nederland gewerkt, maar was toen niet gedetacheerd via [uitzendbureau]
[kok 2]
Het dossier bevat een detacheringsovereenkomst tussen [bedrijf 3] , in Nederland vertegenwoordigd door [uitzendbureau] , en [hotel B.V. 7] , vertegenwoordigd door [verdachte] , van 8 januari 2008. Volgens deze overeenkomst wordt [kok 2] van 20 maart 2008 tot en met 20 januari 2011 gedetacheerd bij [hotel B.V. 7] . [21] In deze overeenkomst is verder onder meer opgenomen:
“Art. 5.3 De inlener neemt voor zijn rekening alle kosten welke zijn verbonden aan het naar Nederland laten inreizen c.q. terugkeren naar land van herkomst van de gedetacheerde.”
En

Art. 5.6 De inlener draagt zorg voor de beschikbaarheid van passende huisvesting voor de gedetacheerde. Overeenkomstig het bepaalde in de CAO Horeca wordt hiervoor een bedrag in mindering gebracht op de detacheringsvergoeding terwijl voorts dit bedrag zal worden verrekend met het aan de gedetacheerde verschuldigde loon.” [22]
[kok 2] heeft in zijn eerste verhoor onder meer het volgende verklaard. Hij is in 2008 naar Nederland gekomen. [23] [kok 2] heeft zelf een vliegticket gekocht; hij heeft alle kosten in China betaald. [24] Toen hij in Nederland kwam heeft hij een kamer gehuurd. De huur betaalde hij contant aan de baas, verschillende mensen van de familie. [25]
Werkdagen
Tijdens de doorzoeking op 30 juli 2012 is een ordner [26] in beslag genomen met daarin onder andere overzichten opgenomen die in het dossier worden aangeduid als werklijsten. Voor de rechtbank staat vast dat deze lijsten maandoverzichten betreffen waarin per Chinese werknemer is aangegeven op welke dagen door hen niet is gewerkt. De dagen waarop bij een Chinese werknemer geen aantekening of een teken (bijv. X of /) is weergegeven, beschouwt de rechtbank als werkdag. De rechtbank trekt deze conclusies op basis van het volgende.
Uit het vertaalde overzicht van maart 2012 komt naar voren dat een deel van de aantekeningen ‘vrij’ inhoudt. Ook zijn er aantekeningen als ‘half werk’ en ‘vrij, half werk’. Ook zijn bij dat overzicht teksten bijgeschreven als ’30 werk’ onder een kolom waarbij bij 1 tot en met 30 maart niets is aangetekend en bij 31 maart een ‘X’. [27] De lijsten hebben betrekking op de periode november 2008 tot en met juli 2012. [28]
Bevestiging voor de conclusie dat het om werklijsten gaat, ziet de rechtbank ook in afgeluisterde telefoongesprekken van [verdachte] . Op 30 juli 2012 om 08:44 uur (ten tijde van de doorzoeking) belt [verdachte] ( [afkorting] ) met [naam 2] ( [afkorting] ):
“ [afkorting] : We hebben toch die administratie van werknemers, van de Chinese werknemers hebben we toch administratie opgeschreven? (…)
Dat is in het hotel (…)
[afkorting] : In welke doos ligt dat?
[afkorting] : het ligt in die.. in die.. het staat in die.. die twee kasten.. staan in die kasten voor.
[afkorting] : Op die manier.. maar dan.. de politie, oh hemel, de sleutel is nu net (…)
[afkorting] : (ntv)…het ligt allemaal in een map hè (…)
Allemaal (ntv) ..zucht.. een werknemer per map, er is een map met tekst erin geschreven. (…) [29]
[afkorting] : Een map met Chinezen?
[afkorting] : Ja.
[afkorting] : Een werknemer per map? Eh dus hoeveel dagen werk enzo?
[afkorting] : Ja, hoeveel dagen gewerkt en hoe het geld (ntv)” [30]
Later die ochtend om 10:43 uur belt [verdachte] ( [afkorting] ) met zijn vrouw [vrouw verdachte] ( [afkorting] ):
“ [afkorting] : Dat boek, hebben ze dat meegenomen of niet? (…)
(…) Alleen dat boekje, dingen van Chinezen, he.
[afkorting] : Van wanneer is dat, van dit jaar of staan de oude dingen er ook in?
[afkorting] : het zit er allemaal in, heel veel zit er nog in.
[afkorting] : Is het oude niet weggegooid?
[afkorting] : Eh.. van meer dan een jaar. (…)
De werknemers die gewerkt hebben, hoeveel werk, vrije dagen, dat staat er allemaal opgeschreven.
[afkorting] : Op die manier.
[afkorting] : Dat boek, is dat door ze meegenomen?
[afkorting] : Alles is meegenomen, ja.” [31]
Ter vergelijking van de gewerkte uren bevat het dossier ook gegevens van [uitzendbureau] over het aantal verloonde dagen per maand per Chinese Worker.
Voor de vraag of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel is vooral van belang of een Chinese Worker meer dagen heeft gewerkt dan waarvoor hij uitbetaald is. Als het dossier geen informatie bevat over verloningsinformatie of over werklijsten van een Chinese Worker kan de rechtbank niet vaststellen dat die Chinese Worker meer heeft gewerkt dan bij Chinese Workers is geadministreerd of via Chinese Workers is uitbetaald.
[kok 3]
Van [kok 3] zijn werklijsten beschikbaar van november 2008 tot en met juli 2012 en verloningsinformatie van januari 2009 tot en met augustus 2011. Over de periode januari 2009 tot en met augustus 2011 zijn dus werklijsten en verloningsinformatie beschikbaar.
Op basis van deze lijsten heeft [kok 3] in 2009 307 dagen gewerkt (en is hij 58 dagen vrij geweest). In 2010 heeft hij 349 dagen gewerkt (en is hij 16 dagen vrij geweest). In 2011 (januari tot en met augustus) heeft hij 234 dagen gewerkt (en is hij 9 dagen vrij geweest). [32] Uit de salarisspecificaties van [uitzendbureau] komt naar voren dat voor [kok 3] in 2009 261 dagen zijn verloond, in 2010 262 dagen en in 2011 (tot en met augustus) 158 dagen. [33]
In totaal heeft [kok 3] in de periode januari 2009 tot en met augustus 2011 890 dagen gewerkt, terwijl over diezelfde periode 681 dagen verloond zijn. [kok 3] heeft daarmee 209 dagen méér gewerkt dan aan hem zijn verloond.
[kok 1]
Van [kok 1] zijn werklijsten beschikbaar van november 2008 tot en met augustus 2009 en verloninginformatie van januari 2008 tot en met december 2008. Van november en december 2008 zijn dus werklijsten en verloningsinformatie beschikbaar.
Op basis van deze lijsten heeft [kok 1] in november 2008 29 dagen gewerkt en in december 2008 30 dagen. [34] In diezelfde perioden heeft hij 20 (november) en 23 (december) dagen verloond gekregen. [35] In totaal heeft [kok 1] dus 59 dagen gewerkt in deze twee maanden en is hij voor 43 dagen verloond. [kok 1] heeft daarmee 16 dagen méér gewerkt dan aan hem zijn verloond.
[kok 2]
Van [kok 2] zijn werklijsten beschikbaar van november 2008 tot en met juli 2012 en verloningsinformatie van april 2008 tot en met januari 2011. Over de periode november 2008 tot en met januari 2011 zijn dus werklijsten en verloningsinformatie beschikbaar.
Op basis van de werklijsten heeft [kok 2] in 2008 (vanaf november) 60 dagen gewerkt (en is hij 1 dag vrij geweest). In 2009 heeft hij 313 dagen gewerkt (en is hij 52 dagen vrij geweest) en in 2010 heeft hij 305 dagen gewerkt (en is hij 60 dagen vrij geweest). In januari 2011 heeft [kok 2] 29 dagen gewerkt (en is hij 2 dagen vrij geweest). [36] Uit de salarisspecificaties van [uitzendbureau] komt naar voren dat voor [kok 2] in 2008 (vanaf november) 43 dagen zijn verloond, voor 2009 en 2010 beide keren 261 dagen en in januari 2011 14 dagen. [37]
In totaal heeft [kok 2] in de periode van november 2008 tot en met januari 2011 707 dagen gewerkt, terwijl over diezelfde periode 579 dagen zijn verloond. [kok 2] heeft daarmee 128 dagen méér gewerkt dan aan hem zijn verloond, waarvan 96 dagen in 2009 en 2010.
Conclusies
Bewezen mensenhandel
De rechtbank heeft hiervoor beschreven dat [kok 3] , [kok 1] en [kok 2] zelf hun vliegreis van China naar Nederland hebben betaald en in Nederland huur moesten betalen. Dit was in strijd met de detacheringsovereenkomsten, omdat de reiskosten voor rekening van de inlener kwamen en voor de huur al geld werd ingehouden op het salaris. Daarnaast hebben [kok 3] , [kok 1] en [kok 2] per maand veel meer dagen moeten werken dan waarvoor zij via [uitzendbureau] werden betaald. Zij werkten in een hotel van [verdachte] en/of noemen [verdachte] hun baas. De rechtbank vindt dat deze omstandigheden bij elkaar maken dat bewezen is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van arbeidsuitbuiting.
Doordat de Chinese Workers zelf hun vliegtickets moesten betalen, zijn zij met schulden naar Nederland gekomen, waardoor afhankelijkheid ontstaat van het werk en de werkgever. Daarvan heeft verdachte vanuit zijn rol als werkgever bewust misbruik gemaakt. Ook het dubbel in rekening brengen van de woonlasten brengt een voordeel mee voor [verdachte] . [kok 3] , [kok 1] en [kok 2] zijn vervolgens aan het werk gezet en hebben veel meer dagen moeten werken dan bij [uitzendbureau] werd geadministreerd en via [uitzendbureau] werd uitbetaald. Hierdoor heeft [verdachte] kosten bespaard en dus economisch voordeel getrokken uit de uitbuiting.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de Chinese Workers niet zelf bereid waren om naar Nederland te komen om te werken, maar toen zij eenmaal in Nederland waren, zijn zij in een situatie terecht gekomen waarbij zij bewogen werden om veel meer te werken dan contractueel was afgesproken en wettelijk is toegestaan.
De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte] deze feiten als medepleger heeft begaan, nu sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de inlenende hotels/restaurants.
[verdachte] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij als werkgever het beste voor had met de Chinese Workers . [verdachte] heeft zelf ook veel gewerkt in zijn bedrijf. De rechtbank vindt het niet ondenkbaar dat hij zichzelf ook niet meer vrije dagen gunde dan de Chinese Workers in de praktijk hadden. Voor de beantwoording van de vraag of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel is dat echter niet relevant.
De Chinese Workers waren door de door [verdachte] gecreëerde omstandigheden gedurende lange periodes onvoldoende bij machte om zelf de keuze te maken om zoveel – en meer dan in Nederland gebruikelijk en voor een werknemer toegestaan – te werken en bovendien werden zij niet overeenkomstig de gewerkte dagen beloond.
Gebruik verklaring [kok 1]
De rechtbank heeft de verklaring van [kok 1] betrokken in de bewijsconstructie voor de bewezenverklaring van feit 3. De rechtbank stelt vast dat [kok 1] als getuige is toegewezen, maar dat de verdediging uiteindelijk niet in de gelegenheid is geweest om vragen aan hem te stellen. De rechtbank heeft na de zitting van 28 januari 2021 het verzoek om [kok 1] alsnog te horen afgewezen, omdat deze getuige door zijn verblijf in China niet binnen aanvaardbare termijn kon worden gehoord.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet in de gelegenheid is geweest om een belastende getuige te ondervragen.
Voor het beantwoorden van de vraag of de procedure in zijn geheel nog eerlijk is, nu de rechtbank de belastende verklaring wel voor het bewijs heeft gebruikt, is allereerst van belang waarom de getuige niet is gehoord. In dit geval is dat de omstandigheid dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn gehoord kon worden en dat is als goede reden erkend om een getuige niet te horen. [38] Daarnaast vindt de rechtbank dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de verklaring van [kok 1] is gebaseerd. Daarbij is van belang dat [kok 3] en [kok 2] op deze onderdelen eveneens hebben verklaard dat zij hun vliegticket hebben betaald en dat zij ook huur moesten betalen. [kok 3] en [kok 2] zijn wel in de aanwezigheid van de verdediging van [verdachte] gehoord. Daarmee staat de verklaring van [kok 1] op deze punten niet op zichzelf en wordt deze verklaring in voldoende mate ondersteund. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het gebruik van de verklaring van [kok 1] voor het bewijs niet maakt dat de procedure in zijn geheel niet meer eerlijk is geweest.
Gedeeltelijke vrijspraken
[verdachte] zal worden vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje onder sub 6⁰. Uit het dossier blijkt dat [kok 1] , [kok 2] en [kok 3] in China zijn geworven en dat aan hen een baan in Nederland is aangeboden. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat dit al gebeurde met het oogmerk om [kok 1] , [kok 2] of [kok 3] uit te buiten.
De vrijspraak voor de feiten 1 en 2 brengt mee dat het gedachtestreepje dat [verdachte] met behulp van valse stukken voor [kok 1] , [kok 2] en [kok 3] een verblijfsvergunning in Nederland heeft geregeld als gekwalificeerde ervaren kok voor de Chinese horeca niet is bewezen. Dit geldt ook voor de afhankelijkheid van [verdachte] omdat de verblijfsvergunningen op grond van valse stukken zouden zijn afgegeven.
Uit het dossier blijkt dat [kok 1] , [kok 2] en [kok 3] kort gezegd afhankelijk waren van [verdachte] doordat zij niet of onvoldoende Nederlands of Engels spraken en buiten de [familie 1] om bijna niemand kende in Nederland. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat [verdachte] deze situatie heeft bewerkstelligd met het oog op het kunnen uitbuiten van [kok 1] , [kok 2] en [kok 3] .
De rechtbank kan niet vaststellen dat [kok 2] van [verdachte] afhankelijk was doordat hij maandenlang geen of te weinig salaris heeft ontvangen. Onderdeel van de detacheringsovereenkomst was dat [uitzendbureau] loon uitbetaalde aan de Chinese Workers en dat de werkgever aan [uitzendbureau] betaalde. Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] en/of zijn mededaders niet aan deze betalingsverplichting richting Chinese Workers hebben voldaan. Op basis van het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat [verdachte] en/of zijn mededaders de beschikking hadden over de bankpas en/of de bankrekening van [kok 1] , [kok 2] of [kok 3] .
De rechtbank vindt deze onderdelen van de tenlastelegging niet bewezen en zal [verdachte] daarvan vrijspreken.

5.Zaaksdossiers 3A ( [hotel 1] ) en 2D (Buitenlandse rekeningen)(feit 4-7)

5.1.
Inleiding op het zaaksdossier
De feiten 4 tot en met 7 van de tenlastelegging zien op de aanschaf van [hotel 1] door (vennootschappen van) [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] . De aankoop van [hotel 1] is grotendeels gefinancierd met een geldlening van de Rabobank van ongeveer € 4.500.000,- en daarnaast is een bedrag van ongeveer € 1.500.000,- afkomstig van Chinese bankrekeningen.
Op papier is het geld uit China geleend van [geldlener 1] , [geldlener 2] , [geldlener 3] (of [geldlener 3] ) en [geldlener 4] . De verdenking is echter dat sprake is van een zogenaamde loanbackconstructie en dat het ‘geleende’ geld in werkelijkheid afkomstig is van de Luxemburgse en Zwitserse bankrekeningen waarover [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en/of [dochter] het beheer hadden en dat zij dit geld via China ‘van zichzelf hebben geleend’.
Nadat [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] [hotel 1] hebben gekocht zijn door de gemeente Amsterdam in het kader van vergunningsprocedures vragen gesteld naar het Chinese deel van de financiering van [hotel 1] . In die procedure zijn vanuit [hotel B.V. 1] vier leenovereenkomsten ingebracht tussen enerzijds [hotel tussenholding B.V. 1] en anderzijds [geldlener 1] , [geldlener 2] , [geldlener 3] of [geldlener 4] . Ook zijn bankverklaringen/vermogensverklaring overgelegd waaruit zou blijken dat de geldverstrekkers in China grote klanten van de bank zijn en/of veel aan valutahandel deden.
De verdenking is dat de leenovereenkomsten en de vermogensverklaringen vals zijn. [verdachte] wordt ervan beschuldigd dat hij de leenovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt (feit 4). Ook wordt hij ervan beschuldigd dat hij de valse leensovereenkomsten en vermogensverklaringen (als feitelijke leidinggever van [hotel B.V. 1] ) voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt (feit 5). Doordat de valse leenovereenkomsten en vermogensverklaringen zijn gebruikt om voor [hotel B.V. 1] vergunningen te krijgen, is de verdenking ook dat de gemeente Amsterdam bij de afgifte van de vergunningen is opgelicht (feit 6). [verdachte] wordt tot slot ervan beschuldigd dat hij geldbedragen op Luxemburgse en Zwitserse bankrekeningen heeft witgewassen omdat deze geldbedragen deels gebruikt zouden zijn bij de loanbackconstructies en op die manier zouden zijn gebruikt voor de aanschaf van [hotel 1] (feit 7).
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de ten laste gelegde feiten 4, 5 primair, 6 primair en 7 bewezen.
Het geldbedrag van € 1.452.000,- dat is gebruikt voor de aanschaf van [hotel 1] is ogenschijnlijk geleend van vier Chinezen, maar in werkelijkheid is sprake van een loanbackconstructie en is het geld terug te voeren tot een bedrag van € 1.540.409,90 op buitenlandse rekeningen in Luxemburg en Zwitserland. Om de loanbackconstructie te verhullen zijn valse leenovereenkomsten opgemaakt en die zijn overgelegd in het kader van de aangevraagde vergunningen, waardoor de gemeente Amsterdam is opgelicht bij het verstrekken van de vergunningen.
De officier van justitie stelt dat voor een voltooide oplichting in dit geval niet vereist is dat de vergunning feitelijk ‘op de mat’ is gevallen, maar dat het gaat om het moment waarop de oplichtingshandelingen zijn voltooid en ‘het bewegen tot’ heeft plaatsgevonden.
5.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt niet bewezen dat [verdachte] de feiten 4, 5, 6 en 7 heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De verdediging stelt in de eerste plaats dat de leenovereenkomsten niet vals zijn.
Daarbij stelt de verdediging dat de verklaring van [geldlener 2] een beperkte waarde heeft doordat zij zich tijdens het tweede verhoor weinig meer wist te herinneren en de verklaring niet of nauwelijks wordt ondersteund door ander bewijs. De verklaring van [geldlener 1] is ongeloofwaardig. Voor zover tot een bewezenverklaring gekomen kan worden is de verklaring van [geldlener 1] daarvoor als beslissend aan te merken en dan is van belang dat de verdediging hem niet als getuige heeft kunnen ondervragen, waardoor haar ondervragingsrecht is geschonden waarvoor zij niet is gecompenseerd. De verklaring van [geldlener 3] biedt geen steun voor de stelling dat de leenovereenkomst vals is en zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van zijn vader [vader geldlener 3] en op onderdelen door [naam 3] . De verklaring van [geldlener 4] biedt geen steun voor de stelling dat de leenovereenkomst vals is en de verdediging verzoekt van deze verklaring uit te gaan, te meer omdat de verdediging [geldlener 4] niet heeft kunnen ondervragen en daarvoor niet is gecompenseerd.
De verdediging stelt ook dat de vermogensverklaringen niet vals zijn.
De verdediging merkt allereerst op dat er over [geldlener 4] geen vermogensverklaring van 13 september 2006 van de
Bank of Chinain het dossier zit en dat om die reden van die vermogensverklaring moet worden vrijgesproken.
Verder stelt de verdediging dat de vermogensverklaringen daadwerkelijk door een bank zijn afgegeven. De verklaringen van Chinese bankmedewerkers hierover mogen niet zonder steunbewijs voor het bewijs gebruikt worden, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest hen ook te ondervragen. Uit onderzoek dat de verdediging door het NFO naar de bankverklaringen heeft laten doen blijkt dat er geen gronden zijn aangetroffen voor twijfel met betrekking tot de authenticiteit van de aangeboden (originele) documenten. Voor de inhoudelijke beoordeling van de vermogensverklaringen is van belang dat de verklaringen van [geldlener 2] behoedzaam gebruikt moeten worden, dat uit de verklaringen van [geldlener 3] en [vader geldlener 3] niet zonder meer volgt dat de vermogensverklaringen vals zijn, dat uit de verklaring van [geldlener 4] volgt dat zij wetenschap heeft van de vermogensverklaringen en dat de verklaring van [geldlener 1] ongeloofwaardig is. Daar komt wat [geldlener 4] en [geldlener 1] betreft bij, dat bij deze getuigen het ondervragingsrecht is geschonden.
De verdediging stelt daarnaast ook dat het bewijs ontbreekt dat de leenovereenkomsten en de vermogensverklaringen zijn gebruikt op de wijze zoals is ten laste gelegd.
Wat betreft het voorhanden hebben van de leenovereenkomsten en de vermogensverklaringen verzoekt de verdediging in het geval van een bewezenverklaring de periode te beperken tot de datum waarop de stukken zijn aangetroffen (30 juli 2012).
Van oplichting is geen sprake omdat de gemeente Amsterdam niet door het inleveren van leenovereenkomsten of vermogensverklaringen is bewogen tot de afgifte van de vergunningen, maar door de omstandigheid dat de leningen zijn afgelost.
Wat betreft het witwassen blijkt uit het dossier niet dat [verdachte] betrokken is geweest bij de bankrekeningen op naam van [zoon 2 familie 1] , [familiekennis 1] en [familiekennis 2] en [dochter] . Wat betreft de rekening op naam van [verdachte] stelt de verdediging dat [verdachte] nooit inhoudelijk betrokken is geweest bij deze rekening en dat de daarop gestorte gelden niet zijn eigendom zijn geweest. [verdachte] heeft de rekening geopend voor [zoon 2 familie 1] en [zoon 2 familie 1] was degene die beschikkingsmacht had over deze rekening.
Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat de in totaal € 190.000,- die op de rekening van [zoon 2 familie 1] is gestort, in verband staat met de geldlening van [geldlener 2] aan [hotel tussenholding B.V. 1] Hetzelfde geldt voor het geldbedrag dat afkomstig was van de rekening van [familiekennis 1] en [familiekennis 2] .
Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat de geldbedragen die vanaf buitenlandse rekeningen zijn overgemaakt naar [geldlener 4] onderdeel uitmaken van een loanbackconstructie waarbij [zoon 2 familie 1] en [dochter] ten behoeve van de aanschaf van [hotel 1] in feite eigen privégelden terug krijgen. Daarnaast geldt ook hier dat wat [geldlener 4] betreft er sprake is van een schending van het ondervragingsrecht.
Voor zover bewezen wordt gevonden dat [verdachte] het geldbedrag van € 400.000,- voorhanden heeft gehad op de bankrekening op zijn naam, stelt de verdediging dat [verdachte] geen wetenschap heeft gehad van de daadwerkelijke herkomst van de geldbedragen, zodat [verdachte] om die reden van witwassen van dit geldbedrag moet worden vrijgesproken.
De verdediging stelt tot slot dat het impliciet meer subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen inmiddels is verjaard, omdat sinds het einde van de ten laste gelegde periode meer dan twee keer zes jaar is verstreken.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
5.4.1.
Tenlastelegging (feiten 4 en 5)
De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen bevat doordat bij feit 4 en feit 5 primair en subsidiair is opgenomen ‘ten opzichte van een lening
aan de Rabobank’, terwijl daar kennelijk steeds had moeten staan ‘ten opzichte van een lening
van de Rabobank’. De rechtbank zal deze zinsnede telkens verbeterd lezen. [verdachte] wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad, doordat duidelijk is dat dit een verschrijving betreft en er geen twijfel over kan hebben bestaan waartegen hij zich moest verdedigen.
5.4.2.
Verjaring schuldwitwassen (feit 7)
De rechtbank stelt vast dat het impliciet meer subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen is verjaard, nu de periode van de tenlastelegging eindigt op 16 juli 2007 en sindsdien meer dan twee keer zes jaar is verstreken. Het Openbaar Ministerie zal voor dit onderdeel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van [verdachte] .
5.4.3.
Feiten en omstandigheden
5.4.3.1.
Aankoop en financiering van [hotel 1]
Op 25 april 2005 verkrijgt [hotel tussenholding B.V. 1] het pand waarin [hotel 1] is gevestigd in eigendom ( [adressen] ), doordat de op 22 april 2005 verleden akte van levering op die datum in de registers wordt ingeschreven. Met diezelfde levering worden ook de roerende zaken en overige activa (exploitatie) aan [hotel B.V. 1] geleverd. [39]
[hotel B.V. 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] zijn beide op 22 april 2005 opgericht en waren vanaf 15 april 2005 bv’s in oprichting. [dochter] , [zoon 2 familie 1] en [verdachte] waren ieder voor 1/3de indirect aandeelhouder van [hotel tussenholding B.V. 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] was de enig aandeelhouder van [hotel B.V. 1] [40]
Tussen 22 april 2005 en 30 juni 2006 was [zoon 2 familie 1] via [persoonlijke holding zoon 2] de bestuurder van [hotel B.V. 1] en vanaf 30 juni 2006 was [hotel tussenholding B.V. 1] de bestuurder van [hotel B.V. 1] [41] [zoon 2 familie 1] was tussen 22 april 2005 en 4 januari 2008 via [persoonlijke holding zoon 2] bestuurder van [hotel tussenholding B.V. 1] Tussen 30 juni 2006 en 1 januari 2007 was ook [verdachte] dat via [holding verdachte] en [dochter] was dat tussen 30 juni 2006 en 4 januari 2008 via [holding dochter] [42] Vanaf 4 januari 2008 werd de [familieholding] bestuurder en nog later [familieholding II]
De totaalprijs voor het pand en de exploitatie, inclusief bijkomende (financierings)kosten bedraagt € 5.843.663,49. Hiervan wordt een bedrag van € 4.570.000,- geleend van de Rabobank [43] en daarnaast wordt er op 22 april 2005 een resterend bedrag van € 1.173.663,49 van de bankrekening van [hotel tussenholding B.V. 1] afgeschreven en een bedrag van € 200.000,- van diezelfde rekening voor de aanschaf van de inventaris. [44]
Op 21 april 2005 ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] € 200.000,- van [moeder familie 1] (de moeder van [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] ) onder vermelding van ’lening [geldlener 1] ’. [45] Eerder, op 11 april 2005, maakte [hotel B.V. 7] € 200.000,- over naar [moeder familie 1] onder vermelding van ‘terug betalen lening [geldlener 1] ’. [46]
Op 22 april 2005 ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] € 837.368,04 van [dochter] . [47] [dochter] ontving op 7 februari 2005 een bedrag van € 417.793,25 van [geldlener 3] [48] en op 5 april 2005 € 419.589,69 van [geldlener 4] . [49]
Op 22 april 2005 ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] € 415.060,73 van [zoon 2 familie 1] . [50] [zoon 2 familie 1] ontving op 7 februari 2005 $ 174.377,09 van [geldlener 2] [51] , op 5 april 2005 € 160.637,57 van [geldlener 4] en op 13 april 2005 nog eens € 119.935,59 van [geldlener 2] . [52]
In totaal ontvangt [hotel tussenholding B.V. 1] van de rekeningen van [moeder familie 1] , [dochter] en [zoon 2 familie 1] € 1.452.428,77.
5.4.3.2.
Vergunningsprocedure
Op 25 april 2005 dient [zoon 2 familie 1] namens [hotel B.V. 1] bij de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oud-Zuid) een aanvraag in voor een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning (ALG.163). In een brief van 8 juni 2005 vraagt de gemeente Amsterdam aan [hotel B.V. 1] onder meer om de geldleenovereenkomsten met [geldlener 4] , [geldlener 3] en [geldlener 1] (ALG.164).
Op 2 februari 2006 verzoekt Bureau Bibob aan [hotel B.V. 1] om met financiële documenten aan te tonen wat de herkomst is van de geleende gelden en hoe de financiers deze gelden hebben verkregen. Op 6 maart 2006 stuurt [zoon 2 familie 1] namens [hotel B.V. 1] een brief aan Bureau Bibob waarin wordt aangegeven dat de financiers niet voornemens zijn om hem inzicht te geven in hoe zij een vermogen hebben verkregen, maar dat zij wel bereid zijn een vermogensverklaring van hun bank te geven (ALG.144).
Op 12 maart 2007 adviseert het coördinatiebureau Bibob van de gemeente Amsterdam de vergunning te weigeren omdat er mensen zonder geldige verblijfsvergunning tewerkgesteld zouden zijn bij [hotel 1] en [hotel 5] . In dit advies stelt het coördinatiebureau dat de weigeringsgrond van artikel 3, eerste lid, onder a, niet meer aan de orde is omdat is aangegeven dat de financiers hun vermogen hebben opgebouwd middels valutahandel en de leningen inmiddels zijn afgelost. Op 16 mei 2007 neemt het stadsdeel Oud-Zuid op basis van een Bibobadvies van 12 maart 2007 een afwijzend besluit op de vergunningsaanvraag, maar wordt de weigeringsgrond van artikel 3, eerste lid, onder a, niet (meer) ingeroepen. Nadat het coördinatiebureau op 29 mei 2007 een herzien advies uitbrengt met het advies om de vergunning alsnog te verlenen, omdat de resterende weigeringsgronden ook zijn komen te vervallen, verleent het stadsdeel uiteindelijk de gevraagde vergunningen (ALG.168).
5.4.3.3.
Leenovereenkomsten
Tussen [hotel tussenholding B.V. 1] enerzijds en [geldlener 2] , [geldlener 4] , [geldlener 3] of [geldlener 1] anderzijds zijn leenovereenkomsten opgesteld. Deze leenovereenkomsten zijn op 30 juli 2012 aangetroffen tijdens de doorzoeking van het kantoor van [familieholding] [53]
De overeenkomst met [geldlener 2] houdt onder meer het volgende in:
Schuldeiser: [geldlener 2]
Adres: [adres 3]
Schuldenaar: [hotel tussenholding B.V. 1]
Vertegenwoordigende personen: [zoon 2 familie 1] , [dochter] , [verdachte]
Geleend bedrag: € 254.000,-
Rente van de lening: 6%
Andere voorwaarden: Na overleg met beide partijen stemt de schuldeiser in met het feit dat de schuldenaar eerst diens schuld bij de Rabobank aflost alvorens te beginnen met de terugbetaling van schuldeiser.
De overeenkomst is gedateerd op 1 april 2005 en voorzien van een handtekening van [geldlener 2] en drie (onleesbare) handtekeningen namens [hotel tussenholding B.V. 1] [54]
De overeenkomsten met [geldlener 1] , [geldlener 3] , en [geldlener 4] houden hetzelfde in, met het verschil dat de naam van de crediteur en het geleende bedrag verschillend zijn. Bij [geldlener 1] gaat het om € 200.000,-, bij [geldlener 3] om € 418.000,- en bij [geldlener 4] om € 580.500,-. [55]
Uit een brief van de gemeente Amsterdam van 18 november 2005 over een aanvraag voor een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning voor [hotel B.V. 1] blijkt dat de gemeente kennis heeft genomen van de inhoud van de geldleenovereenkomsten met [geldlener 2] , [geldlener 1] , [geldlener 3] en [geldlener 4] . [56] Dat de leenovereenkomsten daadwerkelijk zijn overgelegd blijkt ook uit een brief van de gemeente Amsterdam van 12 maart 2007. [57]
5.4.3.4.
Vermogensverklaringen
In het dossier worden vier verschillende categorieën vermogensverklaringen onderscheiden. Voor alle vermogensverklaringen geldt dat ze zijn aangetroffen in de administratie van de [familieholding] De verklaringen van categorie 1 (van 6 maart 2006), categorie 2 (van 13 of 14 september 2006) en categorie 4 (van 15 februari 2007) zijn ingediend bij de gemeente Amsterdam. De verklaringen van categorie 3 (van 13 september 2006) zijn niet ingeleverd bij de gemeente Amsterdam. Op de tenlastelegging staan alleen de categorie 1, 2 en 4-verklaringen.
Bij de doorzoeking van het kantoor van [familieholding] op 30 juli 2012 is onder andere een archiefdoos met het opschrift ‘BIBO BTH’ in beslag genomen. [58] In deze archiefdoos zaten onder meer de volgende bankverklaringen.
Categorie 1
Over [geldlener 2] zijn zes exemplaren van Chineestalige kopieën bankverklaringen van 6 maart 2006 aangetroffen, waarvan vier met onderin (ondersteboven weergegeven) als faxregel ‘ [afkorting] [faxnummer] ’. Ook zijn Nederlandse vertalingen aangetroffen. Over [geldlener 3] zijn vier exemplaren van Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 6 maart 2006 aangetroffen met onderin (ondersteboven weergegeven) als faxregel ‘ [afkorting] [faxnummer] ’. Ook zijn Nederlandse vertalingen aangetroffen. Over [geldlener 4] zijn vier exemplaren van Chineestalige kopieën bankverklaringen van 6 maart 2006 aangetroffen, waarvan twee met bovenin als faxregel ‘ [afkorting] [faxnummer] ’. Ook zijn Nederlandse vertalingen aangetroffen. [59]
Op 6 maart 2006 verklaart de Bank of China dat [geldlener 2] een VIP client van de bank is en dat het geldverkeer van de rekening de laatste jaren normaal is. De verklaring is voorzien van een stempel met als datum 7 maart 2006. [60]
Op 6 maart 2006 verklaart de Bank of China dat [geldlener 3] een VIP client is van de bank en dat het geldverkeer van de rekening de laatste jaren normaal is. De verklaring is voorzien van een stempel met als datum 7 maart 2006. [61]
Op 6 maart 2006 verklaart de Bank of China dat [geldlener 4] een VIP client is van de bank en dat het geldverkeer van de rekening de laatste jaren normaal is. De verklaring is voorzien van een stempel met als datum 7 maart 2006. [62]
De categorie 1-verklaringen zijn ook ingediend bij de gemeente. Uit een brief van de gemeente Amsterdam van 16 mei 2007 blijkt dat [zoon 2 familie 1] als bestuurder van [hotel B.V. 1] via een advocaat zienswijzen heeft ingediend tegen de voorgenomen weigering om een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning te verstrekken. [zoon 2 familie 1] heeft verklaringen overgelegd waarin is opgenomen dat de financiers van [hotel 1] in valuta handelen bij de banken. Het gaat om verklaringen van de Bank of China van 7 maart 2006. [63]
Categorie 2
Over [geldlener 3] (en [vader geldlener 3] ) zijn vier exemplaren van Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 14 september 2006 aangetroffen, waarvan 1 met onderin (omgekeerd weergegeven) als faxregel ’17 sep 06 13:02 [afkorting] [faxnummer] p.5’. Ook is een Nederlandse vertaling aangetroffen. Over [geldlener 4] (en [zoon 2 familie 2] ) zijn twee Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 13 september 2006 aangetroffen. [64]
Op 14 september 2006 verklaart de Bank of China dat [geldlener 3] (en [vader geldlener 3] ) VIP-klanten zijn van de bank en dat zij van 2002 tot 2004 bij de bank hebben gehandeld in buitenlandse valuta. De gemiddelde jaarlijkse omzet van de rekening(en) van beide personen ligt tezamen boven de 50 miljoen US dollar. [65]
Op 13 september 2006 verklaart de Commercial Industrial Bank of China dat [geldlener 4] (en [zoon 2 familie 2] ) handelen in buitenlandse valuta en dat zij een grote klant zijn van de bank inzake de handel in buitenlandse valuta. [66]
De categorie 2-verklaringen zijn ook ingediend bij de gemeente. Op 2 mei 2007 stuurt mr. [mr. naam] namens [verdachte] , als vertegenwoordiger van [hotel B.V. 7] naar het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer in verband met een voorgenomen besluit over [hotel B.V. 7] om de exploitatievergunning en de Drank- en Horecavergunning in te trekken. Daarin wordt vermeld dat er bancaire verklaringen zijn overgelegd (door [zoon 2 familie 1] ten behoeve van [hotel B.V. 1] ) en dat deze verklaringen ook worden bijgevoegd bij de brief van 2 mei 2007. [67] Als bijlage 3 van de brief van 2 mei 2007 zijn onder andere vermogensverklaringen over [geldlener 3] en [vader geldlener 3] van 14 september 2006 [68] en over [geldlener 4] en [zoon 2 familie 2] van 13 september 2006 [69] gevoegd.
Categorie 4
Over [geldlener 1] (en [moeder familie 2] ) zijn twee exemplaren van Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 15 februari 2007 aangetroffen. Ook zijn Nederlandstalige kopieën aangetroffen. Over [geldlener 2] zijn drie Chineestalige kopieën van bankverklaringen van 15 februari 2007 aangetroffen. Ook zijn Nederlandstalige vertalingen aangetroffen. [70]
Op 15 februari 2007 verklaart de Bank of China dat [geldlener 1] (en [moeder familie 2] ) VIP-klanten zijn van de bank en dat zij een gemiddelde jaarlijkse omzet tot 70 miljoen USD hebben behaald met de handel in buitenlandse valuta. [71]
Op 15 februari 2007 verklaart de Bank of China dat [geldlener 2] een grote cliënt is inzake buitenlandse valutahandel en een gemiddelde jaarlijkse omzet tot 40 miljoen USD heeft behaald met de handel in buitenlandse valuta. [72]
De categorie 4-verklaringen zijn ook ingediend bij de gemeente. In de eerder genoemde bijlage 3 van de brief van 2 mei 2007 van mr. [mr. naam] zijn ook de vermogensverklaringen over [geldlener 1] en [moeder familie 2] 15 februari 2007 [73] en over [geldlener 2] van 15 februari 2007 [74] gevoegd.
5.4.3.5.
Buitenlandse rekeningen en [hotel 1]
Op 30 oktober 1997 wordt bij Credit Suisse Luxemburg door [zoon 2 familie 1] een bankrekening geopend met rekeningnummer [rekeningnummer] en codenaam ‘ [codenaam] ’. Deze rekening is op 31 maart 2003 opgeheven. [75] Op 11 april 2000 wordt door [zoon 2 familie 1] op deze rekening NLG 300.000 contant gestort en wordt door [zoon 2 familie 1] de opdracht gegeven om $ 200.000,- over te maken aan [geldlener 1] . [76]
Op 18 januari 1999 is bij ING Luxemburg op naam van [zoon 2 familie 1] een bankrekening geopend met [rekeningnummer] (hierna ook: [rekeningnummer] ). Deze rekening is op 1 april 2005 weer opgeheven. [77] Op deze bankrekening vinden onder meer de volgende transacties plaats:
7 januari 2004: € 100.000,- contant gestort
27 januari 2004: € 90.000,- contant gestort
19 mei 2004: € 150.000,- overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer]
2 juni 2004: € 180.284,50 ontvangen van [familiekennis 1] en [familiekennis 2]
28 juni 2004: € 45.000,- overgemaakt naar Chinese bankrekening [vader familie 2] . [78]
22 maart 2005: € 160.878,77 overgemaakt naar [geldlener 4] [79]
Op het bedrag van € 160.878,77 worden € 112,- aan kosten in rekening gebracht, zodat effectief € 160.766,77 aan [geldlener 4] wordt overgemaakt. [80]
De bankrekening op naam van [familiekennis 1] en [familiekennis 2] is op 4 juli 2002 geopend en op 8 juni 2004 opgeheven. [81] De rekening is afgezien van rente en kosten volledig gevoed door kasstortingen tussen 5 juli 2002 en 10 februari 2004 (in totaal € 375.000,-). Het geldbedrag van € 180.284,50 dat op 2 juni 2004 naar de Luxemburgse ING-rekening op naam van [zoon 2 familie 1] is overgemaakt, was het restant voorafgaand aan de opheffing van de rekening. [82]
Op 6 november 2001 is bij de Bank of China in Luxemburg op naam van [dochter] een bankrekening geopend met rekeningnummer [rekeningnummer] . Deze rekening is op 13 december 2004 opgeheven. [83] Op deze bankrekening vinden onder meer de volgende transacties plaats:
13 november 2001: NLG 330.000,- contant gestort (omgerekend € 149.747,47)
4 december 2001: NLG 100.000,- contant gestort (omgerekend € 45.378,02)
22 oktober 2002: € 80.000,- contant gestort
5 november 2002: € 100.000,- contant gestort
14 november 2002: € 100.000,- contant gestort
10 januari 2003: € 50.000,- contant gestort
21 juli 2003: € 80.000,- contant gestort
19 november 2003: € 80.000,- contant gestort
7 april 2004: € 250.000,- overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer]
16 april 2004: € 85.000,- contant gestort
In totaal is er (omgerekend) tussen 13 november 2001 en 16 april 2004 € 770.125,49 contant gestort op rekening [rekeningnummer] . De stortingen op 4 december 2001, 5 en 14 november 2002 en 10 januari 2003 zijn verricht door [vader] , de overige stortingen door [dochter] . [84]
Op 24 mei 2004 is bij de UBS bank in Zwitserland op naam van [verdachte] bankrekening [rekeningnummer] (hierna: [rekeningnummer] ) geopend. Op deze bankrekening wordt in totaal € 400.000,- contant gestort: € 160.000,- op 2 augustus 2004, € 140.000,- op 6 augustus 2004 en € 100.000,- op 9 augustus 2004. [85] Op 26 oktober 2004 wordt de bankrekening opgeheven. Tussen 22 oktober en 26 oktober 2004 vinden zes overboekingen plaats tussen deze rekening en nummerrekening [rekeningnummer] (onderstaande rekening op naam [zoon 2 familie 1] , hierna: [rekeningnummer] ). Netto gaat er tussen 22 en 26 oktober 2004 in totaal € 359.502,19 naar rekening [rekeningnummer] . [86]
Op 5 maart 2004 is bij de UBS bank in Zwitserland op naam van [zoon 2 familie 1] bankrekening [rekeningnummer] geopend. [87] In 2004 wordt deze rekening alleen gevoed door de hiervoor beschreven bijschrijvingen vanaf rekening [rekeningnummer] (14 april 2004: € 250.000,-), rekening [rekeningnummer] (24 mei 2004: € 150.000,-) en [rekeningnummer] (22 en 26 oktober 2004, totaal: € 360.171,10). [88] Vanaf deze rekening wordt op 30 juni 2004 een bedrag van € 120.000,- overgemaakt naar een Chinese bankrekening op naam van [vader familie 2] en op 22 maart 2005 wordt vanaf deze rekening € 340.000,- overgemaakt naar een Chinese bankrekening op naam van [geldlener 4] . [89]
Tussenconclusie
Uit de hiervoor beschreven transacties komt het volgende beeld naar voren. [geldlener 1] ontvangt in 2000 een bedrag van $ 200.000,- van de Luxemburgse bankrekening [codenaam] van [zoon 2 familie 1] die mede mogelijk is gemaakt door een contante storting van NLG 300.000,- op die rekening. [vader familie 2] ontvangt op 28 en 30 juni 2004 in totaal € 165.000,-. Een bedrag van € 45.000,- is afkomstig van de Luxemburge bankrekening [rekeningnummer] van [zoon 2 familie 1] die is gevoed door contante geldbedragen en de overboeking vanaf de opgeheven bankrekening van [familiekennis 1] en zijn vrouw. Het bedrag van € 120.000,- is afkomstig van een bankrekening die op dat moment volledig is gevoed door bijschrijvingen vanaf rekening [rekeningnummer] en rekening [rekeningnummer] . Die bijschrijvingen zijn ook (mede) mogelijk gemaakt door contante geldstortingen op die rekeningen. Tot slot ontvangt [geldlener 4] op 22 maart 2005 in totaal € 500.766,77 en ook die geldbedragen zijn uiteindelijk te herleiden tot contante stortingen.
5.4.4.
Is sprake van geldrondjes?
5.4.4.1.
Bespreking scenario ‘het geld is van [vader familie 2] ’
[zoon 2 familie 1] heeft – voor het eerst in november 2020 – verklaard dat hij in Luxemburg en Zwitserland bankrekeningen heeft geopend op zijn naam en op naam van familieleden van hem. Hij heeft deze rekeningen geopend in opdracht en ten behoeve van [vader familie 2] en het geld dat op die rekeningen stond was ook van [vader familie 2] . [zoon 2 familie 1] heeft verklaard dat hij in opdracht van [vader familie 2] de beheershandelingen heeft verricht die niet door [vader familie 2] door middel van internetbankieren verricht konden worden. Alles wat wel door middel van internetbankieren geregeld kon worden, heeft [vader familie 2] zelf gedaan. Deze verklaring heeft betrekking op bankrekeningen op naam van [zoon 2 familie 1] ( [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [codenaam] ) en [verdachte] ( [rekeningnummer] ). Deze verklaring heeft geen betrekking op de bankrekening op naam van [familiekennis 1] en [familiekennis 2] en op bankrekening [rekeningnummer] op naam van [dochter] . Over die laatste twee bankrekeningen verklaarde [zoon 2 familie 1] dat hij daarbij niet betrokken is geweest.
De rechtbank schuift de verklaring van [zoon 2 familie 1] dat hij deze handelingen heeft verricht in opdracht en ten behoeve van [vader familie 2] als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde.
Van belang is dat [zoon 2 familie 1] heeft verklaard dat hij aan niemand heeft verteld dat hij opdrachten voor [vader familie 2] uitvoerde. Hij heeft die informatie niet gedeeld met de zoon van [vader familie 2] , [zoon 1 familie 2] . [90] Ook de ouders, broers en zus van [zoon 2 familie 1] wisten volgens [zoon 2 familie 1] niet wat hij voor [vader familie 2] deed. [91] [zoon 2 familie 1] verklaarde ook dat hij en [vader familie 2] niks hadden vastgelegd over hoeveel geld [vader familie 2] aan [zoon 2 familie 1] had gegeven. Er zijn ook geen sms- of e-mailberichten waaruit blijkt dat [vader familie 2] [zoon 2 familie 1] opdrachten geeft; alles is volgens [zoon 2 familie 1] telefonisch gegaan. [zoon 2 familie 1] verklaarde ook dat het om ontiegelijk veel geld ging en dat [vader familie 2] puur op vertrouwen met hem werkte. [92]
De rechtbank vindt het hoogst onwaarschijnlijk dat [zoon 2 familie 1] heel veel geld van [vader familie 2] in beheer zou hebben op rekeningen die niet op naam staan van [vader familie 2] zonder dat er ook maar iets schriftelijk is vastgelegd of schriftelijk instructies zijn gegeven.
Omdat de rechtbank de verklaring van [zoon 2 familie 1] hoogst onwaarschijnlijk vindt ziet zij geen aanleiding daarnaar verder onderzoek te (laten) verrichten. Dat is overigens ook niet meer mogelijk. [zoon 2 familie 1] is voor het eerst in november 2020 met deze verklaring gekomen, terwijl hij vanaf 2014 meermalen over de buitenlandse bankrekeningen is gehoord. Daardoor zijn de door [zoon 2 familie 1] opgeworpen mogelijkheden om zijn verklaring te controleren niet meer reëel. [zoon 2 familie 1] heeft opgeworpen dat uit IP-gegevens zou kunnen blijken dat niet hij, maar [vader familie 2] – destijds, in de beginjaren 2000 – op de bewuste bankrekeningen geïnternetbankierd heeft. Ook noemt [zoon 2 familie 1] de voor- en achternaam van twee broers van wie hij het contante geld zou hebben gehad dat hij in januari 2004 voor [vader familie 2] op rekening [rekeningnummer] zou hebben gestort en de voor- en achternaam van een derde persoon van wie hij geld zou hebben gekregen voor [vader familie 2] . Verdere actuele gegevens over deze, destijds in Frankrijk wonende, personen van Chinese komaf, geeft [zoon 2 familie 1] niet.
5.4.4.2.
Geldstromen [geldlener 1] – [hotel tussenholding B.V. 1]
Op de dag in 2000 dat er op een Luxemburgse bankrekening van [zoon 2 familie 1] NLG 300.000 wordt gestort, wordt vanaf die rekening $ 200.000,- overgemaakt naar een Chinese bankrekening op naam van [geldlener 1] .
[moeder familie 1] heeft in 2000 een lening verstrekt aan [hotel B.V. 7] ter waarde van € 172.436,- [93] en [moeder familie 1] had een lening afgesloten bij [geldlener 1] . [94] Dat sprake zou zijn geweest van leningen tussen [moeder familie 1] en [geldlener 1] is ook opgenomen in belastingaangifte IB 2004 van [moeder familie 1] . [95]
Vervolgens heeft [hotel B.V. 7] in 2005 ter aflossing van deze ‘ [afkorting] -lening’ € 200.000,- overgemaakt aan [moeder familie 1] . [96] Deze betaling is door [verdachte] verricht. [97] Daarna wordt door [moeder familie 1] via de rekening van [zoon 2 familie 1] de € 200.000,- van de ‘ [afkorting] -lening’ overgemaakt naar [hotel tussenholding B.V. 1]
Er is geen aannemelijke verklaring gekomen voor de overboeking van $ 200.000 van de Luxemburgse rekening van [zoon 2 familie 1] naar de rekening van [geldlener 1] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat het geldbedrag dat in 2000 vanuit Luxemburg naar de rekening van [geldlener 1] is overgemaakt, vervolgens via [moeder familie 1] is overgemaakt naar [hotel B.V. 7] De aflossing van deze ‘lening’ in 2005 is vervolgens bij [hotel tussenholding B.V. 1] terecht gekomen voor de aanschaf van [hotel 1] .
5.4.4.3.
Geldstromen [vader familie 2] / [geldlener 2] – [hotel tussenholding B.V. 1]
[vader familie 2] ontvangt in juni 2004 in totaal € 165.000,- vanaf bankrekeningen van [zoon 2 familie 1] in Luxemburg en Zwitserland.
Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [familieholding] op 30 juli 2012 (13Don) werden in de administratie onder meer twee niet-ondertekende geldleenovereenkomsten tussen geldlener [geldlener 2] en geldverstrekker [vader familie 2] aangetroffen. Deze overeenkomsten houden beide in (art. 2.1) dat een lening van een vergelijkbaar geldbedrag zoals toegezegd in buitenlandse valuta, totaal 120.000 euro, 175.000 USD wordt verschaft. Een van beide overeenkomsten is ongedateerd en de andere is gedateerd op 15 januari 2005. [98]
De rechtbank concludeert dat de geldbedragen die in juni 2004 aan [vader familie 2] zijn overgemaakt, onderdeel uitmaken van de geldbedragen die [geldlener 2] aan [zoon 2 familie 1] heeft overgemaakt in 2005. De niet-ondertekende overeenkomst (in tweevoud) tussen [vader familie 2] en [geldlener 2] , die bij [familieholding] is aangetroffen, maakt inzichtelijk dat er in China geld van de rekening van [vader familie 2] naar de rekening van [geldlener 2] is gegaan. De omstandigheid dat deze niet-ondertekende overeenkomst bij de [familieholding] is aangetroffen, maakt dat het niet anders kan zijn dan dat er een verband is met de [familie 1] . Daar komt bij dat er geen aannemelijke verklaring is gekomen voor de overboekingen vanuit Luxemburg/Zwitserland naar [vader familie 2] of voor het aantreffen van de niet-ondertekende overeenkomst tussen [vader familie 2] en [geldlener 2] .
5.4.4.4.
Geldstromen [geldlener 4] – [hotel tussenholding B.V. 1]
Op 22 maart wordt vanaf een Luxemburgse en een Zwitserse bankrekening op naam van [zoon 2 familie 1] in totaal € 500.766,77 overgemaakt naar [geldlener 4] . Vervolgens ontvangen [zoon 2 familie 1] en [dochter] op 5 april 2005 op hun Nederlandse bankrekeningen € 160.637,57 en € 419.589,96. Deze bijschrijvingen maken onderdeel uit van de geldbedragen die [zoon 2 familie 1] en [dochter] op 22 april 2005 overboeken naar [hotel tussenholding B.V. 1]
De rechtbank gaat ervan uit dat de geldbedragen die op 22 maart 2005 aan [geldlener 4] zijn overgemaakt, onderdeel uitmaken van de geldbedragen die op 5 april 2005 door [zoon 2 familie 1] en [dochter] worden ontvangen. Daarvoor zijn in het bijzonder van belang het korte tijdsverloop tussen de verschillende transacties en het uitblijven van een aannemelijke verklaring voor de overboekingen vanuit Luxemburg/Zwitserland naar [geldlener 4] .
5.4.4.5.
Geldstromen [geldlener 3] – [hotel tussenholding B.V. 1]
Op basis van het dossier kan geen verband gelegd tussen het van [geldlener 3] ontvangen geld en (buitenlandse) bankrekeningen van de [familie 1] .
5.4.5.
Is sprake van het opmaken, voorhanden hebben en gebruiken van valse geschriften? (feit 4/5)
5.4.5.1.
Zijn de geldleenovereenkomsten en vermogensverklaringen vals?
[geldlener 2]
De rechtbank komt tot de conclusie dat de Chinese bankrekening op naam van [geldlener 2] niet daadwerkelijk bij haar in beheer was. De consequentie daarvan is dat de geldleenovereenkomst en de vermogensverklaringen niet juist, en dus vals zijn.
Voor deze conclusie is de verklaring van [geldlener 2] zelf van belang. Zij verklaart rond 1997 naar Frankrijk te zijn gekomen en geen geld te hebben. [99] Zij heeft nooit aanzienlijke geldbedragen tot haar beschikking gehad, niet in geld gehandeld en niet in China in valuta gehandeld. [100] Zij heeft de [familie 1] ( [vader] , [moeder familie 1] , [verdachte] , [zoon 2 familie 1] , [dochter] ) of hun bedrijven nooit geld geleend. [101] Zij heeft geen weet van de geldleenovereenkomst en heeft die niet ondertekend. [102] Zij kent [vader familie 2] niet. [103] Ze heeft geen bankrekening in China en heeft deze ook niet gehad in 2006 of 2007. [104] Tijdens haar tweede verhoor verklaarde zij dat zij geen geld heeft en dat zij nooit een bankrekening in China heeft gehad. [105]
De rechtbank gaat uit van deze verklaring van [geldlener 2] . Daarbij wordt opgemerkt dat het een reële mogelijkheid is geweest dat derden in China een bankrekening op naam van [geldlener 2] hebben gehad. Vanaf 1 januari 2007 dienen personen een identiteitsbewijs te tonen bij het openen van een bankrekening, voor 1 januari 2007 was het mogelijk om een bankrekening op naam van iemand anders te openen. [106]
[geldlener 4]
De rechtbank heeft hiervoor in rubriek 5.4.4.4 geoordeeld dat rond de betalingen via de bankrekeningen van [geldlener 4] sprake is geweest van een geldrondje, waarbij geld van de rekeningen [zoon 2 familie 1] is rondgestuurd naar uiteindelijk de bankrekening van [hotel tussenholding B.V. 1] Daarvoor is ook van belang dat de rechtbank het scenario dat het geld dat richting [geldlener 4] is gestuurd van [vader familie 2] was, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde heeft geschoven (zie rubriek 5.4.4.1).
Dit brengt mee dat geen sprake is van een lening van [geldlener 4] aan [hotel tussenholding B.V. 1] De geldleenovereenkomst die impliceert dat die lening er wel is, is daarmee onjuist en dus vals.
De rechtbank vindt ook dat de vermogensverklaringen over [geldlener 4] vals zijn. In de eerste plaats past de inhoud van de vermogensverklaringen in het geheel niet bij het gegeven dat [geldlener 4] vanaf 2002 tot 2017 in Italië officieel geen inkomen had of een inkomen had dat onder de armoedegrens lag. [107] Ook blijkt uit de verklaring van [geldlener 4] op geen enkele manier dat zij een VIP-klant was of in valuta heeft gehandeld, terwijl zij in die verklaring geconfronteerd is met (de inhoud van) de vermogensverklaringen. [108]
Dat wat [geldlener 4] wel verklaart over het geld dat zij zou hebben uitgeleend aan [zoon 2 familie 1] en [dochter] , vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Afgaande op de verklaring van [geldlener 4] zou zij in China bankrekeningen hebben geopend en zou haar vader die beheerd hebben en er zou veel geld mee verdiend zijn door op de beurs te speculeren. Dit geld zou gebruikt zijn om de leningen aan [zoon 2 familie 1] en [dochter] te betalen. Zij zou ook geld aan [zoon 2 familie 2] hebben gegeven om te investeren, maar zij weet niet wanneer en hoe die investering is afgelopen (GET.123).
De rechtbank vindt deze verklaring ongeloofwaardig, omdat zij hiervoor al heeft vastgesteld dat het uitgeleende geld afkomstig was van buitenlandse rekeningen van [zoon 2 familie 1] . Het geld is dus niet door de vader van [geldlener 4] – al dan niet uit haar naam – verdiend. Daarnaast is het ongeloofwaardig dat iemand die in China het vermogen zou hebben om op grote schaal in valuta te handelen, in Italië onder de armoedegrens zou leven.
[geldlener 3]
[vader geldlener 3] , de vader van [geldlener 3] , heeft verklaard dat hij de geldleenovereenkomst tussen [geldlener 3] en [hotel tussenholding B.V. 1] heeft ondertekend. Hij heeft over het uitgeleende geld verklaard dat dit van hem en van anderen uit de Chinese vriendenkring van [vader] was. [vader geldlener 3] verklaarde dat hij het allemaal geregeld heeft. [109]
[geldlener 3] heeft verklaard dat zijn rekeningen in China door zijn vader werden beheerd. [110] Zijn vader heeft uit zijn naam geld uitgeleend. [111] Het uitgeleende geld is zeker niet van hemzelf afkomstig. [112] Hij heeft ook verklaard dat hij nooit in buitenlandse valuta heeft gehandeld. [113]
De rechtbank leidt uit de verklaringen van [geldlener 3] en [vader geldlener 3] , die elkaar op onderdelen bevestigen, af dat [geldlener 3] geen geld heeft geleend aan [hotel tussenholding B.V. 1] , dat hij geen gebruik maakt van zijn Chinese bankrekeningen en dat hij niet in buitenlandse valuta handelt. De in de tenlastelegging genoemde geldleenovereenkomst en vermogensverklaringen gaan daar wel van uit. Dit betekent dat deze geschriften vals zijn.
[geldlener 1]
verklaarde in 2015 dat hij 35 jaar geleden naar Frankrijk is gekomen en dat hij in 2005 en 2006 in Frankrijk was. [114] Hij verklaarde geen bankrekening in China gehad te hebben en al zijn geld uit China naar Frankrijk meegenomen te hebben. [115] stelt in 2000 geen lening verstrekt te hebben aan de [familie 1] . Ook heeft hij niets te maken gehad met de lening aan [hotel tussenholding B.V. 1] [116] zegt dat de overboeking van $ 200.000,- vanaf de Luxemburgse bankrekening van [zoon 2 familie 1] zijn zaken niet zijn. [117] Nadat aan hem de vermogensverklaring is getoond, verklaarde hij dat deze vals is. Hij heeft niet gehandeld in buitenlandse deviezen en stelt geen gemiddelde jaaromzet van 70 miljoen dollar gehad te hebben. [118]
De rechtbank leidt hieruit af dat [geldlener 1] geen geld heeft geleend aan de [familie 1] of aan [hotel tussenholding B.V. 1] en dat de geldleenovereenkomst waaruit dit wel zou blijken, vals is. Ook is de vermogensverklaring vals, nu uit de verklaring van [geldlener 1] blijkt dat hij niet in buitenlandse valuta heeft gehandeld.
Dat [geldlener 1] het geld inderdaad niet heeft uitgeleend, wordt ondersteund door het gegeven dat de rechtbank hiervoor in rubriek 5.4.4.2 heeft vastgesteld dat sprake is geweest van een geldrondje en dat het geld uiteindelijk terug te voeren is op de buitenlandse rekening [codenaam] en de daarop gestorte contante geldbedragen. De verklaring van [geldlener 1] wordt dan ook als betrouwbaar aangemerkt.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de geldleenovereenkomsten van [hotel tussenholding B.V. 1] met [geldlener 2] , [geldlener 4] , [geldlener 3] en [geldlener 1] vals zijn en dat ook alle in de tenlastelegging genoemde vermogensverklaringen vals zijn.
5.4.5.2.
Betrokkenheid [zoon 2 familie 1] , [verdachte] , [dochter] en [hotel B.V. 1]
De rechtbank vindt bewezen dat [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] gezamenlijk als medeplegers de geldleenovereenkomsten valselijk hebben opgemaakt. Ook vindt de rechtbank bewezen dat [hotel B.V. 1] de geldleenovereenkomsten en de vermogensverklaringen voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt, en dat [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] daaraan feitelijke leiding hebben gegeven. Daarvoor is het volgende van belang.
[zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] hebben gezamenlijk [hotel 1] aangeschaft. Daarbij is gebruik gemaakt van geld dat (op papier) via China van [geldlener 2] , [geldlener 4] , [geldlener 3] en [geldlener 1] geleend was en zij hebben alledrie getekend voor deze geldleenovereenkomsten. De rechtbank heeft echter reeds vastgesteld dat in werkelijkheid geen geld is geleend van deze personen.
In plaats daarvan zijn door [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] geldrondjes opgesteld waarbij geldbedragen voor een belangrijk deel terug te voeren zijn op contante stortingen op buitenlandse rekeningen. Elk van hen heeft hierin ook een bijdrage geleverd. [dochter] heeft geld gestort op de Luxemburgse rekening op haar naam en de gelden zijn overgemaakt via bankrekeningen op naam van [zoon 2 familie 1] . Ook [verdachte] heeft een bijdrage geleverd. Zelfs als aangenomen moet worden dat [zoon 2 familie 1] de feitelijke uitvoerder is geweest van de beheershandelingen op de Zwitserse bankrekening op naam van [verdachte] (zoals door [zoon 2 familie 1] en [verdachte] wordt gesteld), dan nog volgt zijn bijdrage uit zijn rol binnen het geldrondje rond [geldlener 1] en [hotel B.V. 7]
Dat sprake is van een gezamenlijk plan leidt de rechtbank ook af uit het telefoonboekje dat tijdens een doorzoeking op 30 september 2014 in de woning van hun ouders, [moeder familie 1] en [vader] , is aangetroffen.
Op pagina 33 van dit boekje wordt onder meer vermeld ‘de oorsprong van ontvangen financiering groot hotel’. Bij genoemde geldbedragen staat onder meer vermeld ‘ [afkorting] Nederland overmaken naar elders’ en ‘ [zoon 2 familie 1] Zwitserland over maken naar elders’. De namen van [geldlener 2] , [geldlener 4] , [geldlener 3] of [geldlener 1] worden hier niet genoemd. [119] Dat het betrekking heeft op de aanschaf van [hotel 1] leidt de rechtbank af uit het feit dat in het boekje ook staat vermeld (pag. 21) ‘Fax van het nieuwe hotel [faxnummer] ’. Dit nummer is van [hotel 1] . [120] Ook wijzen jaaraanduidingen erop dat de aantekeningen betrekking hebben op de jaren 2005 en 2006. [121]
Ook uit de omstandigheden rond de vermogensverklaringen komt naar voren dat [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] hierbij betrokken zijn geweest. Uit de faxregels van de verschillende vermogensverklaringen blijkt dat er in elk geval vermogensverklaringen op het (fax)adres van [verdachte] en [dochter] zijn ontvangen. [zoon 2 familie 1] heeft deze vermogensverklaringen uiteindelijk verkregen en als bestuurder van [hotel B.V. 1] via de advocaat bij de gemeente ingediend.
Daarnaast is sprake van een gezamenlijk belang bij het verkrijgen en gebruiken van de vermogensverklaringen. Deze verklaringen zijn immers gebruikt om voor [hotel 1] vergunningen te verkrijgen. Deze vermogensverklaringen moesten aantonen dat de leningen echt zijn, terwijl [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] de leenovereenkomsten valselijk hebben opgemaakt en wisten dat bij deze leningen sprake was van geldrondjes en dat het geld eigenlijk van henzelf afkomstig was.
5.4.5.3.
Conclusies feiten 4 en 5
De rechtbank komt tot de conclusie dat [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] samen met anderen de geldleenovereenkomsten valselijk hebben opgemaakt. Vervolgens hebben [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] [hotel B.V. 1] waarvan zij – via [hotel tussenholding B.V. 1] – ook (indirect) aandeelhouder zijn, deze geldleenovereenkomsten laten gebruiken in de richting van de gemeente Amsterdam. De gedragingen van [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] zijn [hotel B.V. 1] en daarmee haar aandeelhouder [hotel tussenholding B.V. 1] gedienstig geweest. De strafbare gedragingen kunnen dan ook aan [hotel tussenholding B.V. 1] en aan [hotel B.V. 1] worden toegerekend en zij hebben de valse geldleenovereenkomsten tezamen en in vereniging voorhanden gehad.
[zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] hebben samen feitelijk leiding gegeven aan [hotel B.V. 1] bij het plegen van deze strafbare feiten. Daarbij vindt de rechtbank bewezen dat [hotel B.V. 1] de strafbare feiten heeft begaan vanaf 22 april 2005, omdat de bv vóór die datum niet was opgericht.
5.4.6.
Is sprake van oplichting? (feit 6)
De rechtbank vindt niet bewezen dat sprake is van oplichting van (het stadsdeel Oud-Zuid van) de gemeente Amsterdam. Ten laste is gelegd dat de oplichting zou hebben plaatsgevonden in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 16 juli 2007. Voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat komt vast te staan dat binnen deze periode door de gemeente of het stadsdeel is overgegaan tot de afgifte van een goed, in dit geval een exploitatievergunning of een Drank- en Horecavergunning.
Op basis van de gezamenlijke getuigenverklaring van [medewerker Bibob 1] en [medewerker Bibob 2] , medewerkers van het coördinatiebureau Bibob, van 8 oktober 2014 (GET.025) kan worden vastgesteld dat de exploitatievergunning is verleend, omdat dit uit de systemen blijkt, maar uit de systemen en deze verklaring blijkt niet wanneer de vergunningen zijn verleend. De vergunningen zelf zijn tijdens het onderzoek niet te voorschijn gekomen en maken geen onderdeel uit van het dossier. Wel bevat het dossier een word-bestand van een conceptbrief die aan [hotel B.V. 1] is verstuurd waarin staat vermeld dat de vergunning verleend gaat worden. Deze conceptbrief is ongedateerd. Uit de documenteigenschappen zou blijken dat het document op 16 juli 2007 is opgemaakt.
Uit de conceptbrief of andere stukken in het dossier kan niet worden afgeleid wanneer de gemeente of het stadsdeel is overgegaan tot de afgifte van de vergunning. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld wanneer het bewegen van de gemeente/het stadsdeel is voltooid en dus ook niet of dit in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 16 juli 2007.
Dit betekent dat feit 6 (primair en subsidiair) niet bewezen is en [verdachte] van dit feit wordt vrijgesproken.
5.4.7.
Is sprake van (gewoonte)witwassen? (feit 7)
De rechtbank heeft hiervoor in de rubrieken 5.4.3.5 en 5.4.4.2-5.4.4.4 vastgesteld dat de aanschaf van [hotel 1] deels is gefinancierd met geldrondjes die terug te voeren zijn op contante geldstortingen op bankrekeningen in Luxemburg en Zwitserland.
Op bankrekening [rekeningnummer] is in totaal € 190.000,- contant gestort en is € 180.284,50 bijgeschreven vanaf de bankrekening op naam van [familiekennis 1] en [familiekennis 2] , die volledig gevoed is door contante stortingen. Vanaf bankrekening [rekeningnummer] is € 150.000,- doorgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] en in totaal is € 205.766,77 overgeboekt naar (bankrekeningen op naam van) [vader familie 2] en [geldlener 4] . Op bankrekening [rekeningnummer] is in totaal (omgerekend) € 770.125,49 contant gestort en hiervan is € 250.000,- doorgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] . Op bankrekening [rekeningnummer] is in totaal € 400.000,- contant gestort en hiervan is € 360.171,18 doorgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] .
In totaal is van de andere bankrekeningen € 760.171,18 overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer] . Hiervan is in totaal € 460.000,- overgeboekt naar (bankrekeningen op naam van) [vader familie 2] en [geldlener 4] .
De geldbedragen die naar [vader familie 2] zijn overgemaakt maken onderdeel uit van het geld dat via de rekening van [geldlener 2] ter beschikking is gesteld aan [hotel tussenholding B.V. 1] voor de aanschaf van [hotel 1] . Ook de geldbedragen die naar de bankrekening van [geldlener 4] zijn overgemaakt, maken onderdeel uit van het geld dat via die bankrekening ter beschikking is gesteld aan [hotel tussenholding B.V. 1]
5.4.7.1.
Is sprake van witwassen?
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de contant gestorte geldbedragen op de verschillende bankrekeningen afkomstig zijn van een specifiek misdrijf. Voor de vraag of de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn, moet de rechtbank de verschillende stappen van het stappenplan (zie rubriek 3.2) langslopen.
Bankrekening [rekeningnummer]
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen bij de contant gestorte geldbedragen van in totaal € 190.000,-. Daarvoor is in het bijzonder de omvang van de contante stortingen van belang en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg), werden gestort.
Met betrekking tot deze bankrekening heeft [zoon 2 familie 1] verklaard dat het geld van [vader familie 2] was. Dat scenario heeft de rechtbank hiervoor in rubriek 5.4.4.1 besproken en als hoogst onwaarschijnlijk beoordeeld. [verdachte] en [dochter] hebben geen verklaring afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen. Daarmee is geen sprake van een verklaring die het vermoeden van witwassen onderuit haalt, zodat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen van in totaal € 190.000,- die op deze rekening zijn gestort, uit misdrijf afkomstig zijn.
Bankrekening [familiekennis 1] en [familiekennis 2]
Voor de vraag of [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en/of [dochter] het geldbedrag van € 180.284,50 hebben witgewassen is in de eerste plaats van belang of sprake is van een vermoeden van witwassen wat betreft de contante stortingen op de rekening van [familiekennis 1] en [familiekennis 2] . Daarnaast zijn de omstandigheden waaronder het geld ontvangen is van belang.
In het eerste verhoor waarin [familiekennis 1] bevraagd wordt over de bankrekening in Luxemburg (2014) verklaarde hij dat hij nooit in Luxemburg is geweest, daar geen bankrekening heeft of had en zelf ook nooit grote contante geldbedragen voorhanden heeft gehad. [122]
In zijn laatste verhoor (6 januari 2021) verklaarde hij als getuige dat hij en zijn vrouw zijn broer hebben geholpen door de bankrekening in Luxemburg te openen. Het totaalbedrag van € 375.000,- was veel geld, maar het was in verschillende momenten binnengekomen. Het geld was niet van [familiekennis 1] , hij hoefde het alleen maar te storten. Over de overboeking van € 180.284,50 verklaarde [familiekennis 1] dat [zoon 2 familie 1] aan hem gevraagd had of de broer van [familiekennis 1] geld had in Luxemburg. [familiekennis 1] zou vervolgens met zijn broer hebben overlegd en zijn broer zou hebben besloten om het bedrag als lening aan [zoon 2 familie 1] over te maken. Het geld zou aan [zoon 2 familie 1] zijn geleend, zodat [zoon 2 familie 1] ermee kon handelen en er winst mee kon maken.
Hieruit blijkt in elk geval dat [familiekennis 1] nogal uiteenlopend heeft verklaard over de bankrekening op naam van hem en zijn vrouw.
[zoon 2 familie 1] verklaarde op 2 november 2020 bij de rechter-commissaris over de overboeking van € 180.284,50 dat [familiekennis 1] wilde meedoen met de valutahandel. [zoon 2 familie 1] zou tegen [familiekennis 1] hebben gezegd dat hij iemand kende. Het geld was volgens [zoon 2 familie 1] van [familiekennis 1] .
De uiteenlopende verklaringen van [familiekennis 1] wijken ook af van de verklaring van [zoon 2 familie 1] , onder meer voor wat betreft degene van wie het geld op de rekening van [familiekennis 1] en [familiekennis 2] echt zou zijn en wie het initiatief nam om geld van die rekening naar de rekening van [zoon 2 familie 1] over te laten maken.
Verder is ook van belang dat het geld wordt overgeboekt van en naar een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg). Daarbij is het opmerkelijk dat niet gebleken is dat er afspraken rond het ter beschikking stellen van het geld op papier zijn gezet. Tot slot betrekt de rechtbank hierbij dat het geld wordt ontvangen op een rekening ( [rekeningnummer] ) waarvan [zoon 2 familie 1] heeft verklaard dat die rekening van [vader familie 2] was, maar dat de rechtbank die verklaring van [zoon 2 familie 1] als hoogst onwaarschijnlijk terzijde heeft geschoven (zie rubriek 5.4.4.1).
De rechtbank vindt dat voor de contante stortingen van in totaal € 375.000,- op de rekening van [familiekennis 1] en [familiekennis 2] en voor de overboeking vanaf die rekening van € 180.284,50 sprake is van een vermoeden van witwassen. Daarvoor is in het bijzonder de omvang van de contante stortingen van belang en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg), werden gestort.
[verdachte] en [dochter] hebben geen verklaring afgelegd over de herkomst van deze geldbedragen. De verklaringen van [familiekennis 1] hierover zijn sterk uiteenlopend en afwijkend van de door [zoon 2 familie 1] hierover afgelegde verklaring. Daarnaast zijn de verklaringen van [familiekennis 1] en [zoon 2 familie 1] , gelet op de overige omstandigheden die met betrekking tot deze geldbedragen door de rechtbank zijn vastgesteld, hoogst onwaarschijnlijk.
Dan resteert de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 180.284,50 dat vanaf de bankrekening van [familiekennis 1] en [familiekennis 2] is ontvangen op rekening [rekeningnummer] uit misdrijf afkomstig is.
Bankrekening [rekeningnummer]
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen bij de contant gestorte geldbedragen van in totaal (omgerekend) € 770.125,49. Daarvoor is in het bijzonder de omvang van de contante stortingen van belang en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg), werden gestort. De rechtbank betrekt hierbij ook de eerdere overwegingen over andere bedragen op buitenlandse rekeningen.
Met betrekking tot deze bankrekening hebben [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] geen verklaring afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen. Daarmee is geen sprake van een verklaring die het vermoeden van witwassen onderuit haalt, zodat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen van in totaal (omgerekend) € 770.125,49 die op deze rekening zijn gestort, uit misdrijf afkomstig zijn.
Bankrekening [rekeningnummer]
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen bij de contant gestorte geldbedragen van in totaal € 400.000,-. Daarvoor is in het bijzonder de omvang van de contante stortingen van belang en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Zwitserland), werden gestort. De rechtbank betrekt hierbij ook de eerdere overwegingen over andere bedragen op buitenlandse rekeningen
Met betrekking tot deze bankrekening heeft [zoon 2 familie 1] verklaard dat het geld van [vader familie 2] was. Dat scenario heeft de rechtbank hiervoor in rubriek 5.4.4.1 besproken en als hoogst onwaarschijnlijk beoordeeld. [verdachte] en [dochter] hebben geen verklaring afgelegd over de herkomst van de contante geldbedragen. Daarmee is geen sprake van een verklaring die het vermoeden van witwassen onderuit haalt, zodat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen van in totaal € 400.000,- die op deze rekening zijn gestort, uit misdrijf afkomstig zijn.
5.4.7.2.
Conclusies
De rechtbank oordeelt dat [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] gezamenlijk als medeplegers een gewoonte hebben gemaakt van het witwassen. Daarvoor is in het bijzonder van belang dat de verschillende bankrekeningen met elkaar in verband staan door gezamenlijke overboekingen en dat de gelden ook gezamenlijk worden aangewend, zoals ook blijkt uit het gezamenlijk plan bij de aanschaf van [hotel 1] , zoals de rechtbank hiervoor in rubriek 5.4.5.2 heeft besproken.
Dat sprake is van een gewoonte maken van witwassen volgt uit de duur van de opeenvolgende gedragingen en de omvang van de daarbij betrokken contante geldbedragen.
De rechtbank vindt bewezen dat [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen voorhanden hebben gehad en hebben overgedragen door deze over te boeken. Met het storten van de contante geldbedragen zijn deze ook omgezet en er is ook gebruik gemaakt van de geldbedragen door deze onder meer aan te wenden voor de aanschaf van [hotel 1] . Door de geldbedragen contant te storten op buitenlandse rekeningen en via China (met valse leenovereenkomsten) terug te halen naar Nederland zijn ook de herkomst en de verplaatsing van de geldbedragen verhuld.
5.4.8.
Gebruik getuigenverklaringen
[geldlener 1]
De rechtbank stelt vast dat [geldlener 1] als getuige is toegewezen, maar dat de verdediging uiteindelijk niet in de gelegenheid is geweest om vragen aan hem te stellen. De rechtbank heeft na de zitting van 28 januari 2021 het verzoek om [geldlener 1] alsnog te horen afgewezen, omdat het niet aannemelijk was dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn gehoord zou kunnen worden, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de gezondheidstoestand van deze getuige, zoals die uit de Franse doktersverklaring naar voren kwam.
Uit dat wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen blijkt ook dat zij de verklaring van [geldlener 1] wel heeft gebruikt in de bewijsconstructie. Dit betekent dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet in de gelegenheid is geweest om een belastende getuige te ondervragen.
Voor het beantwoorden van de vraag of de procedure in zijn geheel nog eerlijk is, nu de rechtbank de belastende verklaring wel voor het bewijs heeft gebruikt, is allereerst van belang waarom de getuige niet is gehoord. In dit geval is dat de omstandigheid dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn gehoord kon worden en dat is als goede reden erkend om een getuige niet te horen. [123] Daarnaast vindt de rechtbank dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de verklaring van [geldlener 1] is gebaseerd. De verklaring van [geldlener 1] wordt namelijk in sterke mate ondersteund doordat uit andere bewijsmiddelen naar voren komt dat rond de geldverstrekking vanaf de bankrekening van [geldlener 1] sprake is geweest van een geldrondje (zie rubriek 5.4.4.2). Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het gebruik van de verklaring van [geldlener 1] voor het bewijs niet maakt dat de procedure in zijn geheel niet meer eerlijk is geweest.
[geldlener 4]
De rechtbank stelt vast dat [geldlener 4] in een eerdere fase als getuige is toegewezen, maar dat de verdediging uiteindelijk niet in de gelegenheid is geweest om vragen aan haar te stellen. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen blijkt ook dat zij de verklaring van [geldlener 4] deels gebruikt heeft in de bewijsconstructie.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet in de gelegenheid is geweest om een belastende getuige te ondervragen.
Voor het beantwoorden van de vraag of de procedure in zijn geheel nog eerlijk is, nu de rechtbank het belastende deel van de verklaring voor het bewijs heeft gebruikt, is allereerst van belang waarom de getuige niet is gehoord. In dit geval is dat de omstandigheid dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn gehoord kon worden en dat is zoals hiervoor overwogen als goede reden erkend om een getuige niet te horen. Daarnaast vindt de rechtbank dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de verklaring van [geldlener 4] is gebaseerd. De bewezenverklaring is namelijk hoofdzakelijk gebaseerd op de vaststelling dat sprake is geweest van een geldrondje (zie rubriek 5.4.4.4) en bij die vaststelling heeft de verklaring van [geldlener 4] geen rol gespeeld.

6.Zaaksdossier 4A Criminele organisatie (feit 8)

6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat [verdachte] samen met [zoon 2 familie 1] leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2001 tot en met 9 juli 2015. Alle in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen hebben aan de criminele organisatie deelgenomen, met uitzondering van [persoon 5] . Niet bewezen is dat het oogmerk van de organisatie ook zag op het overtreden van de Algemene douanewet; het oogmerk van de organisatie zag wel op de overige in de tenlastelegging genoemde misdrijven.
De rol van [verdachte] kenmerkt zich als leidend, coördinerend en controlerend. Hij zorgt ervoor dat het geld dat de organisatie verdient van een legale herkomst wordt voorzien en hij draagt bij aan het vergroten van het imperium van de organisatie. De rol van [verdachte] blijkt allereerst bij de hiervoor besproken zaaksdossiers ( Chinese Workers en [hotel 1] /Buitenlandse rekeningen). Daarnaast blijkt zijn rol op diverse andere momenten, waaronder het beheren van de bankrekeningen van [zoon 2 familie 2] en het inspringen op momenten dat [zoon 2 familie 1] in de problemen zit.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat niet is bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, en daaraan al helemaal geen leiding heeft gegeven.
De verdediging verzoekt in de eerste plaats om een onderscheid aan te brengen tussen de personen die te maken hebben met een samenwerkingsverband dat gericht is op de aanschaf en exploitatie van hotels en personen die handelingen hebben verricht die hier niets mee te maken hebben. De verdediging verbindt hieraan de conclusie dat [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [familiekennis 1] , [ex-vriendin zoon 2] en [bedrijf 2] niet bij de ten laste gelegde organisatie behoren. Tussen de overige in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen is sprake geweest van een samenwerkingsverband. Dit samenwerkingsverband is begonnen toen [verdachte] , [zoon 2 familie 1] en [dochter] gingen samenwerken bij de aanschaf van [hotel 1] (2005) en is geëindigd toen de samenwerking met [zoon 2 familie 1] is beëindigd naar aanleiding van de inval in 13Don op 30 juli 2012. Dat ook sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband in de zin van artikel 140 Sr kan niet worden vastgesteld. Van belang is dat het overgrote deel van de (rechts)personen van het samenwerkingsverband familie van elkaar zijn. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat de bestaande familierelaties en -verhoudingen niet met een zekere stelselmatigheid en bestendigheid zijn ingezet om misdrijven te plegen.
De verdediging stelt – onder verwijzing naar de vrijspraakverweren voor de overige ten laste gelegde feiten – vervolgens dat niet is bewezen dat het samenwerkingsverband het oogmerk heeft gehad op het plegen van misdrijven. Uit het dossier blijkt niet dat gehandeld is met een gezamenlijk crimineel oogmerk om door het plegen van misdrijven het aanschaffen en exploiteren van hotels mogelijk te maken. Voor zover er wel misdrijven zijn gepleegd, kan niet gezegd worden dat dit zo structureel gebeurde dat het oogmerk van het samenwerkingsverband daarop was gericht. De verdediging wijst er daarbij ook op dat in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juli 2012 een groot aantal hotels zijn aangeschaft terwijl uit het dossier niet gebleken is dat bij de aanschaf of de exploitatie van verschillende hotels strafbare feiten zouden zijn gepleegd. In elk geval is niet bewezen dat het oogmerk is gericht op mensensmokkel en het overtreden van de Algemene douanewet, omdat slechts een van de leden van het samenwerkingsverband mogelijk betrokken zou zijn geweest bij dergelijke feiten.
Tot slot stelt de verdediging dat [verdachte] geen handelingen heeft gepleegd of ondersteund ter verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij zich bij de bewijswaardering van het tenlastegelegde deelnemen aan een criminele organisatie beperkt tot de inhoud van zaaksdossier 4A en de zaaksdossiers die zien op de overige in de tenlastelegging genoemde feiten (zaaksdossiers 1B, 2D en 3A). Daarvoor is van belang dat het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat de verdediging zich bij de uitleg van de tenlastelegging bij dit feit moest concentreren op het zaaksdossier 4A en de rolbeschrijving per deelnemer in het relaas van dit zaaksdossier. De behandeling op zitting en het voorhouden van de inhoud van het dossier heeft ook in lijn met deze uitleg van de tenlastelegging plaatsgevonden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is geweest van een criminele organisatie in de periode van 14 december 2001 tot en met 13 oktober 2014. [zoon 2 familie 1] en [verdachte] hebben aan deze organisatie leiding gegeven. Daarnaast maakten ook [dochter] , [vader] , [moeder familie 1] , [zoon 2 familie 2] en [zoon 1 familie 2] deel uit van deze organisatie, net als de rechtspersonen [hotel B.V. 7] , [hotel B.V. 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] Deze criminele organisatie had als oogmerk het plegen van gewoontewitwassen en (schuld)witwassen, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en gebruiken van valse geschriften en oplichting.
De rechtbank komt tot deze conclusies op grond van het volgende.
6.3.1.
[hotel 1]
Het hoofddoel van de organisatie ziet op het uitbouwen en in stand houden van het hotelimperium van de [familie 1] . Een eerste kernelement van de criminele organisatie ziet de rechtbank in de aanschaf van [hotel 1] door [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] (met de rechtspersonen [hotel B.V. 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] ), waarbij een deel gefinancierd is met geld dat – op papier – geleend is van particulieren in China, maar in werkelijkheid (deels) is terug te voeren op buitenlandse rekeningen van [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] . Die buitenlandse rekeningen zijn gevoed met contante geldstortingen waarvan het niet anders kan zijn dan dat die geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
Na de aanschaf van [hotel 1] zijn door [hotel B.V. 1] vergunningen aangevraagd. In het kader van de aanschaf van het hotel en de vergunningsprocedure zijn namens [hotel tussenholding B.V. 1] valse geldleenovereenkomsten opgesteld en door [hotel B.V. 1] zijn deze valse geldleenovereenkomsten en eveneens valse vermogensverklaringen ingediend bij de gemeente, om de gemeente alsnog te overtuigen om de gevraagde vergunningen te verstrekken.
Voor een meer gedetailleerdere beschrijving van de gang van zaken bij [hotel 1] en de voorafgaande financiering via de buitenlandse rekeningen, inclusief de verwijzing naar bewijsmiddelen in het dossier, verwijst de rechtbank naar rubriek 5.4 (zaaksdossiers 2D en 3A).
Het functioneren van de criminele organisatie wordt ook inzichtelijk wanneer gekeken wordt naar de aflossing van de buitenlandse leningen die zouden zijn aangegaan voor de aankoop van [hotel 1] . De aflossing van de leningen en de rentebetalingen vinden plaats tussen 11 september 2006 en 6 december 2006 en worden voldaan vanaf de bankrekening van [hotel tussenholding B.V. 1] is in staat om die betalingen te doen, doordat zij geld ontvangt van [hotel B.V. 1] , [hotel B.V. 7] , de privérekening van [dochter] en van bedrijven van [zoon 2 familie 1] ( [naam eenmanszaak] en [hotel B.V. 5] ) [124]
6.3.1.1.
Tussenconclusie
In de casus ‘ [hotel 1] ’ ziet de rechtbank dat de organisatie het oogmerk heeft gehad op het plegen van witwasfeiten, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften. De rechtbank ziet in deze casus ook het oogmerk van de organisatie op het plegen van oplichting. De rechtbank komt weliswaar niet tot een veroordeling voor het oplichten van de gemeente Amsterdam, maar dat betreft slechts een juridische vrijspraak omdat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen wanneer de oplichting is voltooid. Daarmee neemt die vrijspraak niet weg dat de criminele organisatie beoogde om de gemeente Amsterdam op te lichten.
6.3.2.
Samenwerking tussen de [familie 1] en de [familie 2]
Het tweede kernelement van de criminele organisatie ziet op de verwevenheid tussen de [familie 1] en de [familie 2] . Die verwevenheid komt door de tijd heen op verschillende momenten aan de orde. Deze verwevenheid kenmerkt zich hoofdzakelijk door geldstromen tussen beide families. Ook blijkt dat leden van de criminele organisatie van de [familie 1] gebruik kunnen maken van de gelden op rekeningen die (op papier) van de [familie 2] , in het bijzonder [zoon 2 familie 2] , zijn. [125]
6.3.2.1.
Geld van buitenlandse rekening
Een eerste moment waarop leden van de [familie 1] gebruik maken van de gelden op rekeningen die (op papier) van de [familie 2] zijn is 16 maart 2004. Op die dag wordt vanaf de Luxemburgse rekening [rekeningnummer] op naam van [vader] € 157.506,22 overgemaakt naar de Chinese bankrekening op naam van [zoon 1 familie 2] , waarna de bankrekening van [vader] wordt opgeheven. Deze overboeking is mogelijk doordat rekening [rekeningnummer] eerder is gevoed door contante stortingen. [126] Ten aanzien van die contante stortingen is sprake van een vermoeden van witwassen, gelet op de omvang van die stortingen en het gegeven dat de geldbedragen buiten het zicht van de overheid, namelijk op een buitenlandse rekening in een land met een bankgeheim (Luxemburg) zijn gestort. Dit vermoeden van witwassen is ook niet onderuit gehaald door een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van [vader] of een ander.
6.3.2.2.
Geldrondje [bedrijf 4]
De verwevenheid tussen leden van de [familie 1] en leden van de [familie 2] komt ook naar voren bij een geldrondje met geld dat afkomstig was van [bedrijf 4] Op 16 maart 2009 ontvangt [zoon 1 familie 2] € 200.000,- als lening van [bedrijf 4] [zoon 1 familie 2] leent diezelfde dag € 200.000,- aan [verdachte] , die op 17 maart 2009 € 190.000,- uitleent aan [familieholding] leent op 17 maart 2009 € 200.000,- aan [familie 1 hotel B.V. III] , die op 17 maart 2009 nog een factuur van € 119.000,- betaalt. Op 20 oktober 2009 krijgt [verdachte] € 100.000,- terug van [familieholding] en diezelfde dag maakt [verdachte] € 100.000,- over naar [zoon 1 familie 2] (met als omschrijving ‘aflossing lening 16 maart 2009’). Vervolgens leent [zoon 1 familie 2] op 22 oktober 2009 € 99.000,- aan [holding 1] leent op haar beurt op 23 oktober 2009 € 99.000,- uit aan [familie van familie 1] Holding B.V. die op dezelfde dag € 100.000,- betaalt voor de koopsom van Hotel [hotel B.V. 8] [127]
[zoon 1 familie 2] is (indirect) de enig aandeelhouder van [bedrijf 4] (i.o.) [128] Voorafgaand aan de transacties op 16 maart 2009 ontvangt [bedrijf 4] i.o. op 20 januari 2009 in totaal bijna € 300.000,- van de ouders van [zoon 1 familie 2] ( [vader familie 2] en [moeder familie 2] ) en de vrouw van [zoon 2 familie 2] (de schoonzus van [zoon 1 familie 2] , [vrouw van zoon 2 familie 2] ). [129] [ex-vriendin zoon 2] is vanaf 1 september 2008 directeur en enig aandeelhouder van [holding 1] [130] [hotel B.V. 8] heeft betrekking op [hotel 6] . [familie van familie 1] speelt echter geen rol in de bedrijfsstructuur van [hotel 6] . In een brief van 31 oktober 2011 zegt [verdachte] namens de [familie 1 hotelgroep] onder andere een servicecontract op van [hotel 6] . [131] De rechtbank gaat ervan uit dat met de [familie 1 hotelgroep] [familieholding] wordt bedoeld. Uit hiervoor genoemde brief leidt de rechtbank af dat [hotel 6] feitelijk werd beheerd door de [familieholding] terwijl dit hotel niet op naam stond van deze holdingvennootschap van de [familie 1] .
De rechtbank leidt uit het [bedrijf 4] -geldrondje af dat de [familie 1] geld aantrekt van de [familie 2] en dat aanwendt voor haar hotel-imperium. Bij de geldstromen wordt ook gebruik gemaakt van een tussenliggende schakel, te weten een bedrijf van [ex-vriendin zoon 2] .
6.3.2.3.
Bankrekeningen [zoon 2 familie 2]
Een volgend punt waarin de verwevenheid tussen beide families naar voren komt, zijn de bankrekeningen van [zoon 2 familie 2] .
Op 30 september 2014 is tijdens de doorzoeking van het kantoor van de [familieholding] een ABN Amro bankpas in beslag genomen van rekeningnummer [rekeningnummer] . [132] Dit betreft bankpas [bankpas] . [133] De (enige) bevoegde voor deze rekening is [zoon 2 familie 2] , geboren [geboortedatum] , [134] [zoon 2 familie 2] . Daarnaast worden bij die doorzoeking bankpassen van [zoon 2 familie 2] van de bedrijven [bedrijf 5] en [persoonlijke holding zoon 2 familie 2 ] in beslag genomen. De pasjes zijn aangetroffen in een afgesloten kast, waarvan de sleutel in het ladeblok van de werkplek van [dochter] lag. [135]
Uit de verklaringen van [zoon 1 familie 2] en [verdachte] komt naar voren dat zij beiden door [zoon 2 familie 2] waren gemachtigd om namens hem op te treden. [136] [verdachte] verklaarde ook dat hij en [dochter] het beheer hadden over de bankrekeningen van [zoon 2 familie 2] . [137]
Daarnaast is het aantreffen van de bankpas van [bedrijf 5] van belang voor het volgende. Op 26 maart 2012 worden vanaf die bankrekening grote geldbedragen overgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [zoon 2 familie 2] ( [zoon 2 familie 2] [138] ) waardoor diezelfde dag vanaf deze rekening vier keer € 50.000,- overgemaakt kan worden naar [vader] en [moeder familie 1] (rek. [rekeningnummer] ). Bij deze overboekingen wordt aangegeven dat het de aflossing betreft van leningen van 7 oktober 2011 en 3 november 2011. Op 10 oktober 2011 en 4 november 2011 had [zoon 2 familie 2] twee keer € 100.000,- van [vader] en [moeder familie 1] ontvangen. [139] [zoon 1 familie 2] heeft [bedrijf 5] opgericht en was bestuurder en enig aandeelhouder. [140]
Ook de inbeslagname van de bankpas van de privérekening van [zoon 2 familie 2] op 30 september 2014 is van belang. Op 8 oktober 2014 wordt bij de ABN Amro bank telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd voor bankrekening [rekeningnummer] ten name van [zoon 2 familie 2] . [141] [zoon 1 familie 2] heeft deze bankpas aangevraagd nadat [verdachte] was aangehouden. [142]
Op 13 oktober 2014 wordt rond 12.00 uur door de politie bij de ABN Amro bank navraag gedaan naar het saldo op spaarrekening [rekeningnummer] en daar blijkt dan € 900.000,- op te staan. Nadat om 18.00 uur een proces-verbaal en een vordering conservatoir beslag zijn opgesteld, blijkt er inmiddels € 450.000,- naar China te zijn overgemaakt. [143] Vanaf spaarrekening [rekeningnummer] blijkt € 450.000,- overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer] [144] en vervolgens wordt vanaf die rekening negen keer € 50.000,- naar een buitenlandse bankrekening op naam van [moeder familie 2] overgemaakt. [145] Bij deze overboekingen is tussen 17:21 uur en 17:45 uur gebruik gemaakt van bankpas [bankpas] . [146] Uiteindelijk wordt door ingrijpen van de politie voorkomen dat het geld daadwerkelijk naar China gaat.
6.3.2.4.
Tussenconclusie
In de samenwerking tussen de [familie 1] en de [familie 2] ziet de rechtbank dat de organisatie het oogmerk heeft gehad op het plegen van witwasfeiten.
6.3.3.
De betrokkenheid van de verschillende deelnemers
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat sprake is van geweest van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat het oogmerk had op het plegen van misdrijven. Hierna zal de rechtbank ingaan op de vraag of de in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen tot dit samenwerkingsverband hebben behoord en of zij een aandeel hebben in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk, of dat zij dergelijke gedragingen ondersteunen.
[zoon 2 familie 1] & [verdachte] (leiders)
De betrokkenheid van [zoon 2 familie 1] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij de casus [hotel 1] . Daarbij benadrukt de rechtbank de grote rol die [zoon 2 familie 1] had bij het feitelijk plegen van de strafbare feiten ten gunste van de organisatie, waaruit zijn leidende positie binnen de criminele organisatie volgt.
De betrokkenheid van [verdachte] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij de casus [hotel 1] . Daarnaast was hij degene die samen met [dochter] gebruik kon maken van de rekening van [zoon 2 familie 2] . De rol van [verdachte] binnen de criminele organisatie is meer op de achtergrond dan [zoon 2 familie 1] , maar hij heeft wel een leidende positie in die zin dat hij de criminele organisatie vertegenwoordigt daar waar het hotelimperium een legale status probeert te krijgen.
[dochter]
De betrokkenheid van [dochter] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit haar rol bij de casus [hotel 1] . Daarnaast heeft zij bijgedragen aan de administratie van de organisatie, wat ook blijkt uit het bij haar in beheer zijn van de bankpassen van [zoon 2 familie 2] .
De rol van [dochter] is wat de rechtbank betreft onvoldoende om ook de strafverzwarende omstandigheid van het leiding geven aan een criminele organisatie te bewijzen.
[vader] & [moeder familie 1]
De betrokkenheid van [vader] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit zijn rol bij de casus [hotel 1] , voornamelijk bij de financiële aspecten, door zijn betrokkenheid bij de buitenlandse rekeningen.
Ook de betrokkenheid van [moeder familie 1] blijkt in het bijzonder uit haar rol bij de casus [hotel 1] . Zij is betrokken bij het geld dat geleend zou zijn van [geldlener 1] .
Relevant voor de betrokkenheid van [vader] en [moeder familie 1] bij de criminele organisatie is ook een afgeluisterd telefoongesprek op 3 oktober 2014. In dit gesprek bespreken [vader] ( [afkorting] ) en [moeder familie 1] ( [afkorting] ) het volgende:
“ [afkorting] : [moeder familie 1] , de politie is ook bij (IJ)mui(den) naar binnen geweest, er zijn ook dingen meegenomen (…)
Spullen lagen er, er zijn wat boeken van de boekhouding van vroeger, dat is niet erg. Er is niet echt een boekhouding.
[afkorting] : Boekhouding van vroeger? Heb je de boeken van de boekhouding nog? Die zijn er toch niet meer?
[afkorting] : nee, die zijn al lang al weg. Eh.. nu gaan er doden vallen, er is nog een (…) [147]
Ik heb buren gebeld en gevraagd, ze zijn geweest dinsdag.” [148]
Op dinsdag 30 september 2014 is de woning op het adres [adres 4] doorzocht en daarbij is een groen telefoonboekje met aantekeningen in beslag genomen. In dit boekje wordt onder andere gesproken over de oorsprong van de ontvangen financiering van een groot hotel, wat volgens de rechtbank betrekking heeft op [hotel 1] (zie rubriek 5.4.5.2).
Daarnaast spelen [vader] en [moeder familie 1] een rol in relatie tot de [familie 2] , door hun betrokkenheid bij geldstromen tussen beide families.
De rol van [vader] is wat de rechtbank betreft onvoldoende om ook de strafverzwarende omstandigheid van het leiding geven aan een criminele organisatie te bewijzen.
[zoon 2 familie 2] & [zoon 1 familie 2]
De betrokkenheid van [zoon 2 familie 2] en [zoon 1 familie 2] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de banden tussen de [familie 1] en de [familie 2] en hun betrokkenheid bij geldstromen ten behoeve van de [familie 1] .
[hotel B.V. 7]
De betrokkenheid van [hotel B.V. 7] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de casus [hotel 1] . [hotel B.V. 7] wordt gebruikt bij de aanschaf van [hotel 1] doordat een deel van het geld dat geleend zou zijn van [geldlener 1] afkomstig was van [hotel B.V. 7] Ook wordt [hotel B.V. 7] gebruikt bij de aflossingen van de Chinese leningen. Verder worden de valse vermogensverklaringen die door [hotel B.V. 1] zijn gebruikt, ook gebruikt om te voorkomen dat een vergunning van [hotel B.V. 7] wordt ingetrokken.
[hotel B.V. 1]
De betrokkenheid van [hotel B.V. 1] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de casus [hotel 1] , waarbij [hotel B.V. 1] de rechtspersoon is die wordt gebruikt om het deels met witwasgeld verkregen [hotel 1] te exploiteren. Uit haar naam zijn de vergunningaanvragen gedaan waarbij gebruik is gemaakt van de valse geschriften.
[hotel tussenholding B.V. 1]
De betrokkenheid van [hotel tussenholding B.V. 1] bij de criminele organisatie blijkt in het bijzonder uit de casus [hotel 1] , waarbij [hotel tussenholding B.V. 1] de rechtspersoon is die gebruikt wordt om [hotel 1] aan te kopen en die de contractspartij bij de valse geldleenovereenkomsten.
6.3.4.
Gedeeltelijke vrijspraken
Deelnemers
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging van de criminele organisatie een groot aantal (rechts)personen worden genoemd die zouden hebben deelgenomen aan deze organisatie. Daarbij komt dat de natuurlijke personen achter de genoemde rechtspersonen doorgaans ook zelf genoemd worden als deelnemer.
De rechtbank vindt slechts bewezen dat een rechtspersoon heeft deelgenomen aan de criminele organisatie indien die rechtspersoon door de natuurlijke personen gebruikt is voor handelingen ten behoeve van de organisatie of voor het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Van de volgende rechtspersonen kan de rechtbank niet vaststellen dat daarvan sprake is: [persoonlijke holding zoon 2] , [holding verdachte] , [holding dochter] , [familieholding] , [familieholding II] , [hotel B.V. 3] , [hotel B.V. 4] , [hotel B.V. 9] , [persoonlijke holding moeder] en [bedrijf 2]
Voor [hotel B.V. 3] , [hotel B.V. 4] en [familieholding] speelt daarbij ook een rol dat deze vennootschappen concreet gebruikt zijn bij het in dienst nemen van Chinese Workers (zaaksdossiers 1B), maar dat de rechtbank de verschillende verdachten van die onderdelen heeft vrijgesproken.
[naam eenmanszaak] is een eenmanszaak en daarom geen rechtspersoon in de zin van artikel 51 Sr, zodat [naam eenmanszaak] alleen al om die reden geen deelnemer aan een criminele organisatie kan zijn.
De rechtbank vindt daarnaast niet bewezen dat [ex-vriendin zoon 2] tot het samenwerkingsverband van de criminele organisatie behoort, omdat niet vastgesteld kan worden dat [ex-vriendin zoon 2] bij het samenwerken met [zoon 2 familie 1] wist dat [zoon 2 familie 1] opereerde vanuit de criminele organisatie.
Op basis van het in deze zaak voorliggende dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat [persoon 2] onderdeel uitmaakte van het samenwerkingsverband van de criminele organisatie.
De rechtbank vindt ook niet bewezen dat [persoon 5] en [persoon 1] tot het samenwerkingsverband van de criminele organisatie behoren. Daarvoor is van belang dat zij in een te ver verwijderd verband staan van de kern van de organisatie ( [zoon 2 familie 1] en [verdachte] ), en vooral een rol spelen ten behoeve van [bedrijf familie 2] , het bedrijf van [zoon 1 familie 2] .
De rechtbank vindt tot slot niet bewezen dat [persoon 6] , [persoon 3] , [persoon 4] en [familiekennis 1] onderdeel uitmaken van de criminele organisatie. De organisatie, in het bijzonder [zoon 2 familie 1] , heeft van hen gebruik gemaakt, maar hun gedragingen zijn van onvoldoende gewicht voor het oordeel dat zij onderdeel uitmaken van het samenwerkingsverband.
Periode
De rechtbank vindt niet bewezen dat voor 14 december 2001 sprake is geweest van een criminele organisatie. Daarvoor is vooral van belang dat het criminele hoofddoel van de organisatie bestaat uit witwassen en dat witwassen vóór 14 december 2001 niet strafbaar was. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen welke strafbare feiten aan het witwassen ten grondslag hebben gelegen of op een andere manier vaststellen dat het oogmerk van de criminele organisatie al vanaf 1 januari 2001 zag op mensensmokkel, oplichting en/of valsheid in geschrift.
De rechtbank vindt niet bewezen dat de criminele organisatie na 13 oktober 2014 nog heeft bestaan. Op 13 oktober 2014 heeft [zoon 1 familie 2] geprobeerd € 450.000,- vanaf de bankrekening van [zoon 2 familie 2] over te boeken naar China. Op dat moment zaten hoofdrolspelers van de criminele organisatie ( [zoon 2 familie 1] , [verdachte] en [dochter] ) al gedetineerd en de rechtbank kan ook niet vaststellen dat daarna nog sprake is geweest van gedragingen van deelnemers van de organisatie, gericht op het verwezenlijken van het criminele doel van de organisatie.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat ( [verdachte] )
Feit 3
(ZD01B Chinese Workers - arbeidsuitbuiting)
in of omstreeks de periode van 15 juni 2005 tot en met 31 augustus 2011 in Nederland en in China, tezamen en in vereniging met anderen,
(sub 1°)
- [kok 1] en [kok 2] en [kok 3] door feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [kok 1] en [kok 2] en [kok 3] ,
en
(sub 4°)
- [kok 1] en [kok 2] en [kok 3] door feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [kok 1] en [kok 2] en [kok 3] , zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en
(sub 6°)
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [kok 1] en [kok 2] en [kok 3] ,
immers hebben verdachte en zijn mededaders:
  • [kok 1] en [kok 2] en [kok 3] zelf hun vliegticket van China naar Nederland laten betalen terwijl er in de detacheringsovereenkomst met [bedrijf 3] . / [uitzendbureau] vermeld staat dat hij, verdachte, en/of zijn mededader deze kosten zouden moeten betalen en
  • [kok 1] en [kok 2] en [kok 3] tewerkgesteld in een of meerdere bedrijven van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) als klusjesman en hulpje in de keuken en
  • huisvesting geregeld voor [kok 1] en [kok 2] en [kok 3] in een of meerdere woningen toebehorende aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarvoor voornoemde personen maandelijks een contant geldbedrag aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) moesten betalen, terwijl er tegelijkertijd ook op hun salaris een geldbedrag voor kost en inwoning werd ingehouden en
  • [kok 1] en [kok 2] en [kok 3] meer dagen laten werken dan dat bij [uitzendbureau] en op hun loonstroken geadministreerd werd en
  • [kok 2] en [kok 3] meer dagen laten werken dan waarvoor zij via [uitzendbureau] uitbetaald werden, te weten:
[kok 2] in de jaren 2009 en 2010 96 dagen meer laten werken dan waarvoor hij via [uitzendbureau] uitbetaald werd en
[kok 3] in de jaren 2009 en 2010 en 2011 209 dagen meer laten werken dan waarvoor hij via [uitzendbureau] uitbetaald werd;
Feit 4
(ZD03A [hotel 1] - valsheid in geschrifte)
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 maart 2007 in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, geschriften, te weten:
Categorie A.
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 2] (schuldeiser) ten bedrage van 254.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 1] (schuldeiser) ten bedrage van 200.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 3] (schuldeiser) ten bedrage van 418.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 4] (schuldeiser) ten bedrage van 580.500,- euro d.d. 1 april 2005;
elkzijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk /heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en of zijn mededaders opzettelijk in strijd met de waarheid in dat geschrift vermeld of doen vermelden
t.a.v. Categorie A:
  • dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [geldlener 4] een leenovereenkomst met (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] is aangegaan, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was en
  • dat er een geldbedrag van [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [geldlener 4] aan genoemde schuldenaar werd geleend, terwijl dat geld in werkelijkheid (geheel of gedeeltelijk) afkomstig is van verdachte en/of zijn mededaders, althans dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [geldlener 4] in ieder geval niet de werkelijk rechthebbenden zijn op dat geld en
  • dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [geldlener 4] in China woonachtig waren en
  • dat de rente zes procent rente per jaar bedraagt en
  • dat voornoemde leningen achtergesteld waren ten opzichte van een lening van de Rabobank;
en hebben verdachte en zijn mededaders die leenovereenkomsten (categorie A) voorzien van een of meer handtekeningen,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
Feit 5 primair
(ZD03A [hotel 1] - feitelijk leidinggeven aan gebruik maken van valse geschriften)
[hotel B.V. 1] in de periode van 22 april 2005 tot en met 30 juli 2012 in Nederland, opzettelijk voorhanden heeft gehad en gebruikt heeft gemaakt van valse geschrift(en), te weten:
Categorie A.
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 2] (schuldeiser) ten bedrage van 254.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 1] (schuldeiser) ten bedrage van 200.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 3] (schuldeiser) ten bedrage van 418.000,- euro d.d. 1 april 2005 en
  • een leenovereenkomst tussen (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] (schuldenaar) en [geldlener 4] (schuldeiser) ten bedrage van 580.500,- euro d.d. 1 april 2005
en
Categorie 1.
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 2] d.d. 6 maart 2006 en
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 3] d.d. 6 maart 2006 en
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 4] d.d. 6 maart 2006
en
Categorie 2.
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 3] d.d. 14 september 2006 en
  • een (vermogens)verklaring betreffende [geldlener 4] d.d. 13 september 2006
en
Categorie 4.
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 1] d.d. 15 februari 2007 en
  • een (vermogens)verklaring van de Bank of China betreffende [geldlener 2] d.d. 15 februari2007;
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
welke valsheid hierin bestond dat opzettelijk in strijd met de waarheid in die geschriften is vermeld
t.a.v. Categorie A:
  • dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [geldlener 4] een leenovereenkomst met (de vertegenwoordigende personen van) [hotel tussenholding B.V. 1] is aangegaan, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was en
  • dat er een geldbedrag van [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [geldlener 4] aan genoemde schuldenaar werd geleend, terwijl dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [geldlener 4] in ieder geval niet de werkelijk rechthebbenden zijn op dat geld en
  • dat [geldlener 2] en [geldlener 1] en [geldlener 3] en [geldlener 4] in China woonachtig waren en
  • dat de rente zes procent rente per jaar bedraagt en
  • dat voornoemde leningen achtergesteld waren ten opzichte van een lening van de Rabobank
en
t.av. Categorie 1:
  • dat [geldlener 2] een VIP cliënt van genoemde bank betreft en het geldverkeer van de bijbehorende rekening de laatste jaren normaal is en
  • dat [geldlener 3] een VIP cliënt van genoemde bank betreft en het geldverkeer van de bijbehorende rekening de laatste jaren normaal is en
  • dat [geldlener 4] een VIP cliënt van genoemde bank betreft en het geldverkeer van de bijbehorende rekening de laatste jaren normaal is
en
t.a.v. Categorie 2:
  • dat [geldlener 3] VIP-klant is van genoemde bank en van 2002 tot 2004 heeft gehandeld in buitenlandse valuta en de gemiddelde jaarlijkse omzet van de gezamenlijke rekening van [geldlener 3] boven de 50 miljoen USD ligt en
  • dat [geldlener 4] heeft gehandeld in buitenlandse valuta en een grote klant is van genoemde bank inzake handel in buitenlandse valuta
en
t.a.v. Categorie 4:
  • dat [geldlener 1] en VIP-klant is van genoemde bank en handelt in buitenlandse valuta en een gemiddelde jaarlijkse omzet tot 70 miljoen USD hebben behaald en
  • dat [geldlener 2] handelt in buitenlandse valuta en een gemiddelde jaarlijkse omzet tot 40 miljoen USD heeft behaald en een grote cliënt van genoemde bank inzake buitenlandse valutahandel is;
bestaande dat gebruikmaken hierin dat [hotel B.V. 1] die leenovereenkomsten en vermogensverklaringen toen en aldaar heeft verstrekt en doen toekomen aan (de afdeling BIBOB) van de gemeente Amsterdam als ware deze echt en onvervalst ten behoeve van het aanvragen en verkrijgen van een exploitatievergunning en een Drank- en Horecavergunning ten behoeve van [hotel 1] te Amsterdam
terwijl [hotel B.V. 1] wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware zij echt en onvervalst,
terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
Feit 7
(ZD02D Buitenlandse rekeningen en ZD03A [hotel 1] - witwassen)
in de periode van 14 december 2001 tot en met 16 juli 2007 in Nederland en/of in Zwitserland en/of in Luxemburg en/of in China, tezamen en in vereniging met anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders meermalen (contante) geldbedragen,
te weten
  • een geldbedrag van in totaal 190.000 euro (aanvankelijk contant gestort op de rekening t.n.v. [zoon 2 familie 1] bij de ING bank te Luxemburg met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 180.284,50 euro (aanvankelijk contant gestort op de rekening t.n.v. [familiekennis 1] en [familiekennis 2] bij ING bank te Luxemburg met rekeningnummer [rekeningnummer] en overgeboekt naar de Luxemburgse rekening t.n.v. [zoon 2 familie 1] met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 770.125,49 euro (aanvankelijk contant gestort op de rekening t.n.v. [dochter] bij de Bank of China te Luxemburg met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en
  • een geldbedrag van in totaal 400.000 euro (aanvankelijk contant gestort op de Zwitserse rekening t.n.v. [verdachte] met rekeningnummer [rekeningnummer] ),)
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt
en
van voornoemde geldbedragen de herkomst en verplaatsing verhuld
en
deze geldbedragen (deels) gebruikt ter financiering van een perceel grond met opstal zijnde een bedrijfspand ( [hotel 1] ) gelegen aan de [adressen]
terwijl hij en zijn mededaders (telkens) wisten dat bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 8
(ZD04A Deelname aan criminele organisatie)
in de periode van 14 december 2001 tot en met 13 oktober 2014 in Nederland en in Luxemburg en in Zwitserland en in China
leiding heeft gegeven aan een organisatie,
naast verdachte bestaande uit [zoon 2 familie 1] , [dochter] en andere (rechts)personen, te weten: [vader] , [moeder familie 1] , [hotel B.V. 7] , [hotel B.V. 1] , [hotel tussenholding B.V. 1] , [zoon 2 familie 2] en [zoon 1 familie 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • gewoontewitwassen als bedoeld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht;
  • (schuld)witwassen als bedoeld in artikel 420bis/quater Wetboek van Strafrecht;
  • valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht;
  • opzettelijk voorhanden hebben en/of gebruik maken van een (ver)vals(t) geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 2 (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht;
  • oplichting als bedoeld in artikel 326 (oud en nieuw) Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat [verdachte] de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) de rubrieken 4.4.2, 5.4 en 6.3 van dit vonnis.

9.Straf

9.1.
Redelijke termijn
9.1.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt voorop dat de gedachte achter de “redelijke termijn”-rechtspraak is dat strafzaken niet onwenselijk lang moeten duren. Voor het beantwoorden van de vraag of een strafzaak onwenselijk lang heeft geduurd, is van belang wat er precies is gebeurd. De officier van justitie vindt voor 13Offside een totale termijn van zes jaar redelijk, uitgesplitst in een onderzoeksfase van vijf jaar en een planningsfase om tot een inhoudelijke behandeling te komen van één jaar.
Van belang is dat het onderzoek 13Offside een uitzonderlijk omvangrijke en (alleen al vanwege de rechtshulprelatie met China) complexe zaak is. Na de start van het onderzoek in 2010 heeft op 30 september 2014 een actiedag plaatsgevonden. Door de rechter-commissaris en (de raadkamer van) de rechtbank zijn in 2015-2017 in de verschillende zaken een groot aantal onderzoekswensen toegewezen, waaronder het horen van een groot aantal in China verblijvende getuigen. Ook is van belang dat in 2017 het indienen van een nader rechtshulpverzoek aan China enige tijd uitgesteld is geweest doordat op verzoek van verschillende advocaten verkennende gesprekken zijn gevoerd over buitengerechtelijke afdoening van de zaken. Uiteindelijk was het feitelijke opsporingsonderzoek in november 2017 afgerond. Vervolgens zijn in december 2017, april 2018 en maart 2019 drie rogatoire reizen naar China geweest om daar getuigen te horen. Vervolgens is op 21 mei 2019 een regiezitting gehouden en – vanwege omstandigheden die niet aan de politie, het Openbaar Ministerie of de rechtbank toe te rekenen zijn – op 23 oktober 2019 opnieuw. Na regiezitting van 23 oktober 2019 heeft een nieuwe rechter-commissaris het resterende onderzoek uitgevoerd tot 19 januari 2021 – grotendeels tijdens de coronapandemie.
Een planningsfase is nodig omdat door het grote aantal direct betrokkenen en het aantal benodigde zittingsdagen het bijzonder lastig is om een inhoudelijke behandeling te plannen. Bovendien heeft iedereen voldoende tijd nodig om de inhoudelijke behandeling voor te bereiden.
De officier van justitie neemt als startmoment voor de redelijke termijn de datum van de aanhouding en inverzekeringstelling van [verdachte] (30 september 2014). Vanaf het begin van de redelijke termijn tot aan de uitspraak van de rechtbank op 19 juli 2021 is een periode van 6 jaar en 10 maanden verstreken, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 10 maanden. De officier van justitie ziet bij het bepalen van de toe te passen strafvermindering aanleiding om aansluiting te zoeken bij het percentage dat normaal gebruikt wordt voor een overschrijding van minder dan 6 maanden (5%), omdat sprake is van een relatief lange periode tussen de inhoudelijke behandeling en de datum van de uitspraak.
9.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het in deze zaak redelijk zou zijn geweest als de rechtbank binnen drie jaar na de aanhouding van [verdachte] (30 september 2014) vonnis zou hebben gewezen. Met de uitspraak van de rechtbank op 19 juli 2012 is sprake van een overschrijding van die termijn met 45 maanden. De verdediging verzoekt de rechtbank om bij het compenseren van deze overschrijding ‘naar bevind van zaken’ te handelen.
De verdediging wijst voor de oorzaken van het forse tijdsverloop op de complexiteit van de tenlastelegging, de late verstrekking van het einddossier, het grote aantal onderzoekswensen en de rechtshulp met China. Dat de verdediging veel onderzoekswensen had is ook het gevolg van het uitgebreide verwijt en het nog grotere strafdossier. Deze vertragende omstandigheden zijn hoofdzakelijk het gevolg van (het ontbreken van) keuzes van het Openbaar Ministerie en de vertraging is voor het Openbaar Ministerie voorzienbaar geweest.
9.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Het startmoment van de redelijke termijn is het moment waarop de verdachte in redelijkheid kan verwachten dat hij door het Openbaar Ministerie voor een bepaald strafbaar feit zal worden vervolgd. De redelijke termijn begint te lopen op het moment dat [verdachte] op 30 september 2014 in verzekering is gesteld. Het einde van de periode is 19 juli 2021, de dag waarop de rechtbank uitspraak doet.
Een verdachte heeft het recht dat zijn berechting spoedig verloopt, maar de standaard-‘redelijke termijn’ van twee jaar heeft geen betrekking op dit soort grote onderzoeken. De redelijkheid van de duur van een zaak is onder meer afhankelijk van a) de ingewikkeldheid van de zaak, b) de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en c) de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. [149]
De rechtbank vindt in deze zaak van belang dat sprake is van een (heel) groot onderzoek, waarbij diverse rechtshulpverzoeken nodig waren om in China getuigen te kunnen horen. De samenhang tussen de verschillende zaken, in het bijzonder via de sleutel van de criminele organisatie, maakt dat een gelijktijdige berechting van de verschillende verdachten redelijk is en zelfs voor de hand ligt. Dat is ook een omstandigheid die enig tijdsverloop kan rechtvaardigen. Daar staat tegenover dat de rechtbank ook moet vaststellen dat de onderzoeksfase bij de rechter-commissaris erg lang geduurd heeft en dat dit de verdachten niet volledig verweten kan worden. De enkele omstandigheid dat de verdediging in een zaak als deze (veel) onderzoekswensen heeft maakt niet dat zij de zaak aan het traineren is. Alles afwegend vindt de rechtbank een termijn van 4,5 jaar een redelijke termijn waarbinnen het vonnis gewezen had kunnen worden. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van [verdachte] met ruim twee jaar is overschreden. Bij het bespreken van de op te leggen straf komt de rechtbank terug op de vraag op welke manier de overschrijding van de redelijke termijn gecompenseerd moet worden.
9.2.
Strafmaat
9.2.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door haar bewezen geachte feiten 1 tot en met 8 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 74 maanden, met aftrek van voorarrest. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 78 maanden zijn geëist.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis de deelname aan de criminele organisatie als uitgangspunt genomen en daarbij gekeken naar de feiten waarop die organisatie betrekking heeft en naar de rol van [verdachte] binnen de organisatie (leidinggever). Verder heeft de officier van justitie rekening gehouden met de rol van [verdachte] bij de strafbare feiten rond [hotel 1] , waaronder het witwassen van ongeveer € 1.500.000,-, en een gevorderde bewezenverklaring voor mensensmokkel en arbeidsuitbuiting (beide wat betreft meerdere slachtoffers en over een lange periode). Op basis van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie kan alleen al voor de arbeidsuitbuiting 24 maanden worden geëist.
9.2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan door het Openbaar Ministerie is geëist.
De verdediging heeft erop gewezen dat [verdachte] en de [familieholding] veel schade hebben geleden door de strafzaak en de ondergane voorlopige hechtenis, onder meer doordat projecten uiteindelijk geen doorgang konden vinden en de banken geen nieuwe diensten meer willen verlenen en bestaande relaties willen opzeggen. Ook heeft de verdediging erop gewezen dat de voorlopige hechtenis van [verdachte] gedurende 4,5 jaar onder bezwarende voorwaarden geschorst was. De verdediging verzoekt per
dagschorsing 1
uurminder straf op te leggen (in totaal 66 dagen). Tot slot heeft de verdediging erop gewezen dat [verdachte] en zijn bedrijven veel (reputatie)schade hebben geleden als gevolg van de negatieve publiciteit rondom de strafzaak. Wat betreft de negatieve publiciteit wijst de verdediging in het bijzonder op de pamfletten die het Openbaar Ministerie en politie hebben laten ophangen en een advertentie die zij hebben laten plaatsen in Asian News, waarin een oproep werd gedaan om zich te melden als men op de hoogte was dat de oud-eigenaar van de [familie 1 hotelgroep] onder valse voorwendselen werknemers naar Nederland heeft gelokt om hen onder erbarmelijke omstandigheden aan het werk te zetten.
Tot slot heeft de verdediging opgemerkt dat de strafeis tegen [verdachte] in vergelijking met de strafeis tegen [zoon 2 familie 1] (80 maanden) geen recht doet aan de verschillen tussen de rollen die het Openbaar Ministerie hen beiden toedicht, te meer daar [verdachte] , anders dan [zoon 2 familie 1] , ook degene is die feitelijk last heeft van de eventueel aan [hotel B.V. 7] , [hotel B.V. 1] en [hotel tussenholding B.V. 1] op te leggen geldboetes en ook van de eventuele verbeurdverklaring van [hotel 1] .
9.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan [verdachte] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 36 maanden (met aftrek van het voorarrest). Voor het opleggen van die straf vindt de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
[verdachte] heeft bijna dertien jaar lang leiding gegeven aan een criminele organisatie die in die periode in de eerste plaats het oogmerk had op witwassen en daarnaast ook op valsheid in geschrift en oplichting. Het uiteindelijke doel van de criminele organisatie was om het hotelimperium uit te breiden en vastgesteld kan worden dat de vanuit de organisatie gepleegde strafbare feiten daaraan bijgedragen hebben.
[verdachte] vervulde binnen de criminele organisatie vooral een rol op de achtergrond en liet het plegen van strafbare feiten met name over aan anderen, onder wie zijn broer [zoon 2 familie 1] . Wel was [verdachte] daadwerkelijk betrokken bij het witwassen van ruim € 1.500.000,- ten behoeve van de aankoop van [hotel 1] en in dat kader heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Buiten het verband van de criminele organisatie heeft [verdachte] zich tussen 2005 en 2011 ook schuldig gemaakt aan arbeidsuitbuiting van in totaal drie Chinese werknemers binnen zijn bedrijven. Deze arbeidsuitbuiting bestond er hoofdzakelijk uit dat hij de werknemers heeft bewogen veel meer dagen te werken dan zij contractueel overeen waren gekomen en dan waarvoor zij zijn betaald.
Bij het bepalen van een passende sanctie in reactie op het handelen van [verdachte] kijkt de rechtbank ook naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtspraak heeft geen oriëntatiepunten vastgesteld voor mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting. Voor fraudedelicten is het oriëntatiepunt Fraude vastgesteld en dat gaat uit van het benadelingsbedrag dat door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt. Vervolgens kan rekening gehouden worden met de bijzondere omstandigheden van het geval en met strafverhogende of strafverlagende omstandigheden.
Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van meer dan één miljoen euro is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf binnen een bandbreedte van 24 maanden tot de maximale gevangenisstraf. Daarbij gaat het oriëntatiepunt uit van een verdachte zonder strafblad. De rechtbank stelt vast dat het strafblad van [verdachte] geen relevante vermeldingen bevat.
De ernst van de feiten en de straffen die daarvoor worden opgelegd rechtvaardigen wat de rechtbank betreft een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Op basis van de inhoudelijke behandeling is het de rechtbank duidelijk geworden dat deze strafzaak, onder andere als gevolg van de media-aandacht, grote gevolgen heeft gehad en ook in de toekomst nog zal hebben voor het persoonlijke en zakelijke leven van [verdachte] . De rechtbank begrijpt ook dat dit zeer vervelend is voor [verdachte] en zijn omgeving.
De rechtbank kan niet vaststellen dat sprake is geweest van een ongeoorloofde inmenging vanuit de politie en/of het Openbaar Ministerie bij de berichtgeving in de media. Niet is gebleken dat een betrokkene of een instantie verwijtbaar heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat de inzet van pamfletten in de Chinese gemeenschap een heftige methode is geweest van de politie om meer informatie op te halen over (mogelijke) strafbare feiten rondom de [familieholding] . Dat de inzet van deze methode ook onrechtmatig is geweest, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
De rechtbank heeft de vrijheid om nadelige gevolgen voor een verdachte mee te wegen bij het bepalen van de hoogte van de straf, ook als die gevolgen niet zijn veroorzaakt door onrechtmatig handelen. De rechtbank vindt echter dat dit in deze zaak geen omstandigheden zijn die moeten leiden tot een lagere straf. Wanneer een verdachte op deze schaal dit soort strafbare feiten pleegt dan ligt het voor de hand dat hierover in de media bericht wordt, dat zakenpartners afhaken, dat banken afstand nemen omdat zij zelf niet in de problemen willen komen, dat de gemeente geen nieuwe vergunningen wil verlenen en/of bestaande vergunningen wil intrekken. Daarbij is ook van belang dat deze negatieve gevolgen niet alleen het gevolg zijn van strafbare feiten waarvan [verdachte] werd verdacht, maar dat de rechtbank [verdachte] ook voor deze strafbare feiten veroordeelt.
De rechtbank houdt wel rekening met de omstandigheid dat sprake is van feiten van zeer lang geleden, waarvan een deel van de feiten zelfs ten tijde van de aanhouding van [verdachte] in 2014 al oud waren (in het bijzonder de zaaksdossiers [hotel 1] /Buitenlandse rekeningen). Tot slot houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat zij hiervoor heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van 4,5 jaar met ruim twee jaar is overschreden. De rechtbank zal daarom de op te leggen straf met twintig procent verlagen. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 45 maanden hebben opgelegd, maar in plaats daarvan volstaat de rechtbank met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden (met aftrek van het voorarrest).

10.Beslag, verbeurd verklaren en onttrekken aan het verkeer

10.1.
Beslaglijst
Onder [verdachte] is beslag gelegd op € 3.540,- (volgnummer 3), bankpassen (volgnummers 10-12), contracten (volgnummers 62-65) en een groot aantal sieraden (volgnummers 13-26 en 28-59).
10.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert dat de voorwerpen 10 tot en met 12, 62, 63 en 64 verbeurd verklaard worden en dat voorwerp 65 onttrokken wordt aan het verkeer. De officier van justitie vindt dat de voorwerpen 3, 13 tot en met 26 en 28 tot en met 59 teruggegeven mogen worden aan [verdachte] .
Daarnaast vordert de officier van justitie in de zaken van [verdachte] , [zoon 2 familie 1] , [dochter] en [hotel tussenholding B.V. 1] de verbeurdverklaring van [hotel 1] . In de eerste plaats omdat de financiering van de aankoop van het hotel is te kwalificeren als witwassen en het hotel daardoor geheel of grotendeels uit de baten van strafbare feiten is verkregen (art. 33a lid 1 onder a Sr). Daarnaast kan [hotel 1] verbeurd verklaard worden om dat met betrekking tot [hotel 1] sprake is van valsheid in geschrift en oplichting (art. 33a lid 1 onder b Sr). Daarbij merkt de officier van justitie op dat de gevorderde verbeurdverklaring als bijkomende straf ook bedoeld is om de verdachten in hun financiële belangen te treffen. Tot slot merkt de officier van justitie op dat als de verbeurdverklaring van [hotel 1] wordt uitgesproken, daarmee in de ontnemingsprocedure rekening gehouden zal worden.
10.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de in beslag genomen voorwerpen.
De verdediging verzoekt de vordering tot verbeurdverklaring van [hotel 1] af te wijzen. Voor verbeurdverklaring is nodig dat [verdachte] [hotel 1] ten eigen bate zou kunnen aanwenden en dat [hotel tussenholding B.V. 1] ermee bekend was dat [hotel 1] (geheel) door middel van een strafbaar feit is verkregen. De verdediging stelt dat aan beide voorwaarden niet is voldaan.
Daarnaast stelt de verdediging dat de verbeurdverklaring van [hotel 1] niet proportioneel is. [hotel 1] vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en [hotel 1] is niet geheel of grotendeels afkomstig uit de veronderstelde witwasfeiten (de financiering van de buitenlandse geldstrekkers bedroeg circa 26% van de totale koopsom van [hotel 1] ). Tot slot merkt de verdediging op dat ook een ontnemingsprocedure aanhangig is gemaakt en dat mogelijk een dubbele bestraffing dreigt.
Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten de geschatte waarde van [hotel 1] te duiden. Omdat het dan niet mogelijk is om de geschatte waarde van het verbeurd te verklaren goed te bepalen, moet de vordering ook om die reden worden afgewezen. Subsidiair verzoekt de verdediging de verbeurdverklaring te beperken tot € 450.000,- (het bedrag dat [hotel B.V. 1] heeft bijgedragen aan de aflossing van de leningen), althans € 1.452.500,-, het bedrag dat aan buitenlandse leningen is gebruikt voor de aankoop van [hotel 1] .
10.4.
Oordeel van de rechtbank
[hotel 1]
De rechtbank wijst de vordering om [hotel 1] verbeurd te verklaren af. De rechtbank vindt de verbeurdverklaring een buitenproportionele bijkomende straf, omdat het deel van het aankoopbedrag dat uit een bewezenverklaard misdrijf afkomstig was relatief klein was. Ook speelt mee dat al een ontnemingsprocedure is opgestart en dat binnen die procedure betere mogelijkheden zijn om het voordeel uit de aankoop van [hotel 1] te bepalen en dat voordeel zo nodig te verdelen tussen de verschillende verdachten.
Beslag
De rechtbank verklaart de bankpas van [persoonlijke holding zoon 2 familie 2 ] (voorwerp 11) verbeurd.
De rechtbank zal de overeenkomsten (voorwerpen 62-65) teruggeven aan [verdachte] . De voorwerpen 62-64 hebben betrekking op Chinese Workers en gelet op de vrijspraken voor de feiten 1 en 2 ziet de rechtbank geen reden om deze overeenkomsten niet terug te geven. Van de overeenkomst met [naam 4] (voorwerp 65) kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat deze (ver)vals(t) is, zodat ook daarvoor geen reden bestaat om dit voorwerp niet terug te geven. De rechtbank zal ook bepalen dat de voorwerpen met volgnummers 3, 13 tot en met 26 en 28 tot en met 59 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie aan [verdachte] terug gegeven zullen worden.
De bankpassen met volgnummers 10 en 12 zijn niet van [verdachte] . De rechtbank zal daarom gelasten dat deze bankpassen bewaard moeten worden ten behoeve van de rechthebbende.

11.Toegepaste artikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a (oud), 47, 51, 57, 140 (oud), 197a (oud), 225, 273a (oud), 273f (oud) en 420ter (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] ter zake van:
-
feit 7voor wat betreft het impliciet meer subsidiair ten laste gelegde
schuldwitwassen.
Verklaart de feiten 1, 2 en 6 (primair en subsidiair) niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat [verdachte] de feiten 3, 4, 5 (primair), 7 en 8 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 3
-
mensenhandel door twee of meer verenigde personen;
Feit 4
-
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 5
-
feitelijke leiding geven aan opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
feitelijke leiding geven aan opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 7
-
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
Feit 8
-
als leider deelnemen aan een organisatie dit tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd:
11 1.00 STK Bankpas [zoon 2 familie 2] (4944775)
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
3 Geld 3.540 Euro (4545472)
13 1.00 STK Verpakkingsmateriaal (zakje met doosje voor sieraden) (4885266)
14 1.00 STK Armband Kl: goud (5229557)
15 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229567)
16 1.00 STK Armband Kl: goud (5229568)
17 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229569)
18 1.00 STK Armband Kl: goud (5229570)
19 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229571)
20 1.00 STK Armband Kl: goud (5229572)
21 1.00 STK Armband Kl: goud (5229573)
22 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229574)
23 1.00 STK Armband Kl: goud (5229575)
24 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229576)
25 1.00 STK Ring Kl: goud (5229558)
26 1.00 STK Armband (5229577)
28 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229578)
29 1.00 STK Armband Kl: goud (5229579)
30 1.00 STK Sieraad Kl: goud (goudkleurige ketting met hartje eraan) (522958)
31 1.00 STK Armband Kl: goud (5229582)
32 1.00 STK Sieraad Kl: goud (fijne schakel ketting) (5229583)
33 1.00 STK Armband Kl: goud (5229584)
34 1.00 STK Halsketting Kl: goud (met grote hanger afbeelding draak) (5229585)
35 1.00 STK Armband Kl: goud (kinderarmband) (5229586)
36 1.00 STK Armband Kl: goud (fijne schakel) (5229559)
37 1.00 STK Armband Kl: goud (kinderarmband) (5229587)
38 1.00 STK Halsketting Kl: goud (met hanger hartje en rood/wit steentje) (5229588)
39 1.00 STK Armband Kl: goud (kinderarmband met drie bedeltjes) (5229597)
40 1.00 STK Halsketting Kl: goud (met ovale hanger) (5229598)
41 1.00 STK Armband Kl: goud (deel is stuk) (5229599)
42 1.00 STK Halsketting Kl: goud (met hanger leeuw) (5229600)
43 1.00 STK Armband Kl: goud (deel armband) (5229602)
44 1.00 STK Halsketting (zilver/goudkl) (5229603)
45 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229604)
46 1.00 STK Halsketting Kl: goud (met hanger mouse) (5229606)
47 1.00 STK Ring Kl: goud (zegelring) (5229560)
48 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229607)
49 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229608)
50 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229609)
51 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229610)
52 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229611)
53 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229612)
54 1.00 STK Halsketting Kl: goud (5229613)
55 1.00 STK Armband Kl: zilver (5229561)
56 1.00 STK Armband Kl: goud (5229563)
57 1.00 STK Armband Kl: goud (5229564)
58 1.00 STK Halsketting Kl: zilver (5229565)
59 1.00 STK Armband Kl: goud (5229566)
62 1.00 STK Contract (5376448)
63 1.00 STK Contract (arbeidsovereenkomst [kok 4] ) (5676482)
64 1.00 STK Contract (arbeidsovereenkomst [kok 2] ) (5376453)
65 1.00 STK Contract (arbeidsovereenkomst [naam 4] ) (5376449)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
10 1.00 STK Bankpas ABN AMRO ( [rekeningnummer] )
12 1.00 STK Bankpas [afkorting] ( [rekeningnummer] )
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2021.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
[...]
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

Voetnoten

1.Voor zover de aanvraag ook zag op het doorzoeken van de woning van [zoon 2 familie 1] . Voor het doorzoeken van het kantoor van de [familieholding] en het [hotel 3] was geen machtiging van de rechter-commissaris nodig.
2.EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16, Keskin-Nederland.
3.ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.9.3.
4.ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.12.2.
5.BLG01B.082, pag. 200.8063 en pag. 200.8069.
6.BLG01B.082, pag. 200.8065-8066.
7.BLG01B.084, pag. 200.8073 en pag. 200.8078.
8.BLG01B.084, pag. 200.8075.
9.BLG01B.085, pag. 200.8080 en pag. 200.8085.
10.BLG01B.085, pag. 200.8082.
11.[afkorting] _G68.VDE.001, pag. 200.3035 (antwoord 7-9).
12.[afkorting] _G68.VDE.001, pag. 200.3035 (antwoord 14).
13.[afkorting] _G68.VDE.001, pag. 200.3033 (antwoord 6) en pag. 200.3034 (antwoord 11, 13 en 14).
14.[afkorting] _G68.VDE.001, pag. 200.3038 (antwoord 14) en pag. 200.3039 (antwoord 9).
15.BLG01B.027, pag. 200.6605 en pag. 200.6611.
16.BLG01B.027, pag. 200.6607.
17.BLG01B.027, pag. 200.6608.
18.[afkorting] _J68.VDE.001, pag. 200.3120 (antwoord 14).
19.[afkorting] _J68.VDE.001, pag. 200.3126 (antwoord 2, 9 en 10).
20.[afkorting] _J68.VDE.001, pag. 200.3127 (antwoord 3 en 4).
21.BLG01B.046, pag. 200.7204 en 200.7209.
22.BLG01B.046, pag. 200.7206.
23.[afkorting] _X62.VDE.001, pag. 200.3178 (antwoord 16).
24.[afkorting] _X62.VDE.001, pag. 200.3179 (antwoord 8).
25.[afkorting] _X62.VDE.001, pag. 200.3179 (antwoord 12-14).
26.BLG01B.059 (Origineel en vertaling 1.1.3.12), pag. 200.7285 e.v.
27.ALG.255, pag. 200.4342.
28.ALG. 225, pag. 200.4342 en 200.4344 (bovenaan)
29.ALG.559 (bijlage 1, pag. 1)), pag. 200.8038 (onderaan).
30.ALG.559 (bijlage 1, pag. 2 (bovenaan)),
31.ALG.559 (bijlage 3), pag. 200.8043.
32.ALG.255, pag. 200.4343 (tweede, derde en vierde tabel).
33.ALG.255, pag. 200.4340 (eerste tabel).
34.ALG.255, pag. 200.4344 (derde tabel).
35.ALG.255, pag. 200.4340 (tweede tabel).
36.ALG.255, pag. 200.4347 (vierde tabel) en pag. 200.4348 (eerste, tweede en derde tabel).
37.ALG.255, pag. 200.4340 (vijfde tabel).
38.ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.9.2.
39.ALG.146, pag. 700.1545 (onder ‘levering’).
40.ALG.146, pag. 700.1548 (schema).
41.ALG.146, pag. 700.1547 (bovenaan).
42.ALG.146, pag. 700.1547 (midden).
43.ALG.146 (bijlage 2), pag. 700.1564.
44.ALG.146 (bijlage 3), pag. 700.1566.
45.ALG.169 (bijlage 16), pag. 700.1934.
46.ALG.169 (bijlage 15), pag. 700.1932.
47.ALG.169 (bijlage 8), pag. 700.1917.
48.ALG.169 (bijlage 14), pag. 700.1930.
49.ALG.169 (bijlage 8), pag. 700.1917.
50.ALG.169 (bijlage 10), pag. 700.1921.
51.ALG.169 (bijlage 12), pag. 700.1926.
52.ALG.169 (bijlage 10), pag. 700.1921.
53.ALG.293, pag. 700.2170 (midden) en pag. 700.2175 (midden).
54.ALG.169 (bijlage 1), pag. 700.1865.
55.ALG.169 (bijlage 2), pag. 700.1870 ( [geldlener 1] ), ALG.169 (bijlage 3), pag. 700.1875 ( [geldlener 3] ) en ALG.169 (bijlage 4), pag. 700.1880 ( [geldlener 4] ).
56.ALG.147 (bijlage 9), pag. 700.1636 (onderaan).
57.ALG.147 (bijlage 10), pag. 700.1642 (bovenaan).
58.ALG.293, pag. 700.2170 (midden).
59.ALG.293, pag. 700.2172-2173 (‘categorie 1’).
60.ALG.148 (bijlage 6), pag. 700.1677 en ALG.148 (bijlage 14), pag. 700.1705.
61.ALG.148 (bijlage 2), pag. 700.1660.
62.ALG.148 (bijlage 8), pag. 700.1684.
63.ALG.300 (bijlage 1), pag. 700.2295, pag. 700.2296 (onderaan) en pag. 700.2302 (‘herkomst gelden’).
64.ALG.293, pag. 700.2173 (‘categorie 2’).
65.ALG.148 (bijlage 5), pag. 700.1672.
66.ALG.148 (bijlage 11), pag. 700.1695.
67.ALG.141 (bijlage 1), pag. 700.1397 (midden) en pag. 700.1400 (alinea 5-6).
68.ALG.141 (bijlage 2), pag. 700.1412-1413.
69.ALG.141 (bijlage 2), pag. 700.1410-1411.
70.ALG.293, pag. 700.2174-2175 (‘categorie 4’).
71.ALG.148 (bijlage 1), pag. 700.1656 en ALG.148 (bijlage 12), pag. 700.1699.
72.ALG.148 (bijlage 3), pag. 700.1664 en ALG.148 (bijlage 13), pag. 700.1702.
73.ALG.141 (bijlage 2), pag. 700.1418-1419.
74.ALG.141 (bijlage 2), pag. 700.1414-1415.
75.Zaaksdossier 2D, ALG.376, pag. 600.2748 (onderaan) en pag. 600.2749 (alinea 3).
76.ALG.377, pag. 700.3074 (tabel).
77.ALG.403 (bijlage 1), pag. 700.3186.
78.ALG.403, pag. 700.3180 (tweede tabel) en pag. 700.3181 (tabel).
79.ALG.403, pag. 700.3182 (tabel).
80.ALG.403 (bijlage 14), pag. 700.3247 (midden).
81.ALG.355, pag. 700.2585 (bovenaan).
82.ALG.355, pag. 700.2585 (onderaan) en pag. 700.2586 (bovenaan).
83.Zaaksdossier 2D, ALG.381, pag. 600.2887 (midden) en ALG.381-1, pag. 600.3114 (midden).
84.Zaaksdossier 2D, ALG.381, pag. 600.2892-2893 (tabel).
85.ALG.362, pag. 700.2609 (derde tabel).
86.ALG.362, pag. 700.2610 (tabel) en Zaaksdossier 2D, ALG.362-1, pag. 600.7073 (bovenaan).
87.ALG.362, pag. 700.2602 (bovenaan).
88.ALG.362, pag. 700.2603 (tabel) en Zaaksdossier 2D, ALG.362-1, pag. 600.7070 (bovenaan).
89.ALG.362, pag. 700.2604 (eerste tabel).
90.Proces-verbaal van verhoor van getuige [zoon 2 familie 1] (RC), 16 november 2020 (losbladig), blad 12 (midden).
91.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [zoon 2 familie 1] (RC), 2 november 2020 (losbladig), blad 8 (alinea 1).
92.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [zoon 2 familie 1] (RC), 10 november 2020 (losbladig), blad 10 (alinea 2).
93.ALG.127 (bijlage 3), pag. 700.1384 (midden).
94.[afkorting] _C72.VDE.005, pag. 700.3730 (antwoord 2 en 4).
95.ALG.127 (bijlage 2), pag. 700.1382 (midden).
96.ALG.127 (bijlage 1), pag. 700.1376 (midden).
97.[afkorting] _C72.VDE.005, pag. 700.3730 (antwoord 2).
98.ALG.298, pag. 700.2199 (midden), ALG.298 (bijlage 2), pag. 700.2226 en ALG.298 (bijlage 3), pag. 700.2246 en 700.2253.
99.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[16] (antwoorden 7 en 14).
100.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[18] (antwoorden 2, 7 en 8).
101.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[18] (antwoorden 13-18) en pag. 700.2557[19] (antwoord 1 en 2).
102.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[19] (antwoord 3).
103.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[20] (antwoorden 1 en 4).
104.ALG.338 (bijlage 1), pag. 700.2557[20] (antwoord 8) en pag. 700.2557[21] (antwoord 2).
105.GET.116, pag. 700.3713 (midden).
106.ALG.522, pag. 700.4664 (antwoorden 2-4).
107.GET.123, pag. 700.4951 (vraag 3).
108.GET.123, pag. 700.4951 (vraag 9) en pag. 700.4952 (vraag 6).
109.GET.126, pag. 700.5041 (antwoord 33).
110.ALG.124, pag. 700.5004 (antwoord 2).
111.GET.142, pag. 700.5050 (bovenaan).
112.GET.142, pag. 700.5049 (midden).
113.GET.124, pag. 700.5005 (antwoord 5).
114.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[31] (antwoorden 8 en 14).
115.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[33] (antwoorden 17 en 18).
116.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[35] (antwoorden 10 en 13)
117.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[35] (antwoord 19).
118.ALG.338 (bijlage 2), pag. 700.2557[37] (antwoorden 9-11).
119.Zaaksdossier 2D, ALG.248, pag. 600.1592 (bovenaan) en Zaaksdossier 2D, BLG02D.009, pag. 600.7054.
120.Zaaksdossier 2D, ALG.248, pag. 600.1592 (midden) en Zaaksdossier 2D, BLG02D.009, pag. 600.7042.
121.Zaaksdossier 2D, ALG.248, pag. 600.1588 (alinea 5).
122.[afkorting] _Y65.VDE.003, pag. 700.4219 (antwoorden 6-8)
123.ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.9.2.
124.ALG.169, pag. 1200.1810 (tabel).
125.In het algemeen verwijst de rechtbank daarbij ook naar de volgende relevante onderdelen van het proces-verbaal zaaksdossier ZD04.A (Deelname aan criminele organisatie 140 SR):
126.ALG.309, pag. 1200.2557 (midden).
127.ALG.284-1, pag. 1200.6296.
128.ALG.284, pag. 1200.2476 (onderaan).
129.ALG.284, pag. 1200.2476 (midden).
130.ALG.104, pag. 1200.1370 (bovenaan).
131.ALG.284, pag. 1200.2474 (midden).
132.ALG.189, pag. 1200.6171 (bovenaan).
133.ALG.196, pag. 1200.2321 (onderaan).
134.ALG.196 (bijlage 1), pag. 1200.2322
135.ALG.189, pag. 1200.6170 (onderaan) en pag. 1200.6171 (bovenaan).
136.Proces-verbaal van verhoor van getuige [zoon 1 familie 2] (RC), 20 oktober 2020 (losbladig), blad 3 (alinea 2) en [afkorting] _C72.VDE.006, pag. 1200.5694 (antwoord 4).
137.[afkorting] _C72.VDE.003, pag. 1200.5642 (antwoorden 7 en 9).
138.ALG.274, pag. 1200.2434 (bovenaan).
139.ALG.274 (bijlage 1), pag. 1200.2440 (midden), pag. 1200.2436 (midden) en pag. 1200.2437 (midden).
140.ZD04A, [afkorting] _S79.VDE.002
141.ALG.274, pag. 1100.1899 (midden).
142.Proces-verbaal van verhoor van getuige [zoon 1 familie 2] (RC), 20 oktober 2020 (losbladig), blad 4 (alinea 4).
143.ALG.196, pag. 1200.2320 (midden).
144.ALG.196 (bijlage 1), pag. 1200.2323.
145.ALG.196 (bijlage 1), pag. 1200.2324-2326.
146.ALG.196 (bijlage 1), pag. 1200.2327.
147.ALG.430, pag. 1200.4679 (bovenaan).
148.ALG.430, pag. 1200.4679 (onderaan).
149.ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.13.1.
150.Tijdens de zitting op 23 oktober 2019 is door het Openbaar Ministerie medegedeeld dat dit onderdeel dient te komen vervallen. De beslissing daartoe is door de rechtbank ter terechtzitting genomen. Zie daarvoor proces-verbaal ter terechtzitting van 23 oktober 2019.