ECLI:NL:RBAMS:2021:3753

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
13/731048-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring zonder straf voor het voorhanden hebben van valse geschriften in het kader van een criminele organisatie

Op 19 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die werd verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie en het voorhanden hebben van valse geschriften. Het onderzoek, genaamd 13Offside, richtte zich op een organisatie rondom de familie [familienaam], die zich schuldig zou hebben gemaakt aan onder andere gewoontewitwassen, mensensmokkel, valsheid in geschrift en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] als directeur van [naam bedrijf BV 2] betrokken was bij het creëren van fictieve dienstverbanden voor Chinese kennismigranten, [persoon 1] en [persoon 2]. Deze dienstverbanden waren bedoeld om hen ten onrechte verblijfsvergunningen te laten behouden.

Tijdens de zittingen, waar [verdachte] niet aanwezig was maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, is de tenlastelegging besproken. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voor een deel nietig was, maar dat er voldoende bewijs was voor het voorhanden hebben van valse geschriften. De rechtbank sprak [verdachte] vrij van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder mensensmokkel en oplichting, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze feiten had gepleegd.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om geen straf op te leggen, ondanks de schuldigverklaring, omdat de feiten meer dan acht jaar geleden hadden plaatsgevonden en er sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat er geen doel meer gediend was met het opleggen van een straf aan [verdachte].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/731048-15 (Promis)
Datum uitspraak: 19 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Inleiding

1.1.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 21 mei en 23 oktober 2019 (regiezittingen), 1, 8 en 15 februari en 1 en 8 maart (inhoudelijke behandeling) en 19 juli 2021 (sluiting).
[verdachte] was niet aanwezig op de zittingen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. K. Canatan. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. F. Bahadin en S.W.M. van der Linde (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht.
1.2.
Achtergrond van de zaak
[verdachte] is een van de tien verdachten in het onderzoek 13Offside waarin de rechtbank vandaag uitspraak doet. Dit onderzoek richt zich op de verdenking van een criminele organisatie rondom de familie [familienaam] . Deze criminele organisatie zou zich jarenlang schuldig gemaakt hebben aan onder andere gewoontewitwassen, mensensmokkel, valsheid in geschrift en oplichting.
De verdenking tegen [verdachte] is beperkt tot betrokkenheid bij het zaaksdossier Kennismigranten (ZD01A), waarin de verdenking is uiteengezet dat [medeverdachte] samen met anderen ten onrechte Chinezen op basis van de kennismigrantenregeling aan verblijfsvergunningen heeft geholpen. Het verwijt komt er in de kern op neer dat de Chinese kennismigranten fictieve dienstverbanden zijn aangegaan met [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] [verdachte] zou daar als directeur van [naam bedrijf BV 2] bij betrokken zijn geweest.
1.3.
Tenlastelegging
[verdachte] wordt er samengevat van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
Feit 1: mensensmokkel tussen 1 april 2012 en 30 september 2014;
Feit 2: voorhanden hebben van valse geschriften op 22 januari 2013 en 20 juni 2013;
Feit 3: oplichting van de IND tussen 1 april 2012 en 30 september 2014.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

2.Geldigheid van de dagvaarding

2.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de tenlastelegging van feit 2 onvoldoende duidelijk is voor zover [verdachte] wordt verweten dat hij een arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf BV 2] en (A) [persoon 1] en (B) [persoon 2] voorhanden heeft gehad. De tenlastelegging gaat steeds uit van één arbeidsovereenkomst en uit het dossier blijkt dat zowel op 13 juni 2013 bij [medeverdachte] als op 20 juni 2013 bij [naam bedrijf BV 2] arbeidsovereenkomsten zijn aangetroffen met [persoon 1] en [persoon 2] .
Daarnaast stelt de verdediging dat de zinsnede ‘onder meer’ nietig is, omdat die onvoldoende feitelijk is.
2.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is en dat de tenlastelegging ziet op de arbeidsovereenkomsten die bij [naam bedrijf BV 2] zijn aangetroffen. Dit blijkt voldoende duidelijk uit de tenlastelegging doordat daarin 22 januari 2013 en 20 juni 2013 als pleegdata zijn opgenomen.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de tenlastelegging van feit 2 voor wat betreft de zinsnede ‘onder meer’ onvoldoende duidelijk en zal voor dat deel de tenlastelegging nietig verklaren. Hiervoor is van belang dat de tenlastelegging geen verwijzing bevat die duidelijk maakt welke geschriften – anders dan de expliciet in de tenlastelegging genoemde geschriften – nog meer onder het bereik van de tenlastelegging kunnen vallen.
De rechtbank vindt de tenlastelegging van feit 2 wel voldoende duidelijk voor wat betreft de arbeidsovereenkomsten tussen [naam bedrijf BV 2] en (A) [persoon 1] en (B) [persoon 2] . Hiervoor zijn de in de tenlastelegging genoemde pleegdata van 22 januari 2013 en 20 juni 2013 van belang. De tenlastelegging van feit 2 ziet dan ook alleen op geschriften die bij de doorzoekingen bij [naam bedrijf BV 2] zijn aangetroffen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Bij feit 1 vindt de officier van justitie bewezen dat [verdachte] als medepleger [persoon 1] en [persoon 2] behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland. Bij feit 2 vindt de officier van justitie bewezen dat [verdachte] de valse geschriften voorhanden heeft gehad en dat ook de niet-ondertekende geschriften een bewijsbestemming hebben. Bij feit 3 vindt de officier van justitie bewezen dat [verdachte] als medepleger de IND heeft opgelicht doordat op basis van onjuiste informatie verstrekte verblijfsvergunningen geldig bleven en niet werden ingetrokken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de tenlastegelegde feiten niet zijn bewezen en verzoekt [verdachte] daarvan vrij te spreken.
De verdediging stelt dat de niet-ondertekende arbeidscontracten tussen [naam bedrijf BV 2] en (C) [persoon 3] en (D) [persoon 4] geen bewijsbestemming hebben, zodat [verdachte] om die reden van deze onderdelen van feit 2 moet worden vrijgesproken.
De verdediging stelt verder dat sprake is van echte dienstverbanden van [persoon 1] en [persoon 2] bij [naam bedrijf BV 2] Ook is niet bewezen dat [verdachte] betrokken is bij het (als medepleger) voorhanden hebben van de aangetroffen arbeidsovereenkomsten. In elk geval blijkt niet dat [verdachte] betrokken is geweest bij het indienen van stukken bij de IND.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Is sprake van echte dienstverbanden ( [persoon 1] en [persoon 2] )?
[naam bedrijf BV 2]
is opgericht op 11 december 2007. [verdachte] is vanaf 21 juni 2011 directeur en enig aandeelhouder. [1] Op 23 juli 2010 is namens [naam bedrijf BV 2] ondertekend een ‘Bijlage 12a Voorschrift Vreemdelingen 2000 Verklaring met betrekking tot de toelating van kennismigranten’-formulier ingediend. [2]
Het UWV heeft de informatie verstrekt die bekend is over [naam bedrijf BV 2] ten aanzien van de kennismigranten. [persoon 1] en [persoon 2] waren beiden bekend van 15 mei 2012 tot 2 januari 2013. [3] Uit de gegevens van het UWV blijkt dat op 1 januari 2013, inclusief [persoon 1] en [persoon 2] , twaalf werknemers voor de loonbelasting geregistreerd waren. [4]
Op 26 juli 2012 stuurt [persoon 5] van [naam bedrijf BV 2] een e-mail aan [persoon 6] (van accountantskantoor [naam accauntantskantoor] ) dat hij namens [verdachte] twee medewerkers, [persoon 1] en [persoon 2] , wil aanmelden voor loonstroken. [5]
In januari 2013 legt [getuige] een getuigenverklaring af. Hij ontwerpt fietsen en werkt sinds 2009 voor [naam bedrijf BV 2] [6] Hij verklaart dat naast hem eigenaar [verdachte] , [persoon 5] , [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 9] en een magazijnmedewerker die net is begonnen bij [naam bedrijf BV 2] werken. Het bedrijf heeft volgens hem verder geen medewerkers. [getuige] verklaart ook dat [persoon 5] en hij Marokkaans zijn en dat de overige medewerkers – een heel kleine groep – van Turkse komaf zijn. [7] Hij kent de namen [persoon 2] en [persoon 1] niet en hij weet niets van hun arbeidsovereenkomsten die bij [naam bedrijf BV 2] zijn aangetroffen. [8]
Ook [persoon 10] heeft in januari 2013 een getuigenverklaring afgelegd. Hij is sinds november 2011 bedrijfsleider bij [naam bedrijf BV 2] [9] [persoon 10] verklaart dat naast hem [persoon 7] , [persoon 8] , eigenaar [verdachte] , [persoon 11] , [getuige] , [persoon 9] en [persoon 12] bij [naam bedrijf BV 2] werken. Verder werken er de heren [persoon 13] en [persoon 14] en [persoon 15] . [10] [persoon 10] kent [persoon 2] en [persoon 1] niet. [11]
[persoon 1]
De IND heeft bij beschikking van 18 oktober 2010 aan de Chinese [persoon 1] een verblijfsvergunning verleend voor het verblijfsdoel ‘verblijf als kennismigrant’. De vergunning was geldig van 7 oktober 2010 tot 7 oktober 2015. De arbeidsmarktaantekening bij de vergunning luidt: ‘Tewerkstellingsvergunning niet vereist; andere arbeid niet toegestaan’. De vergunning is verleend op basis van de dienstbetrekking in de functie van Design Manager bij de onderneming [naam bedrijf BV 1] [12]
Mr. [naam] bericht de IND – gezien de aanhef kennelijk namens [naam bedrijf BV 2] - op 4 mei 2012 dat [persoon 1] met ingang van 15 mei 2012 een nieuwe werkgever heeft, te weten [naam bedrijf BV 2] [13] Bij deze brief is een Aanvraag Afmelding kennismigrant gevoegd waarin [persoon 16] namens [naam bedrijf BV 1] verklaart dat [persoon 1] bij [naam bedrijf BV 2] in dienst treedt per 15 mei 2012. [14] Ook is als bijlage bijgevoegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [naam bedrijf BV 2] , vertegenwoordigd door [verdachte] , en [persoon 1] . Deze overeenkomst is op 15 april 2012 opgemaakt en ondertekend en houdt onder meer in dat [persoon 1] met ingang van 15 mei 2012 voor 40 uur per week tegen een brutomaandsalaris van € 2.850,- als designer gaat werken. [15]
Het dossier bevat tapgesprekken met betrekking tot [persoon 1] . Op 16 januari 2013 vanaf 22:51 uur belt [verdachte] (A) met [medeverdachte] (C). [16]
“C: meisje gaat morgen naar China ze moet geld hebben
A: dat heb ik gehoord hoeveel moet ze hebben 1000 euro of 2000
C: ze moet 2000 hebben ze wacht op mij [17]
(…)
A: ik kan nu geven ik kan nu geven ik ga nu naar huis en dan nu binnen kwartier tien minuten brengen daar
C: ja oke in de [straat] he” [18]
Vervolgens belt [medeverdachte] om 23:16 uur met [persoon 1] en zegt tegen haar: “
de Turk wil jou 2000 schenken (…) ja [verdachte] ”. [19]
Op 13 juni 2013 is de woning van [medeverdachte] aan [adres 2] doorzocht. Tijdens die doorzoeking is een salarisspecificatie van [naam bedrijf BV 1] op naam van [persoon 1] aangetroffen waarop staat vermeld dat het nettoloon van [persoon 1] in februari 2012 € 2.411,83 bedroeg. [20] Ook zijn bij die doorzoekingen salarisspecificaties van [naam bedrijf BV 2] op naam van [persoon 1] aangetroffen. Volgens die specificaties zou [persoon 1] als nettoloon hebben ontvangen € 1.165,68 (mei 2012) en € 2.034,89 (juni, juli, oktober en november 2012). [21] Tijdens diezelfde doorzoeking is een op 15 april 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [naam bedrijf BV 2] en [persoon 1] aangetroffen. Volgens die overeenkomst zou [persoon 1] op 15 mei 2012 in dienst treden als designer. De overeenkomst is ondertekend door [persoon 1] en namens [naam bedrijf BV 2] door [verdachte] . [22]
Op 20 juni 2013 vond een doorzoeking plaats in het bedrijfspand van [naam bedrijf BV 2] in Zaandam. Tijdens die doorzoeking is een op 15 april 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [naam bedrijf BV 2] en [persoon 1] aangetroffen. Volgens die overeenkomst zou [persoon 1] op 15 mei 2012 in dienst treden als designer. De overeenkomst is ondertekend door [persoon 1] en namens [naam bedrijf BV 2] door [verdachte] . [23]
Conclusie [persoon 1]
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen met betrekking tot [persoon 1] en [naam bedrijf BV 2] dat het dienstverband van [persoon 1] met [naam bedrijf BV 2] fictief is en dat [verdachte] daarbij betrokken is geweest.
[persoon 1] zou vanaf 15 mei 2012 als designer aan de slag gaan bij [naam bedrijf BV 2] Voor [naam bedrijf BV 2] was het niet nodig om een Chinese kennismigrant als designer aan te nemen, omdat [getuige] deze werkzaamheden al verrichte. Uit de verklaring van [getuige] en [persoon 10] bij de politie volgt ook dat er geen Chinezen bij [naam bedrijf BV 2] werkten. Gezien de beperkte omvang van het personeelsbestand is het niet geloofwaardig dat er wel Chinezen voor [naam bedrijf BV 2] zouden hebben gewerkt, maar dat zij hier beiden niet van geweten zouden hebben. De rechtbank gaat uit van de verklaringen van [getuige] en [persoon 10] die bij de politie zijn afgelegd, en niet de latere verklaringen bij de rechter-commissaris, omdat de verklaringen bij de politie eerder zijn afgelegd en er daardoor nog geen overleg met of beïnvloeding door anderen op die verklaringen heeft kunnen plaatsvinden.
[verdachte] was bij de fictieve arbeidsrelatie betrokken doordat hij als directeur van [naam bedrijf BV 2] verantwoordelijk is voor de gang van zaken bij [naam bedrijf BV 2] en uit die functie ook de arbeidsovereenkomst met [persoon 1] heeft ondertekend. [verdachte] heeft bij het creëren van deze schijnconstructie samengewerkt met [medeverdachte] , wat blijkt uit het onderlinge contact tussen [verdachte] en [medeverdachte] over [persoon 1] en de omstandigheid dat ook bij [medeverdachte] geschriften van [naam bedrijf BV 2] zijn aangetroffen die betrekking hebben op [persoon 1] .
[persoon 2]
De IND heeft bij beschikking van 16 november 2010 aan de Chinees [persoon 2] een verblijfsvergunning verleend voor het verblijfsdoel ‘verblijf als kennismigrant’. De vergunning was geldig van 7 oktober 2010 tot 7 oktober 2015. De arbeidsmarktaantekening bij de vergunning luidt: ‘Tewerkstellingsvergunning niet vereist; andere arbeid niet toegestaan’. De vergunning is verleend op basis van de dienstbetrekking in de functie van Technical Manager bij de onderneming [naam bedrijf BV 1] [24]
Mr. [naam] bericht – gezien de aanhef kennelijk namens [naam bedrijf BV 2] - de IND op 4 mei 2012 dat [persoon 2] met ingang van 15 mei 2012 een nieuwe werkgever heeft, te weten [naam bedrijf BV 2] [25] Bij deze brief is een ‘Aanvraag Afmelding kennismigrant’ gevoegd waarin [persoon 16] namens [naam bedrijf BV 1] verklaart dat [persoon 2] bij [naam bedrijf BV 2] in dienst treedt per 15 mei 2012. [26] Ook is als bijlage bijgevoegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [naam bedrijf BV 2] , vertegenwoordigd door [verdachte] , en [persoon 2] . Deze overeenkomst is op 15 april 2012 opgemaakt en ondertekend en houdt onder meer in dat [persoon 2] met ingang van 15 mei 2012 voor 40 uur per week tegen een brutomaandsalaris van € 2.850,- als technischer manager gaat werken. [27]
Op 13 juni 2013 is de woning van [medeverdachte] aan [adres 2] doorzocht. Tijdens die doorzoeking is een salarisspecificatie van [naam bedrijf BV 1] op naam van [persoon 2] aangetroffen waarop staat vermeld dat het nettoloon van [persoon 2] in februari 2012 € 2.411,83 bedroeg. [28] Ook zijn bij die doorzoekingen salarisspecificaties van [naam bedrijf BV 2] op naam van [persoon 2] aangetroffen. Volgens die specificaties zou [persoon 2] als nettoloon hebben ontvangen € 1.165,68 (mei 2012) en € 2.034,89 (juni, juli, oktober en november 2012). [29] Tijdens diezelfde doorzoeking is een op 15 april 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [naam bedrijf BV 2] en [persoon 2] aangetroffen. Volgens die overeenkomst zou [persoon 2] op 15 mei 2012 in dienst treden als technischer manager. De overeenkomst is ondertekend door [persoon 2] en namens [naam bedrijf BV 2] door [verdachte] . [30]
Op 22 januari 2013 en 20 juni 2013 is het kantoorpand van [naam bedrijf BV 2] in Zaandam doorzocht. Op 22 januari 2013 zijn salarisspecificaties van [naam bedrijf BV 2] aangetroffen over de maanden mei 2012, juni 2012, juli 2012, oktober 2012 en november 2012. Op deze salarisspecificaties is telkens vermeld dat [persoon 2] bij [naam bedrijf BV 2] in loondienst is en zijn nettoloon op een bankrekening gestort krijgt. [31] Op 20 juni 2013 is een op 15 april 2012 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [naam bedrijf BV 2] en [persoon 2] aangetroffen. Volgens die overeenkomst zou [persoon 2] op 15 mei 2012 in dienst treden als technischer manager. De overeenkomst is ondertekend door [persoon 2] en namens [naam bedrijf BV 2] door [verdachte] . [32]
Conclusie [persoon 2]
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen met betrekking tot [persoon 2] en [naam bedrijf BV 2] dat het dienstverband van [persoon 2] met [naam bedrijf BV 2] fictief is en dat [verdachte] daarbij betrokken is geweest.
[persoon 2] zou vanaf 15 mei 2012 als technisch manager aan de slag gaan bij [naam bedrijf BV 2] Uit de verklaring van [getuige] en [persoon 10] volgt dat er geen Chinezen bij [naam bedrijf BV 2] werkten. Gezien de beperkte omvang van het personeelsbestand is het niet geloofwaardig dat er wel Chinezen voor [naam bedrijf BV 2] zouden hebben gewerkt, maar dat zij hier beiden niet van geweten zouden hebben.
[verdachte] was hierbij betrokken doordat hij als directeur van [naam bedrijf BV 2] verantwoordelijk is voor de gang van zaken bij [naam bedrijf BV 2] en uit die functie ook de arbeidsovereenkomst met [persoon 2] heeft ondertekend. [verdachte] heeft bij het creëren van deze schijnconstructie samengewerkt met [medeverdachte] , wat blijkt uit het onderlinge contact tussen [verdachte] en [medeverdachte] over [persoon 1] en de omstandigheid dat ook bij [medeverdachte] geschriften van [naam bedrijf BV 2] zijn aangetroffen die betrekking hebben op [persoon 2] .
3.3.2.
Mensensmokkel
De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] [persoon 1] en [persoon 2] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland. Uit het dossier blijkt dat zij allebei voordat [naam bedrijf BV 2] in beeld kwam als werkgever al in Nederland verbleven en zich dus al toegang hadden verschaft tot Nederland.
De rechtbank vindt ook niet bewezen dat [verdachte] [persoon 1] en [persoon 2] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. Hiervoor is in het bijzonder van belang dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] bij het meewerken aan de fictieve dienstverbanden gehandeld heeft uit winstbejag.
Dit betekent dat de rechtbank [verdachte] zal vrijspreken van alle onderdelen van feit 1.
3.3.3.
Voorhanden hebben valse geschriften
Ondertekende arbeidsovereenkomsten (geschriften A en B) en salarisspecificaties (geschrift E)
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de dienstverbanden van [persoon 1] en [persoon 2] met [naam bedrijf BV 2] fictief zijn. Hieruit vloeit voort dat de arbeidsovereenkomsten en de salarisspecificaties die betrekking hebben op deze fictieve dienstverbanden vals zijn.
[verdachte] heeft als directeur van [naam bedrijf BV 2] wetenschap van en betrokkenheid bij deze fictieve dienstverbanden. Onderdelen van deze schijnconstructies zijn dat er arbeidsovereenkomsten en loonstroken moeten worden opgesteld. [verdachte] is hierbij ook betrokken geweest door de arbeidsovereenkomsten te ondertekenen en opdracht te geven tot het laten aanmaken van salarisstroken. Dat brengt mee dat [verdachte] de bij zijn bedrijf aangetroffen valse arbeidsovereenkomsten en valse salarisspecificaties opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Niet-ondertekende arbeidsovereenkomsten (geschriften C en D)
Bij de doorzoeking op 20 juni 2013 bij [naam bedrijf BV 2] zijn niet-ondertekende arbeidscontracten aangetroffen tussen [naam bedrijf BV 2] en [persoon 3] dan wel [persoon 4] .
De rechtbank vindt niet bewezen dat bij deze geschriften sprake is van een bewijsbestemming. Een door niemand ondertekende arbeidsovereenkomst heeft in de regel in het maatschappelijk verkeer geen bewijswaarde. Bijkomende omstandigheden zouden kunnen maken dat een niet-ondertekende arbeidsovereenkomst wél een bewijsbestemming krijgt. Uit het dossier blijkt echter niet dat daarvan bij deze geschriften sprake is.
Dit betekent dat de rechtbank [verdachte] van deze onderdelen van de tenlastelegging zal vrijspreken.
3.3.4.
Oplichting
De tenlastelegging van feit 3 houdt in dat door het (doen) aangeven dat [persoon 2] en [persoon 1] werkzaam zijn bij [naam bedrijf BV 2] en door valse arbeidsovereenkomsten tussen [naam bedrijf BV 2] en [persoon 2] / [persoon 1] aan de IND te verstrekken, de IND is bewogen tot afgifte van (verlengingen en/of wijzigingen van) machtiging(en) tot voorlopig verblijf en/of (verlengingen en/of wijzigingen van) verblijfsvergunning(en).
Uit het dossier blijkt niet dat de mededeling aan de IND dat een kennismigrant voor een andere werkgever gaat werken meebrengt dat de IND overgaat tot het afgeven van een (verlenging of wijziging van een) MVV of verblijfsvergunning. Eerder is het zo dat die mededeling meebrengt dat de eerder afgegeven verblijfsvergunning door die mededeling aan de IND in stand blijft (en niet wordt ingetrokken). Dit betekent dat geen sprake is van oplichting, doordat niet bewezen kan worden dat de IND is bewogen tot het afgeven van een goed. De rechtbank zal [verdachte] daarom van feit 3 vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat [verdachte]
Feit 2
(ZD01A Kennismigranten - valsheid in geschrifte)
op 22 januari 2013 en 20 juni 2013 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk voorhanden heeft gehad, valse geschriften, te weten:
A
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 april 2012 tussen [naam bedrijf BV 2] en [persoon 1] (ALG083 en ALG361) en
B
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 april 2012 tussen [naam bedrijf BV 2] en [persoon 2] (ALG083 en ALG361) en
E
salarisspecificaties van [naam bedrijf BV 2] ten name van [persoon 2] betreffende de periode mei 2012 en juni 2012 en juli 2012 en oktober 2012 en november 2012 (ALG259)
elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, welke valsheid hierin bestond dat
ad A B
opzettelijk in strijd met de waarheid in die geschriften was vermeld dat [persoon 1] in de functie van designer en [persoon 2] in de functie van technischer manager als werknemer een dienstverband voor onbepaalde tijd was aangegaan met [naam bedrijf BV 2] terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een dergelijk dienstverband en
ad E
telkens opzettelijk in strijd met de waarheid in die geschriften was vermeld dat [persoon 2] als werknemer een dienstverband heeft bij [naam bedrijf BV 2] waarvoor [persoon 2] maandelijks een netto salaris ontvangt, zulks terwijl die [persoon 2] in werkelijkheid geen werkzaamheden voor [naam bedrijf BV 2] heeft verricht
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat [verdachte] het bewezen feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) rubrieken 3.3.1 en 3.3.3 van dit vonnis.

6.Afdoening

6.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie merkt daarbij op dat de bewezen geachte feiten op basis van de richtlijnen een gevangenisstraf rechtvaardigen, maar dat zij die niet vordert in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het startmoment voor de redelijke termijn is de datum van de aanhouding en inverzekeringstelling van [verdachte] (18 mei 2015). De complexiteit van het onderzoek 13Offside maakt dat het normale uitgangspunt van twee jaar in dit geval niet passend is. De vele regiebijeenkomsten bij de rechter-commissaris en het indienen van getuigenverzoeken hebben er ook in de zaak van [verdachte] toe geleid dat getuigen in China zijn gehoord. De officier van justitie vindt een termijn van vier jaar in de zaak van [verdachte] in beginsel gepast. Dit betekent dat de redelijke termijn in deze zaak met ongeveer twee jaar is overschreden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over een eventueel op te leggen straf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in de zaak van [verdachte] aanleiding om geen straf op te leggen voor de feiten waarvoor hij wordt veroordeeld.
Van belang is dat [verdachte] wordt veroordeeld voor het voorhanden hebben van twee valse arbeidsovereenkomsten en vijf valse salarisspecificaties in 2013. Deze valse geschriften waren van belang voor het construeren van twee fictieve dienstverbanden bij [naam bedrijf BV 2] , het bedrijf van [verdachte] . Als gevolg van die fictieve dienstverbanden konden [persoon 1] en [persoon 2] ten onrechte hun verblijfsvergunningen behouden. Op basis van het dossier kan de rechtbank echter niet vaststellen dat en in hoeverre [verdachte] geprofiteerd heeft van de bewezen feiten en de fictieve dienstverbanden.
Tot slot is van belang dat sprake is van zeer oude feiten (meer dan acht jaar geleden begaan) en dat bovendien sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn.
De redelijke termijn is begonnen op 15 mei 2015, de datum van de aanhouding en inverzekeringstelling van [verdachte] . De rechtbank vindt in deze zaak een termijn van drie jaar redelijk. Hoewel de verdenking tegen [verdachte] in vergelijking met de andere zaken in 13Offside relatief beperkt is, onder andere doordat [verdachte] niet verdacht wordt van het deelnemen aan de criminele organisatie, is ook deze zaak onderdeel van een grote zaak en is ook in de zaak van [verdachte] sprake van een China-component die maakt dat in redelijkheid meer tijd nodig was voor het afronden van de zaak. De rechtbank doet uitspraak op 19 juli 2021, wat betekent dat de redelijke termijn van drie jaar vanaf 15 mei 2015 met ruim drie jaar is overschreden.
Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank geen enkel doel meer dat wordt gediend met het opleggen van een straf aan [verdachte] . De rechtbank zal daarom volstaan met de schuldigverklaring van [verdachte] .

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van
feit 2voor zover daarin is opgenomen ‘
(onder meer)’.
Verklaart de feiten 1 en 3 niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat [verdachte] feit 2 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2
-
medeplegen van opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2021.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

Voetnoten

1.BLG01A.007, pag. 100.0953.
2.AGV.003 (bijlage 2), pag. 100.0418-0421.
3.ALG.360, pag. 100.3536 (eerste tabel).
4.ALG.360 (bijlage 9), pag. 100.3557-3559.
5.ALG.279 (bijlage 1), pag. 100.3142 (midden).
6.BLG01A.008, pag. 100.0959 (vraag 1 en 7).
7.BLG01A.008, pag. 100.0560 (vraag 11) (BLG01A.008).
8.BLG01A.008, pag. 100.0560 (vraag 12) en 100.0561 (vraag 1-3).
9.BLG01A.009, pag. 100.0967 (vraag 1).
10.BLG01A.009, pag. 100.0967 (vraag 12).
11.BLG01A.009, pag. 100.0968 (vraag 1 en 2).
12.AGV.001, pag. 100.0112 (midden).
13.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0394.
14.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0395.
15.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0396-0398.
16.BLG01A.030, pag. 100.1633.
17.BLG01A.030, pag. 100.1634 (onder).
18.BLG01A.030, pag. 100.1635 (midden).
19.BLG01A.030, pag. 100.1640 (bovenaan).
20.ALG.270, pag. 100.3073 (onderaan) en 100.3082.
21.ALG.270, pag. 100.3073 (onderaan) en 100.3077-3081.
22.ALG.083, pag. 100.2239 (alinea 7-8) en pag. 100.2265-2267.
23.ALG.083, pag. 100.2239 (bovenaan) en pag. 100.2265-2267.
24.AGV.001, pag. 100.0113 (onderaan).
25.AGV.001 (bijlage 6), pag. 100.0394.
26.AGV.001 (bijlage 5), pag. 100.0299.
27.AGV.001 (bijlage 5), pag. 100.0300-0302.
28.ALG.270, pag. 100.3074 (bovenaan) en 100.3088.
29.ALG.270, pag. 100.3074 (bovenaan) en 100.3083-3087.
30.ALG.083, pag. 100.2240 (alinea 1-2) en pag. 100.2273-2275.
31.ALG.259, pag. 100.6221-6222 (volgnummers 54, 57, 58, 60 en 62) en pag. 100.6277/6280/6281/6283/6285.
32.ALG.083, pag. 100.2239 (bovenaan) en pag. 100.2254-2256.