Overwegingen
Aanleiding voor deze procedure
1. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong).
2. Verweerder is een onderzoek gestart naar het recht van eiseres op een uitkering en daaruit is gebleken dat eiseres een baan en inkomsten had. Omdat eiseres teveel inkomsten uit arbeid heeft ontvangen, heeft verweerder met het primaire besluit 1 de uitkering van eiseres herzien over de periode 28 juli 2018 tot en met 28 februari 2019 en van 26 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019. Ook heeft verweerder de ten onrechte ontvangen uitkering van € 6.322,70 als gevolg van schending van de informatieplicht teruggevorderd.
3. Vanwege de schending van de informatieplicht heeft verweerder met het primaire besluit 2 aan eiseres een boete opgelegd van € 1.116,32. Verweerder is daarbij uitgegaan van normale verwijtbaarheid en een bedrag van 50% van het benadelingsbedrag over de periode 26 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019. Verder heeft verweerder een draagkrachtberekening gemaakt waarbij verweerder ervan uit is gegaan dat eiseres de boete in twaalf maandelijkse termijnen kon aflossen.
4. Met de primaire besluiten 3, 4 en 5 heeft verweerder beslist over de wijze waarop eiseres de vordering dient te voldoen en over de brutering van de vordering.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd.
6. Op de zitting heeft eiseres kenbaar gemaakt dat haar beroep zich alleen nog richt tegen de hoogte van de opgelegde boete. Eiseres vindt dat verweerder haar draagkracht verkeerd heeft berekend. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat eiseres haar baan kon verliezen. Inmiddels is zij door de coronacrisis ook haar baan verloren en zij ontvangt nu een Werkloosheidsuitkering(WW-uitkering). Volgens het beleid van verweerder moet eiseres de boete binnen één jaar kunnen terugbetalen. Dit betekent dat de boete niet hoger mag zijn dan twaalfmaal de aflossingscapaciteit van eiseres. Nu eiseres in werkelijkheid minder aflossingscapaciteit heeft dan het eerder door verweerder vastgestelde bedrag van € 378,85 per maand, heeft eiseres onvoldoende financiële middelen om de boete te betalen. Daarom dient verweerder volgens eiseres haar afloscapaciteit opnieuw te berekenen en de boete te matigen. Ook verzoekt eiseres de rechtbank om de boete vast te stellen. Tot slot betwist eiseres de stelling van verweerder dat de boete op
25 november 2020 volledig is afgelost. Het terug te betalen bedrag ziet op de terugvordering en de boete. Dit is één bedrag. Aan eiseres is niet kenbaar gemaakt dat zij bij de terugbetaling eerst de boete aflost.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hoogte van de boete correct is vastgesteld en dat de boete in overeenstemming is met de draagkracht van eiseres, omdat zij de boete al volledig heeft betaald. Volgens verweerder heeft eiseres de informatieplichtgeschonden en is bij eiseres sprake van normale verwijtbaarheid. Eiseres is objectief verwijtbaar, omdat zij op tijd had moeten melden dat zij inkomsten ontving naast haar uitkering. Eiseres is subjectief verwijtbaar, omdat zij had kunnen weten dat zij de informatieplicht overtrad door haar werkzaamheden en inkomsten niet te melden. Bij een normale verwijtbaarheid is de boete 50% van het benadelingsbedrag. Verweerder gaat voor de berekening van de boete uit van de periode 1 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019. De helft van het benadelingsbedrag is € 1.116,32. Volgens het beleid van verweerder wordt bij een terugvordering en een boete de boete als eerste afgelost. Nu eiseres op
25 november 2020 de boete heeft voldaan, is er geen reden om haar afloscapaciteit opnieuw vast te stellen. Voor het restant van de terugvordering is het wel mogelijk een nieuwe draagkrachtberekening te maken.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Bij een normale verwijtbaarheid, zoals hier aan de orde, mag volgens het beleid van verweerder de boete niet hoger zijn dan twaalfmaal de maandelijkse afloscapaciteit van eiseres. Dat is niet in geschil. Ook is niet in geschil dat verweerder een draagkrachtberekening heeft gemaakt gebaseerd op het inkomen van eiseres toen zij nog een baan had en dat de afloscapaciteit is vastgesteld op € 378,50 per maand. Dit betekent dat de boete maximaal (12 x € 378,50 is) € 4.542,- mag zijn. Vanaf 25 maart 2021 ontvangt eiseres een WW-uitkering. Haar maandloon is € 1.438,33. Zij ontvangt de eerste twee maanden 75% van het maandloon en tot aan de einddatum van haar WW-uitkering 70% van het maandloon. Gelet op deze uitkering en de hierop gebaseerde afloscapaciteit, blijft het voor eiseres mogelijk om de boete van €1.116,32 in twaalf maandelijkse termijnen te voldoen. Met andere woorden: nu eiseres een WW-uitkering ontvangt in plaats van inkomsten uit arbeid, blijft haar afloscapaciteit voldoende om de boete te kunnen betalen in twaalf maanden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de afloscapaciteit van eiseres opnieuw vast te stellen voor voldoening van de boete, los van de vraag of de boete wel of niet volledig door eiseres is voldaan.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de aan eiseres opgelegde boete onevenredig te achten. Hierbij is de mate van verwijtbaarheid van belang. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld bij een overtreding van de informatieplicht, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag.Verweerder is uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Volgens vaste rechtspraakis in dat geval 50% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de afstemming van de boete op het aspect van verwijtbaarheid. Voorts blijft de boete zoals hierboven is overwogen onder het door verweerder gehanteerde plafond van twaalfmaal de maandelijkse afloscapaciteit. De rechtbank ziet in dit geval ook overigens geen reden voor het oordeel dat de boete onevenredig zou zijn. Daarbij is van belang dat naast hetgeen omtrent het inkomen is gebleken, geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder het besluit terecht heeft genomen.
11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.