In deze zaak vordert eiseres, een cosmetisch arts en eigenaresse van een eenmanszaak, betaling van € 30.000,- van gedaagde, die een opleiding tot cosmetisch arts heeft gevolgd. De partijen hebben op 29 mei 2019 een opleidingsovereenkomst gesloten, waarin gedaagde geen vergoeding tijdens de opleiding zou ontvangen. Eiseres stelt dat gedaagde een betalingsverplichting heeft op grond van deze overeenkomst, terwijl gedaagde betwist dat er een dergelijke verplichting bestaat. De rechtbank oordeelt dat de opleidingsovereenkomst geen expliciete betalingsverplichting bevat en dat de terugbetalingsregeling enkel van toepassing is bij beëindiging van een dienstverband, wat in dit geval niet aan de orde is. Eiseres stelt subsidiair dat er een overeenkomst van opdracht is ontstaan, waarvoor gedaagde een redelijk loon verschuldigd is. De rechtbank concludeert dat er inderdaad sprake is van een overeenkomst van opdracht, maar dat het gevorderde bedrag van € 30.000,- niet gerechtvaardigd is. De rechtbank stelt het redelijk loon vast op € 3.650,-, rekening houdend met de daadwerkelijk genoten opleiding en de werkzaamheden die gedaagde heeft verricht zonder vergoeding. Eiseres krijgt gelijk in haar vordering tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.