3.4.1.Feit 1 (gewoontewitwassen)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen. Daarvoor is het volgende van belang.
Er is geen discussie over – en dat blijkt ook voldoende uit de hiervoor vastgestelde feiten – dat verdachte de appartementen in Amerika binnen de ten laste gelegde periode heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat hij de appartementen heeft gekocht en betaald, dat door hen gekozen is om deze op naam zetten van zijn vrouw en dat de appartementen op advies van de accountant in een Amerikaanse onderneming zijn ingebracht.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of de appartementen zijn aangeschaft uit de opbrengst van een bekend geworden misdrijf. In zo’n situatie kan toch tot een veroordeling voor witwassen gekomen worden als het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de appartementen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs afgeleid kan worden dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld. Als verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte opgegeven alternatieve herkomst van het voorwerp. Vervolgens zal de rechtbank moeten beoordelen of met voldoende zekerheid uitgesloten kan worden dat de appartementen gefinancierd zijn met geld dat niet uit misdrijf afkomstig is. Als dat uitgesloten kan worden is de enige aanvaardbare verklaring dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen bij de aanschaf van beide appartementen. In de eerste plaats is van belang dat de appartementen contant zijn betaald, waarmee aanzienlijke geldbedragen gemoeid zijn. Uitgaande van de maandwisselkoersen van De Nederlandsche Bankis de aanschafprijs van het eerste appartement ongeveer € 101.500,- en het tweede appartement ongeveer € 94.500,-. De herkomst van het geld is niet opgenomen in het door verdachte gemaakte handgeschreven overzicht (DOC-023) met salarisstortingen en gestorte pokerinkomsten en ook niet verwerkt in de belastingaangifte over 2009. Het vermoeden van witwassen wordt verder ondersteund doordat verdachte de bedragen niet eerst zelf op zijn eigen bankrekening stort, maar contant heeft overgedragen aan [naam 2] die het vervolgens op haar bankrekening in Nederland stortte.
Verdachte heeft tegenover dit vermoeden van witwassen als verklaring gezet dat hij in zijn levensonderhoud voorziet door te pokeren en in het bijzonder dat de twee appartementen zijn aangeschaft met de opbrengst van twee pokerwedstrijden, zogenoemde cash games, waarbij hij beide keren zo’n € 90.000,- in een keer heeft verdiend. Dit was in het jaar 2009. Verdachte heeft niet nader willen verklaren wanneer, waar en met wie hij pokerde. Wel gaf verdachte aan dat hij niet op officiële plekken of bij officieel aangekondigde toernooien speelde.
De rechtbank vindt het op basis van het dossier en de behandeling op de terechtzitting aannemelijk dat verdachte tot op zekere hoogte in zijn levensonderhoud voorziet, of probeert te voorzien, door het spelen van poker. Dit betekent alleen nog niet dat het daarmee ook aannemelijk is dat er in 2009 sprake was van dermate succesvolle cash games, dat daarmee in totaal ongeveer € 180.000,- (extra) is verdiend.
De verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van het geld dat gebruikt is voor de aanschaf van de appartementen in Amerika, voldoet niet aan de eisen die aan zo’n verklaring mogen worden gesteld. Door het uitblijven van specifieke informatie is deze verklaring niet concreet of verifieerbaar. De gestelde € 180.000 aan inkomsten komen volgens de lezing van verdachte bovenop de contant gestorte bedragen (volgens verdachte zijn pokerwinsten in 2009) van € 53.050,-. Hij heeft de € 180.000 echter niet opgegeven bij de belastingaangifte over 2009. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte ook hoogst onwaarschijnlijk vindt.
Deze vaststelling leidt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de appartementen in Amerika zijn aangekocht met geld dat uit misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit ook wist. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze appartementen.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Daarvoor is in het bijzonder de duur van de bewezen witwasgedragingen van belang.
Gedeeltelijke vrijspraken
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte met de appartementen verbergings- of verhullingshandelingen heeft verricht. Deze ten laste gelegde gedragingen vindt de rechtbank daarom niet bewezen.
De rechtbank vindt ook niet bewezen dat verdachte het witwassen in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gedaan. In het bijzonder vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte het feit samen met [naam 1] heeft begaan, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat zij wist dat de appartementen met uit misdrijf afkomstig geld zijn aangeschaft.
3.4.2.Feit 2 (valsheid in geschrift)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de arbeidsovereenkomst samen met [naam 3] valselijk heeft opgemaakt. Daarvoor is het volgende van belang.
De aangetroffen overeenkomst is in tweevoud opgemaakt en het door de werkgever ondertekende exemplaar is bij de werknemer aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij ook een overeenkomst met [naam bedrijf 3] heeft ondertekend. Verdachte heeft echter niet feitelijk en concreet gesteld dat de door hem ondertekende overeenkomst (op onderdelen) afwijkt van de bij hem aangetroffen overeenkomst. Daarom staat voor de rechtbank vast dat de door [naam 3] en verdachte ondertekende overeenkomst gelijkluidend zijn. Voor de beoordeling van de inhoud van de arbeidsovereenkomst gaat de rechtbank dan ook uit van de bij verdachte aangetroffen overeenkomst.
De rechtbank vindt de overeenkomst vals, omdat in strijd met de inhoud van de overeenkomst geen sprake is geweest van een arbeidsrelatie tussen verdachte en [naam bedrijf 3] . In de eerste plaats is daarvoor van belang dat – hoewel sprake is geweest van betalingen onder het mom van ‘salaris’ – verdachte niet bekend is in de salarisadministratie van [naam bedrijf 3] . Ook de omstandigheid dat [naam 3] en [medewerker bedrijf] niet mee willen werken aan een getuigenverhoor wijst in de richting van een ongebruikelijke gang van zaken. Ook is de totstandkoming en de feitelijke inhoud van de arbeidsovereenkomst volstrekt ongeloofwaardig. [naam 3] zou via via in contact zijn gekomen met verdachte en verdachte vervolgens een fors salaris van € 11.800,- per vier weken willen betalen voor werkzaamheden waarover verdachte niets zinnigs kon vertellen. Ter zitting heeft verdachte aanvullend verklaard dat hij zijn contacten bij de cash games in contact zou brengen bij het bedrijf, maar dat hij niemand heeft aangebracht. Deze omstandigheden bij elkaar maken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en [naam 3] deze arbeidsovereenkomst valselijk hebben opgemaakt en dat zij dit hebben gedaan met het oogmerk om de overeenkomst voor echt en onvervalst te laten doorgaan. De arbeidsovereenkomst is gebruikt, aangezien daadwerkelijk salarisbetalingen hebben plaatsgevonden.