ECLI:NL:RBAMS:2021:3687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
13/845112-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen en valsheid in geschrift met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De zaak betreft de verwerving van twee appartementen in de Verenigde Staten tussen 2009 en 2016, waarbij de verdachte contante betalingen heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, aangezien hij aanzienlijke bedragen contant heeft betaald voor de appartementen zonder een verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van het geld. De verdachte heeft verklaard dat de gelden afkomstig waren uit pokerwinsten, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring niet voldoende concreet of verifieerbaar was.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrift door een arbeidsovereenkomst op te stellen die niet overeenkwam met de werkelijkheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededader deze overeenkomst valselijk hebben opgemaakt met het oogmerk om deze als echt te laten doorgaan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de ernst van de feiten, maar besloot geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845112-16 (Promis)
Datum uitspraak: 9 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. Dontje en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. van Wijk naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
(Gewoonte)witwassen tussen 1 januari 2009 en 2 maart 2016;
Valsheid in geschrift omstreeks 30 juni 2009.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden [1]
Feit 1
Op 19 februari 2009 heeft [naam 1] voor $ 130.000,- een appartement ( [adres 2] (Amerika)) van [naam 2] gekocht. [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) heeft het appartement op 29 februari 2016 voor $ 145.000,- weer verkocht. [2] [naam 1] heeft op 13 augustus 2009 voor $ 135.000,- een appartement ( [adres 3] (Amerika)) gekocht van [naam bedrijf 2] . Op 20 juli 2015 verkoopt [naam bedrijf 1] het appartement weer door. [3] [naam 1] heeft in een schriftelijke verklaring vastgelegd dat [naam bedrijf 1] de beide appartementen op 5 mei 2010 heeft verkregen en dat zij de 100% eigenaar van [naam bedrijf 1] is. [4]
[naam 1] verklaarde dat zij in Amerika twee panden van [naam 2] heeft gekocht, dat het aankoopbedrag afkomstig was van [verdachte] [verdachte] en dat [verdachte] het allemaal heeft geregeld. [5] Verdachte verklaarde dat hij € 178.000,- contant heeft gehouden voor de aanschaf van twee appartementen in Amerika. [6]
[naam 2] verklaarde beide appartementen aan [verdachte] en [naam 1] te hebben verkocht. [naam 2] kreeg contant betaald en heeft het geld in Uden op de bank gezet. [7] Zij kan zich één transactie, voor het eerste appartement, herinneren. Als haar een bankafschrift getoond wordt, moet het volgens haar zo zijn dat de tweede contante storting ook van [verdachte] afkomstig is. [8]
Op 2 maart 2009 (€ 100.000,-) en 29 juni 2009 (€ 94.000,-) wordt er onder vermelding van ‘Uw kasstorting bij [kantoor] Uden’ geld gestort op de bankrekening van [naam 2] . [9]
Over 2009 zijn de volgende (opgegeven) inkomens- en vermogensgegevens bekend. Verdachte heeft een (bruto)loon van € 28.372,- opgegeven en een resultaat uit overige werkzaamheden van € 53.050,-. Verdachte heeft als vermogen (box 3) € 0,- opgegeven. [naam 1] heeft een negatief inkomen van € 11.293,- opgegeven en een vermogen (box 3) van € 0,-. [10] Uit een ‘supplemental income and loss’-formulier blijkt dat de appartementen door de jaren heen verhuurd zijn. [11]
Het resultaat uit overige werkzaamheden van verdachte komt overeen met aantekeningen op een bij een doorzoeking aangetroffen document. Daarop zijn, naast een salaris in de maanden juli-september, contante stortingen vermeld van in totaal € 53.050,-, wat inkomsten uit pokeren zouden zijn. [12] Het bedrag van € 53.050,- komt overeen met het totaal aan contante stortingen op de rekeningen van verdachte in 2009. [13]
Feit 2
Op 8 augustus 2016 is tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen verdachte en [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) aangetroffen. [14] Deze overeenkomst houdt in dat verdachte met ingang van 1 juli 2009 als manager / commercie Transport en logistiek in dienst treedt bij [naam bedrijf 3] voor een brutosalaris van € 11.800,- per vier weken. De overeenkomst is in tweevoud opgemaakt, gedateerd op 30 juni 2009 en de aangetroffen overeenkomst is namens de werkgever, vertegenwoordigd door [naam 3] , ondertekend. [15] De werknemer heeft dit exemplaar niet ondertekend.
Verdachte is niet opgenomen in de loonadministratie van [naam bedrijf 3] . [16] Op 22 juli 2009 (€ 2.494,71), 19 augustus 2009 (€ 6.236,62) en 16 september 2009 (€ 6.236,62) ontvangt verdachte geld van [naam 3] onder vermelding van ‘salaris’. [17] [naam 3] was de directeur van [naam bedrijf 3] , maar wilde niet als getuige gehoord worden. Wel schreef hij in een e-mail van 8 november 2017 dat hij zich niet kon herinneren of verdachte bij [naam bedrijf 3] werkzaam was geweest. Een andere medewerker van [naam bedrijf 3] , [medewerker bedrijf] , wilde eveneens niet meewerken aan een getuigenverhoor, maar verklaarde wel dat hij verdachte niet kende. [18]
Verdachte verklaarde (eind 2017) over [naam bedrijf 3] dat hij daar een paar maanden voor gewerkt heeft, geen antwoord kan geven op de vraag wat zijn functie was en over hoe een dag bij [naam bedrijf 3] er voor hem uitzag, en hij niet meer kon zeggen dan dat het ‘een gezellige dag’ was. Hij kende [naam 3] voor zijn contract niet en hij denkt dat [naam 3] via via met hem in contact is gekomen. Verdachte verklaarde ook dat er een andere versie moet zijn van het contract dat door hem is ondertekend. [19]
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De officier van justitie stelt bij feit 1 dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en dat het op de weg van verdachte ligt om een concrete, verifieerbare en niet onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van het geld dat voor de aanschaf van de appartementen is gebruikt. De verklaring die verdachte heeft gegeven (het zijn pokerinkomsten) voldoet niet aan deze eisen. Gelet op de duur van het witwassen vindt de officier van justitie de strafverzwarende omstandigheid van de gewoonte ook bewezen.
De officier van justitie stelt bij feit 2 dat sprake is van een valse arbeidsovereenkomst. In de eerste plaats omdat verdachte niet voorkomt in de loonadministratie van [naam bedrijf 3] . Ook de overige omstandigheden maken het daarnaast ongeloofwaardig dat sprake is van een echt dienstverband. Verdachte kan niet goed aangeven welke werkzaamheden hij heeft verricht. Verdachte en [naam bedrijf 3] zijn via via met elkaar in contact gekomen. Ook zou verdachte voor zijn werkzaamheden – die hij niet kan omschrijven – € 11.800,- per maand gaan verdienen, wat een erg hoog bedrag is.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat niet is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en verzoekt hem hiervan vrij te spreken.
Bij feit 1 stelt de verdediging dat sprake is van pokerwinsten en dat de appartementen vanuit die pokerwinsten zijn betaald. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van de verdachten en de getuigenverklaringen in het dossier en de eerdere veroordeling (2001) voor het overtreden van de Wet op de kansspelen. De omstandigheid dat niet vastgesteld kan worden wanneer en met wie verdachte heeft gepokerd, betekent niet dat verdachte niet heeft gepokerd.
Bij feit 2 stelt de verdediging dat niet blijkt door wie en wanneer de overeenkomst is opgemaakt, en de omstandigheid dat deze alleen door de werkgever is ondertekend, maakt het aannemelijk dat deze overeenkomst door de werkgever is opgemaakt en niet samen met verdachte. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een definitief en gebruikt document, in het bijzonder ook omdat verdachte de overeenkomst niet heeft ondertekend. Ook blijkt niet dat het document is opgesteld met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Feit 1 (gewoontewitwassen)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen. Daarvoor is het volgende van belang.
Er is geen discussie over – en dat blijkt ook voldoende uit de hiervoor vastgestelde feiten – dat verdachte de appartementen in Amerika binnen de ten laste gelegde periode heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat hij de appartementen heeft gekocht en betaald, dat door hen gekozen is om deze op naam zetten van zijn vrouw en dat de appartementen op advies van de accountant in een Amerikaanse onderneming zijn ingebracht.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of de appartementen zijn aangeschaft uit de opbrengst van een bekend geworden misdrijf. In zo’n situatie kan toch tot een veroordeling voor witwassen gekomen worden als het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de appartementen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs afgeleid kan worden dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld. Als verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte opgegeven alternatieve herkomst van het voorwerp. Vervolgens zal de rechtbank moeten beoordelen of met voldoende zekerheid uitgesloten kan worden dat de appartementen gefinancierd zijn met geld dat niet uit misdrijf afkomstig is. Als dat uitgesloten kan worden is de enige aanvaardbare verklaring dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen bij de aanschaf van beide appartementen. In de eerste plaats is van belang dat de appartementen contant zijn betaald, waarmee aanzienlijke geldbedragen gemoeid zijn. Uitgaande van de maandwisselkoersen van De Nederlandsche Bank [20] is de aanschafprijs van het eerste appartement ongeveer € 101.500,- en het tweede appartement ongeveer € 94.500,-. De herkomst van het geld is niet opgenomen in het door verdachte gemaakte handgeschreven overzicht (DOC-023) met salarisstortingen en gestorte pokerinkomsten en ook niet verwerkt in de belastingaangifte over 2009. Het vermoeden van witwassen wordt verder ondersteund doordat verdachte de bedragen niet eerst zelf op zijn eigen bankrekening stort, maar contant heeft overgedragen aan [naam 2] die het vervolgens op haar bankrekening in Nederland stortte.
Verdachte heeft tegenover dit vermoeden van witwassen als verklaring gezet dat hij in zijn levensonderhoud voorziet door te pokeren en in het bijzonder dat de twee appartementen zijn aangeschaft met de opbrengst van twee pokerwedstrijden, zogenoemde cash games, waarbij hij beide keren zo’n € 90.000,- in een keer heeft verdiend. Dit was in het jaar 2009. Verdachte heeft niet nader willen verklaren wanneer, waar en met wie hij pokerde. Wel gaf verdachte aan dat hij niet op officiële plekken of bij officieel aangekondigde toernooien speelde.
De rechtbank vindt het op basis van het dossier en de behandeling op de terechtzitting aannemelijk dat verdachte tot op zekere hoogte in zijn levensonderhoud voorziet, of probeert te voorzien, door het spelen van poker. Dit betekent alleen nog niet dat het daarmee ook aannemelijk is dat er in 2009 sprake was van dermate succesvolle cash games, dat daarmee in totaal ongeveer € 180.000,- (extra) is verdiend.
De verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van het geld dat gebruikt is voor de aanschaf van de appartementen in Amerika, voldoet niet aan de eisen die aan zo’n verklaring mogen worden gesteld. Door het uitblijven van specifieke informatie is deze verklaring niet concreet of verifieerbaar. De gestelde € 180.000 aan inkomsten komen volgens de lezing van verdachte bovenop de contant gestorte bedragen (volgens verdachte zijn pokerwinsten in 2009) van € 53.050,-. Hij heeft de € 180.000 echter niet opgegeven bij de belastingaangifte over 2009. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte ook hoogst onwaarschijnlijk vindt.
Deze vaststelling leidt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de appartementen in Amerika zijn aangekocht met geld dat uit misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit ook wist. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze appartementen.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Daarvoor is in het bijzonder de duur van de bewezen witwasgedragingen van belang.
Gedeeltelijke vrijspraken
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte met de appartementen verbergings- of verhullingshandelingen heeft verricht. Deze ten laste gelegde gedragingen vindt de rechtbank daarom niet bewezen.
De rechtbank vindt ook niet bewezen dat verdachte het witwassen in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gedaan. In het bijzonder vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte het feit samen met [naam 1] heeft begaan, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat zij wist dat de appartementen met uit misdrijf afkomstig geld zijn aangeschaft.
3.4.2.
Feit 2 (valsheid in geschrift)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de arbeidsovereenkomst samen met [naam 3] valselijk heeft opgemaakt. Daarvoor is het volgende van belang.
De aangetroffen overeenkomst is in tweevoud opgemaakt en het door de werkgever ondertekende exemplaar is bij de werknemer aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij ook een overeenkomst met [naam bedrijf 3] heeft ondertekend. Verdachte heeft echter niet feitelijk en concreet gesteld dat de door hem ondertekende overeenkomst (op onderdelen) afwijkt van de bij hem aangetroffen overeenkomst. Daarom staat voor de rechtbank vast dat de door [naam 3] en verdachte ondertekende overeenkomst gelijkluidend zijn. Voor de beoordeling van de inhoud van de arbeidsovereenkomst gaat de rechtbank dan ook uit van de bij verdachte aangetroffen overeenkomst.
De rechtbank vindt de overeenkomst vals, omdat in strijd met de inhoud van de overeenkomst geen sprake is geweest van een arbeidsrelatie tussen verdachte en [naam bedrijf 3] . In de eerste plaats is daarvoor van belang dat – hoewel sprake is geweest van betalingen onder het mom van ‘salaris’ – verdachte niet bekend is in de salarisadministratie van [naam bedrijf 3] . Ook de omstandigheid dat [naam 3] en [medewerker bedrijf] niet mee willen werken aan een getuigenverhoor wijst in de richting van een ongebruikelijke gang van zaken. Ook is de totstandkoming en de feitelijke inhoud van de arbeidsovereenkomst volstrekt ongeloofwaardig. [naam 3] zou via via in contact zijn gekomen met verdachte en verdachte vervolgens een fors salaris van € 11.800,- per vier weken willen betalen voor werkzaamheden waarover verdachte niets zinnigs kon vertellen. Ter zitting heeft verdachte aanvullend verklaard dat hij zijn contacten bij de cash games in contact zou brengen bij het bedrijf, maar dat hij niemand heeft aangebracht. Deze omstandigheden bij elkaar maken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en [naam 3] deze arbeidsovereenkomst valselijk hebben opgemaakt en dat zij dit hebben gedaan met het oogmerk om de overeenkomst voor echt en onvervalst te laten doorgaan. De arbeidsovereenkomst is gebruikt, aangezien daadwerkelijk salarisbetalingen hebben plaatsgevonden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 29 februari 2016 in Nederland en de Verenigde Staten,
voorwerpen, te weten:
  • een woning gelegen [adres 2] en
  • een woning gelegen [adres 3] ,
heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
Feit 2
omstreeks 30 juni 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst (DOC-025)
valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in voornoemde arbeidsovereenkomst vermeld dat [verdachte] als manager / commercie Transport en logistiek in dienst treedt bij [naam bedrijf 3] , terwijl hij in werkelijkheid niet in die functie en/of onder de in die arbeidsovereenkomst gestelde voorwaarden in dienst van [naam bedrijf 3] is geweest.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) rubriek 3.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn en verzoekt hoogstens een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op van 240 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Daarvoor vindt de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer zeven jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van twee appartementen in Amerika met een aanschafwaarde van (omgerekend) ongeveer € 195.000,-. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank vindt dit dan ook een ernstig feit. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld en/of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Daarnaast heeft verdachte samen met een ander een valse arbeidsovereenkomst opgesteld. Op grond van die valse overeenkomst heeft verdachte ogenschijnlijk legaal bijna € 15.000,- giraal ontvangen. Verdachte heeft daarmee het vertrouwen geschonden dat in het algemeen gesteld mag worden aan de juistheid van de inhoud van schriftelijke vastgelegde (arbeids)overeenkomsten.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen kijkt de rechtbank ook naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt Fraude gaat uit van het benadelingsbedrag dat door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt. De rechtbank zal bij dit oriëntatiepunt aansluiting zoeken. Vervolgens kan rekening gehouden worden met de bijzondere omstandigheden van het geval en met strafverhogende of strafverlagende omstandigheden. Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- en de € 250.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden. Het oriëntatiepunt gaat uit van een iemand die – net als verdachte – geen relevante eerdere veroordelingen op zijn strafblad heeft staan.
Op basis van het oriëntatiepunt en de hoogte van het door verdachte witgewassen bedrag neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien tot elf maanden als vertrekpunt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om hiervan af te wijken en aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarvoor is van belang dat sprake is van zeer oude feiten en dat daarnaast sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting daarvan. Wat betreft de redelijke termijn is van belang dat die begint te lopen met de doorzoeking van de woning van verdachte (8 augustus 2016), de rechtbank op 9 juli 2021 uitspraak doet en dat er geen reden is om af te wijken van het uitgangspunt dat een rechtbank binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis wijst. Gelet hierop is sprake van een overschrijding van bijna drie jaar.
Naast de maximale taakstraf legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op om hem er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
-
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
Feit 2
-
medeplegen van valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2021.
[---]
  • [---]
  • [---]

Voetnoten

1.[---]
2.[---]
3.[---]
4.[---]
5.[---]
6.[---]
7.[---]
8.[---]
9.[---]
10.[---]
11.[---]
12.[---]
13.[---]
14.[---]
15.[---]
16.[---]
17.[---]
18.[---]
19.[---]
20.[---]