Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Budapest Metropolitan Court(Hongarije) op 13 april 2021 en betreft de uitbreiding van de vervolging van:
1.Procesgang
2.Beoordeling van het verzoek; verdedigingsrechten van de overgeleverde persoon
PbEG2002, L 190/1, zoals gewijzigd bij Kaderbesluit 2009/299/JBZ,
PbEU2009, L 81/24.
Stb. 2004, 195, zoals laatstelijk gewijzigd bij wet van 17 maart 2021,
Stb. 2021, 155 (hierna: OLW) zet de bepalingen van het Kaderbesluit om.
Openbaar Ministerie (Valsheid in geschrifte) [2] draagt de thans geldende OLW de bevoegdheid op aan de rechtbank Amsterdam (artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid (nieuw), OLW).
– in dit geval dus Nederland – in de procedure waarin de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de betrokkene heeft overgeleverd, beslist over het verlenen van de verzochte toestemming en dat, wanneer de uitvoerende rechterlijke autoriteit daarbij kan kennisnemen van een proces-verbaal van verhoor als bedoeld in de vorige overweging, de overgeleverde persoon dat recht voldoende heeft kunnen uitoefenen. Tegen deze uitleg zou men kunnen inbrengen dat een dergelijk verhoor niet is gericht op de toetsing van een verzoek om uitbreiding van de feiten, maar op het al dan niet afstand doen van de bescherming van het specialiteitsbeginsel, zodat met de kennisneming van een dergelijk proces-verbaal het recht van de overgeleverde persoon om te worden gehoord onvoldoende is gewaarborgd.
M. Campos Sánchez-Bordona heeft voorgesteld ter eerbiediging van het recht om te worden gehoord. [8] Bij deze uitleg doen zich problemen van praktische aard voor. De betrokkene bevindt zich immers niet in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd. Het Kaderbesluit noch enige andere Unierechtelijke regeling biedt een wettelijke grondslag voor het horen van de betrokkene per videoconferentie of per telefoonconferentie. De ervaring van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam – die vóór 1 april 2021 bevoegd was om de beslissing op het verzoek te nemen – heeft geleerd dat de advocaat die een opgeëiste persoon in de overleveringsprocedure heeft bijgestaan zich na de daadwerkelijke overlevering doorgaans niet meer beschouwt als de al dan niet gemachtigde raadsman van die persoon. Het oproepen van die advocaat voor de behandeling van het verzoek is dan ook weinig zinvol. Het ambtshalve toevoegen van een advocaat om de afwezige overgeleverde persoon te vertegenwoordigen, is problematisch vanuit het oogpunt van de mogelijkheden van overleg tussen die advocaat en de betrokkene, die zich in het buitenland in detentie bevindt. In deze omstandigheden zou de uitleg dat de betrokkene zijn recht om te worden gehoord moet kunnen uitoefenen tijdens een hoorzitting in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd, kunnen leiden tot complicaties en vertragingen, terwijl de regels van artikel 27 Kaderbesluit niet zo mogen worden uitgelegd, dat “zij leiden tot een uitholling van het door het Kaderbesluit nagestreefde doel, dat erin bestaat de overleveringen tussen de rechterlijke autoriteiten van de lidstaten te vergemakkelijken en te bespoedigen, gelet op het wederzijdse vertrouwen dat er tussen hen moet bestaan”. [9] Daarbij komt dat de beslissing op het verzoek
een overgeleverde persoon zijn recht om te worden gehoord met betrekking tot een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de feiten moet kunnen uitoefenen in de uitvaardigende lidstaat wanneer een rechterlijke autoriteit van die lidstaat hem hoort over eventuele afstand van de bescherming van het specialiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder f, Kaderbesluit of
die persoon zijn recht om te kunnen worden gehoord moet kunnen uitoefenen in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd bij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de procedure over het verlenen van toestemming voor uitbreiding van de feiten?
3.Slotsom
4.Beslissing
een overgeleverde persoon zijn recht om te worden gehoord met betrekking tot een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de feiten moet kunnen uitoefenen in de uitvaardigende lidstaat wanneer een rechterlijke autoriteit van die lidstaat hem hoort over eventuele afstand van de bescherming van het specialiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder f, Kaderbesluit of
die persoon zijn recht om te kunnen worden gehoord moet kunnen uitoefenen in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd bij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de procedure over het verlenen van toestemming voor uitbreiding van de feiten?