ECLI:NL:RBAMS:2021:3681

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
13/751505-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over het recht van de overgeleverde persoon om te worden gehoord in het kader van overlevering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 14 juli 2021, wordt een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld over de rechten van een overgeleverde persoon in het kader van een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de feiten. De zaak betreft een Nigeriaanse man die op 25 juni 2020 is overgeleverd aan Hongarije wegens witwassen van opbrengsten van misdrijven. Op 13 april 2021 heeft een Hongaarse rechterlijke autoriteit verzocht om toestemming voor uitbreiding van de vervolging naar andere feiten die vóór de overlevering zouden zijn gepleegd. De rechtbank Amsterdam heeft het verzoek op 4 mei 2021 ontvangen en heeft de behandeling van de zaak geschorst om te beraden op de juridische implicaties van het recht van de overgeleverde persoon om te worden gehoord. De rechtbank vraagt zich af of dit recht moet worden uitgeoefend in de uitvaardigende lidstaat of in de lidstaat van overlevering. De rechtbank benadrukt dat de beslissing op het verzoek om uitbreiding van de feiten de vrijheid van de overgeleverde persoon kan aantasten en dat het recht om gehoord te worden een essentieel onderdeel is van effectieve rechterlijke bescherming. De rechtbank verzoekt het Hof van Justitie om een spoedige beantwoording van de vragen, gezien de impact op de detentie van de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751505-21
RK nummer: 21/2689
Datum uitspraak: 14 juli 2021
TUSSEN
BESLISSING
op het verzoek om toestemming te verlenen voor uitbreiding van de vervolging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, Overleveringswet (OLW). Dit verzoek is ingediend door
the Budapest Metropolitan Court(Hongarije) op 13 april 2021 en betreft de uitbreiding van de vervolging van:
[Betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1977
thans verblijvende in Hongarije
hierna te noemen de overgeleverde persoon.

1.Procesgang

Het verzoek is behandeld in raadkamer op 27 mei 2021, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern.
Op 10 juni 2021 is een tussenbeslissing door de rechtbank gewezen waarin het onderzoek is heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, omdat de rechtbank meer tijd nodig had om zich te beraden op de beslissing.
Op 14 juli 2021 heeft de rechtbank in openbare raadkamer het onderzoek ter zitting gesloten en direct daarna uitspraak gedaan.

2.Beoordeling van het verzoek; verdedigingsrechten van de overgeleverde persoon

Toepasselijk Unierecht
I. Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit) van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten,
PbEG2002, L 190/1, zoals gewijzigd bij Kaderbesluit 2009/299/JBZ,
PbEU2009, L 81/24.
Artikel 11, tweede lid, en artikel 14 van dit Kaderbesluit zijn opgenomen in Hoofdstuk II (“Overleveringsprocedure”) en luiden als volgt:
Artikel 11
Rechten van de gezochte persoon
(…)
2. Een gezochte persoon die ter fine van tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel wordt aangehouden, heeft recht op bijstand van een raadsman en van een tolk, overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende lidstaat.
Artikel 14
Horen van de gezochte persoon
Indien de aangehouden persoon niet instemt met zijn overlevering als bedoeld in artikel 13, heeft hij het recht overeenkomstig het nationale recht van de uitvoerende staat door de uitvoerende rechterlijke autoriteit te worden gehoord.
Artikel 27, tweede, derde en vierde lid, van het Kaderbesluit is opgenomen in Hoofstuk 3 (“Gevolgen van de overlevering”) en luidt, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 27
Eventuele vervolging wegens andere feiten
(…)
2. Behoudens in de in lid 1 en lid 3 bedoelde gevallen wordt een overgeleverd persoon niet vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest.
3. Lid 2 is niet van toepassing in gevallen waarin:
(…)
f) de gezochte persoon na zijn overlevering uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van bescherming van het specialiteitsbeginsel voor bepaalde, vóór zijn overlevering gepleegde feiten. De afstand wordt gedaan ten overstaan van de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat en wordt opgetekend in een proces-verbaal dat wordt opgemaakt overeenkomstig het nationaal recht van die staat. De afstand wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen. De gezochte persoon heeft te dien einde het recht zich door een raadsman te doen bijstaan;
g) de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de gezochte persoon overgeleverd heeft, overeenkomstig lid 4 daartoe toestemming geeft.
4. Een verzoek tot toestemming wordt bij de uitvoerende rechterlijke autoriteit ingediend, bevat de gegevens bedoeld in artikel 8, lid 1, en gaat vergezeld van een vertaling als bedoeld in artikel 8, lid 2. De toestemming wordt verleend indien het strafbaar feit waarvoor zij wordt verzocht op zichzelf de verplichting tot overlevering overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit meebrengt. Toestemming wordt geweigerd op de in artikel 3 genoemde gronden en kan in de overige gevallen alleen op de in artikel 4 genoemde gronden worden geweigerd. De beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek genomen.
Voor de in artikel 5 bedoelde situaties dient de uitvaardigende lidstaat de daarin bedoelde garanties te geven.
Toepasselijk nationaal recht
II. De Wet van 29 april 2004 tot implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de
Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (Overleveringswet),
Stb. 2004, 195, zoals laatstelijk gewijzigd bij wet van 17 maart 2021,
Stb. 2021, 155 (hierna: OLW) zet de bepalingen van het Kaderbesluit om.
Artikel 1, aanhef en onder g, OLW luidt als volgt:
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
(…)
g.rechtbank: de rechtbank Amsterdam;
(…).
Artikel 14, eerste en derde lid, OLW is opgenomen in Hoofstuk II (“Overlevering door Nederland”), Afdeling 1 (“Voorwaarden voor overlevering”), zet artikel 27, tweede, derde en vierde lid, Kaderbesluit om en luidt, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 14
1. Overlevering wordt niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet zal worden vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan en waarvoor hij niet is overgeleverd, tenzij:
(…)
f.daartoe voorafgaand toestemming aan de rechtbank wordt gevraagd en deze is verkregen.
(…)
3.De officier van justitie vordert uiterlijk op de derde dag na ontvangst van een verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit om de in het eerste lid onder f, of het tweede lid, onder c, bedoelde toestemming, schriftelijk dat de rechtbank het verzoek in behandeling zal nemen. De officier van justitie legt daartoe het verzoek met bijbehorende vertaling aan de rechtbank over. De rechtbank geeft de in het eerste lid, onder f, of het tweede lid, onder c, bedoelde toestemming ten aanzien van feiten waarvoor krachtens deze wet overlevering had kunnen worden toegestaan. De beslissing op een vordering wordt in elk geval binnen zevenentwintig dagen na de ontvangst ervan genomen. De officier van justitie brengt de beslissing van de rechtbank onverwijld ter kennis van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Artikel 25, eerste en derde lid, OLW is opgenomen in Hoofdstuk II, Afdeling 2 (“Procedure voor overlevering”), § C (“Beslissing over de overlevering”) en luidt als volgt:
Artikel 25
1.Het verhoor van de opgeëiste persoon geschiedt in het openbaar, tenzij deze een behandeling van de zaak met gesloten deuren verlangt of de rechtbank om gewichtige, in het proces-verbaal der zitting te vermelden redenen sluiting der deuren beveelt.
(…)
3.Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
(…)
Prejudiciële vragen
2.1
De betrokkene is onderdaan van Nigeria. Op 25 mei 2020 heeft de rechtbank Amsterdam zijn vervolgingsoverlevering aan Hongarije toegestaan wegens, kort gezegd, “witwassen van opbrengsten van misdrijven”. De betrokkene is op 25 juni 2020 daadwerkelijk overgeleverd aan Hongarije en bevindt zich daar sindsdien in detentie.
2.2
Op 13 april 2021 heeft een Hongaarse rechterlijke autoriteit verzocht om toestemming voor uitbreiding van de feiten als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder g, en vierde lid, Kaderbesluit. Dit verzoek is op 4 mei 2021 door de rechtbank ontvangen. Het verzoek heeft betrekking op andere feiten die “witwassen van opbrengsten van misdrijven” opleveren en die zouden zijn gepleegd vóór de daadwerkelijke overlevering aan Hongarije. Het verzoek bevat de gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Kaderbesluit. Bij het verzoek is gevoegd een proces-verbaal van verhoor van de overleverde persoon door een Hongaarse rechterlijke autoriteit. Bij dit verhoor heeft de overgeleverde persoon, die werd bijgestaan door een advocaat, verklaard dat hij geen afstand wenste te doen van de bescherming van het specialiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder f, Kaderbesluit.
2.3
Op 1 april 2021 is in werking getreden de wet van 3 maart 2021 tot herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet). [1]
2.4
Vóór die datum berustte de bevoegdheid om te beslissen over een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder g, en vierde lid, Kaderbesluit bij de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam (artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid (oud), OLW). Deze autoriteit kan echter niet worden aangemerkt als een “uitvoerende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, tweede lid, Kaderbesluit, omdat zij in het kader van de uitoefening van haar beslissingsmacht individuele instructies kan ontvangen van de Minister van Justitie en Veiligheid. Naar aanleiding van het arrest
Openbaar Ministerie (Valsheid in geschrifte) [2] draagt de thans geldende OLW de bevoegdheid op aan de rechtbank Amsterdam (artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid (nieuw), OLW).
2.5
Afgezien van voorschriften over de te verstrekken gegevens, de vertaling en de beslistermijn, geeft artikel 27 Kaderbesluit noch enige andere bepaling van dat Kaderbesluit voorschriften over de procedure die de uitvoerende rechterlijke autoriteit moet volgen bij het nemen van een beslissing op het verzoek. [3]
2.6
Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de OLW. De bepalingen over de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) door de rechtbank Amsterdam verzekeren het recht van de opgeëiste persoon om ter zitting te worden gehoord en aldaar te worden bijgestaan door een raadsman voordat de rechtbank een beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB neemt, maar deze bepalingen, opgenomen in afdeling 2 (“Procedure van overlevering”) van Hoofdstuk II van de OLW (“Overlevering door Nederland”), zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 14, derde lid (nieuw), OLW, opgenomen in afdeling 1 (“Voorwaarden voor overlevering”) van Hoofdstuk II van de OLW.
2.7
Een beslissing waarbij de uitvoerende rechterlijke autoriteit de toestemming als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder g en vierde lid, Kaderbesluit verleent, kan de vrijheid van de overgeleverde persoon aantasten, “aangezien zij een ander strafbaar feit betreft dan het feit dat die overlevering heeft gerechtvaardigd en tot een zwaardere veroordeling van de betrokkene kan leiden”. [4]
2.8
Nu aan Kaderbesluit het beginsel ten grondslag ligt dat voor beslissingen betreffende EAB’s “alle waarborgen gelden die eigen zijn aan dit soort beslissingen, waaronder de waarborgen die voortvloeien uit de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen” en nu dit impliceert dat de beslissingen worden genomen “door een rechterlijke autoriteit die voldoet aan de eisen die inherent zijn aan effectieve rechterlijke bescherming”, [5] neemt de rechtbank aan dat ook de procedure waarin de uitvoerende rechterlijke autoriteit beslist over een verzoek als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder g en vierde lid, Kaderbesluit moet voldoen aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming.
2.9
Het recht om gehoord te worden maakt deel uit van de rechten van de verdediging, die inherent zijn aan het recht op een effectieve rechterlijke bescherming. [6]
2.1
Het onderhavige verzoek is het eerste verzoek waarop de rechtbank onder de thans geldende OLW moet beslissen.
2.11
Zoals gezegd, bevindt de betrokkene zich nu in Hongarije in detentie. Hij is niet opgeroepen voor en was niet aanwezig bij de behandeling van het verzoek door de rechtbank Amsterdam. Hetzelfde geldt voor de advocaat die de betrokkene in de eerdere overleveringsprocedure heeft bijgestaan. Namens de betrokkene is geen andere advocaat verschenen.
2.12
Tegen deze achtergrond rijst de vraag in welke lidstaat en op welke wijze de overgeleverde persoon zijn recht om gehoord te worden met betrekking tot een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder g en vierde lid, Kaderbesluit moet kunnen uitoefenen.
2.13
Een mogelijke uitleg zou kunnen zijn dat het volstaat dat de overgeleverde persoon in de lidstaat waaraan hij is overgeleverd – in dit geval dus Hongarije – zijn recht om te worden gehoord kan uitoefenen en zijn eventuele bezwaren tegen uitbreiding van de feiten naar voren kan brengen in de procedure waarin een rechterlijke autoriteit van die lidstaat hem hoort over een eventuele afstand van de bescherming van het specialiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder f, Kaderbesluit. Deze uitleg lijkt in overeenstemming met één van de twee mogelijkheden die advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona heeft voorgesteld om het recht om te worden gehoord te eerbiedigen, te weten dat “de reeds overgeleverde persoon de mogelijkheid [wordt] geboden om zich tegen die uitbreiding te verzetten bij de uitvaardigende autoriteit, voordat deze het verzoek naar de uitvoerende autoriteit stuurt”. [7] Tegen deze uitleg zou men kunnen inbrengen dat de rechterlijke autoriteit in die procedure niet toetst of uitbreiding van de feiten is toegestaan. Wanneer de overgeleverde persoon geen afstand doet van de bescherming van het specialiteitsbeginsel – zoals in dit geval –, is die toetsing immers aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit.
2.14
Een andere uitleg zou kunnen zijn dat de overgeleverde persoon zijn recht om te kunnen worden gehoord moet kunnen uitoefenen in de lidstaat die hem heeft overgeleverd
– in dit geval dus Nederland – in de procedure waarin de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de betrokkene heeft overgeleverd, beslist over het verlenen van de verzochte toestemming en dat, wanneer de uitvoerende rechterlijke autoriteit daarbij kan kennisnemen van een proces-verbaal van verhoor als bedoeld in de vorige overweging, de overgeleverde persoon dat recht voldoende heeft kunnen uitoefenen. Tegen deze uitleg zou men kunnen inbrengen dat een dergelijk verhoor niet is gericht op de toetsing van een verzoek om uitbreiding van de feiten, maar op het al dan niet afstand doen van de bescherming van het specialiteitsbeginsel, zodat met de kennisneming van een dergelijk proces-verbaal het recht van de overgeleverde persoon om te worden gehoord onvoldoende is gewaarborgd.
2.15
Ten slotte zou een uitleg kunnen zijn dat de overgeleverde persoon zijn recht om te worden gehoord moet kunnen uitoefenen in de lidstaat die hem heeft overgeleverd tijdens een door de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de betrokkene heeft overgeleverd te houden hoorzitting in het kader van de procedure waarin deze autoriteit over het verlenen van de verzochte toestemming beslist. Dit is de andere mogelijkheid die advocaat-generaal
M. Campos Sánchez-Bordona heeft voorgesteld ter eerbiediging van het recht om te worden gehoord. [8] Bij deze uitleg doen zich problemen van praktische aard voor. De betrokkene bevindt zich immers niet in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd. Het Kaderbesluit noch enige andere Unierechtelijke regeling biedt een wettelijke grondslag voor het horen van de betrokkene per videoconferentie of per telefoonconferentie. De ervaring van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam – die vóór 1 april 2021 bevoegd was om de beslissing op het verzoek te nemen – heeft geleerd dat de advocaat die een opgeëiste persoon in de overleveringsprocedure heeft bijgestaan zich na de daadwerkelijke overlevering doorgaans niet meer beschouwt als de al dan niet gemachtigde raadsman van die persoon. Het oproepen van die advocaat voor de behandeling van het verzoek is dan ook weinig zinvol. Het ambtshalve toevoegen van een advocaat om de afwezige overgeleverde persoon te vertegenwoordigen, is problematisch vanuit het oogpunt van de mogelijkheden van overleg tussen die advocaat en de betrokkene, die zich in het buitenland in detentie bevindt. In deze omstandigheden zou de uitleg dat de betrokkene zijn recht om te worden gehoord moet kunnen uitoefenen tijdens een hoorzitting in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd, kunnen leiden tot complicaties en vertragingen, terwijl de regels van artikel 27 Kaderbesluit niet zo mogen worden uitgelegd, dat “zij leiden tot een uitholling van het door het Kaderbesluit nagestreefde doel, dat erin bestaat de overleveringen tussen de rechterlijke autoriteiten van de lidstaten te vergemakkelijken en te bespoedigen, gelet op het wederzijdse vertrouwen dat er tussen hen moet bestaan”. [9] Daarbij komt dat de beslissing op het verzoek
tot uitbreiding van de feiten ingevolge artikel 27, vierde lid, Kaderbesluit binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek moet worden genomen.
2.16
De hiervoor onder 12 opgeworpen vraag is niet “clair” of “éclairé”.
2.17
De rechtbank zal daarom de volgende vragen aan het Hof van Justitie voorleggen:
I. Moet artikel 27, derde lid, aanhef en onder g, en vierde lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, gelezen in het licht van het recht op effectieve rechterlijke bescherming, zo worden uitgelegd dat:
-
een overgeleverde persoon zijn recht om te worden gehoord met betrekking tot een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de feiten moet kunnen uitoefenen in de uitvaardigende lidstaat wanneer een rechterlijke autoriteit van die lidstaat hem hoort over eventuele afstand van de bescherming van het specialiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder f, Kaderbesluit of
-
die persoon zijn recht om te kunnen worden gehoord moet kunnen uitoefenen in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd bij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de procedure over het verlenen van toestemming voor uitbreiding van de feiten?
II. Indien een overgeleverde persoon zijn recht om te worden gehoord met betrekking tot de beslissing op een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de feiten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, moet kunnen uitoefenen in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd, op welke wijze moet die lidstaat hem daartoe dan in staat stellen?
Verzoek om toepassing van de prejudiciële spoedprocedure
2.18
De rechtbank verzoekt het Hof van Justitie deze prejudiciële verwijzing te behandelen volgens de spoedprocedure zoals bedoeld in artikel 267, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) en artikel 107 van het Reglement voor de procesvoering.
2.19
De prejudiciële vragen hebben betrekking op een gebied als bedoeld in titel V van het derde deel van het VWEU. De opgeëiste persoon bevindt zich thans in detentie in Hongarije. De rechtbank kan de beslissing op het verzoek om uitbreiding van de feiten als bedoeld in artikel 27, vierde lid, Kaderbesluit niet nemen, zolang niet duidelijk is in welke lidstaat en op welke wijze de betrokkene zijn recht om te worden gehoord met betrekking tot dat verzoek moet kunnen uitoefenen. De beslissing op het verzoek kan het recht op vrijheid van de opgeëiste persoon aantasten. Wanneer de rechtbank toestemming zou verlenen voor uitbreiding van de feiten, dan zou de overgeleverde persoon ook voor de toegevoegde feiten in voorlopige hechtenis kunnen worden genomen – hetgeen zou kunnen leiden tot een langere duur van de voorlopige hechtenis – en zou, in geval van veroordeling, een zwaardere straf kunnen worden opgelegd. Wanneer de rechtbank het verzoek zou afwijzen, dan zou de uitvaardigende lidstaat hem – in beginsel – niet in voorlopige hechtenis mogen nemen voor de feiten waarop het verzoek betrekking heeft en zou die lidstaat, in geval van veroordeling, een voor die feiten opgelegde vrijheidsstraf – in beginsel – niet ten uitvoer mogen leggen. [10] Het spoedige antwoord van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen zal dan ook rechtstreeks en doorslaggevend van invloed zijn op de duur van de detentie van de betrokkene in Hongarije.

3.Slotsom

Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
VERZOEKThet Hof van Justitie van de Europese Unie een antwoord te geven op de volgende vragen:
I. Moet artikel 27, derde lid, aanhef en onder g, en vierde lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, gelezen in het licht van het recht op effectieve rechterlijke bescherming, zo worden uitgelegd dat:
-
een overgeleverde persoon zijn recht om te worden gehoord met betrekking tot een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de feiten moet kunnen uitoefenen in de uitvaardigende lidstaat wanneer een rechterlijke autoriteit van die lidstaat hem hoort over eventuele afstand van de bescherming van het specialiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder f, Kaderbesluit of
-
die persoon zijn recht om te kunnen worden gehoord moet kunnen uitoefenen in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd bij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de procedure over het verlenen van toestemming voor uitbreiding van de feiten?
II. Indien een overgeleverde persoon zijn recht om te worden gehoord met betrekking tot de beslissing op een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de feiten, als bedoeld in artikel 27, vierde lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, moet kunnen uitoefenen in de lidstaat die hem eerder heeft overgeleverd, op welke wijze moet die lidstaat hem daartoe dan in staat stellen?
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken in raadkamer van 14 juli 2021.

Voetnoten

2.HvJ EU 24 november 2020, C-510/19, ECLI:EUC:2020:953 (
3.Conclusie van advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona van 25 juni 2020, C-510/19, ECLI:EU:C:2020:494 (
4.HvJ EU 24 november 2020, C-510/19, ECLI:EU:C:2020:953 (
5.HvJ EU 24 november 2020, C-510/19, ECLI:EU:C:2020:953 (
6.Conclusie van advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona van 25 juni 2020, C-510/19, ECLI:EU:C:2020:494 (
7.Conclusie van advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona van 25 juni 2020, C-510/19, ECLI:EU:C:2020:494 (
8.Conclusie van advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona van 25 juni 2020, C-510/19, ECLI:EU:C:2020:494 (
9.HvJ EU 28 juni 2012, C-192/12 PPU, ECLI :EU:C:2012:404 (
10.HvJ EG 1 december 2008, C-388/08 PPU, ECLI:EU:C:2008:669 (