ECLI:NL:RBAMS:2021:3669

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5695
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaar tegen beëindiging Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen V, eiseres, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Eiseres ontving een Ziektewet (ZW) uitkering die per 22 mei 2020 door het Uwv is beëindigd, omdat zij meer dan 65% van haar oude loon kan verdienen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanwege haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en psychische klachten hulp nodig had bij het indienen van het bezwaarschrift, wat heeft geleid tot de termijnoverschrijding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt en dat de redenen die zij heeft opgegeven voor de termijnoverschrijding niet voldoende zijn om deze als verschoonbaar te kwalificeren. De rechtbank oordeelt dat eiseres gedurende de bezwaartermijn in staat had moeten zijn om een pro forma bezwaarschrift in te dienen, zelfs als zij hulp nodig had. De rechtbank concludeert dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5695

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

3 juni 2021 in de zaak tussen

V [eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. C.M.E. Schreinemacher),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. I.L.M. Dunselman).
Partijen worden hierna [eiseres] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 21 april 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv de uitkering van [eiseres] op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 22 mei 2020.
Met een besluit van 25 september 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een videoverbinding op 3 juni 2021 (Skype). Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. [eiseres] ontving een ZW-uitkering. In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is [eiseres] medisch onderzocht en is een arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. Met het primaire besluit is deze ZW-uitkering beëindigd per 22 mei 2020, omdat [eiseres] meer dan 65% van haar oude loon kan verdienen.
2. [eiseres] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat [eiseres] niet binnen zes weken bezwaar heeft gemaakt. Het Uwv vindt dat [eiseres] eerder hulp had kunnen inroepen voor het schrijven van haar bezwaarschrift.
3. [eiseres] heeft toegelicht dat zij te laat was met het indienen van een bezwaarschrift, omdat zij moeite met de Nederlandse taal heeft. Zij moet daarom altijd iemand om hulp vragen. [eiseres] heeft haar boekhouder gevraagd om een bezwaarschrift voor haar op te stellen. De boekhouder heeft [eiseres] gevraagd om de stukken naar hem te brengen. Omdat [eiseres] op dat moment ziek was heeft ze de stukken niet op tijd naar de boekhouder kunnen brengen.
Het oordeel van de rechtbank
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
5. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van een te late indiening achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding). Bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is worden strenge regels gehanteerd.
6. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] te laat bezwaar heeft gemaakt. De vraag die voorligt is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is omdat de redenen die [eiseres] hiervoor heeft gegeven onvoldoende zijn. [eiseres] beheerst de Nederlandse taal slecht en heeft daarom hulp gevraagd aan haar boekhouder bij het schrijven van het bezwaarschrift. Dit heeft echter niet geleid tot het tijdig indienen van een bezwaarschrift. Verder heeft de gemachtigde van [eiseres] op de zitting aangegeven dat [eiseres] psychische klachten heeft waardoor zij het bezwaarschrift niet binnen de termijn kon indienen. Uit deze omstandigheden volgt echter niet dat [eiseres] niet in staat was gedurende de gehele bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen. Door [eiseres] zijn ook geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van de psychische klachten. [eiseres] had bovendien een kort briefje kunnen sturen naar het Uwv dat zij het niet eens was met het besluit (pro forma bezwaarschrift) en deze later kunnen aanvullen.
7. Het Uwv heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiseres] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier, op 3 juni 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.