ECLI:NL:RBAMS:2021:3659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
13/751546-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot afwezigheid op zittingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Elbląg, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1981, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de eerste zitting in Polen aanwezig was, maar niet op de daaropvolgende zittingen. De rechtbank overweegt dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, wat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks dat de opgeëiste persoon niet op de volgende zittingen aanwezig was, omdat hij zelf ervoor gekozen had om niet terug te keren naar Polen na de eerste zitting. De rechtbank concludeert dat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon is en dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien aan de eisen van de OLW is voldaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751546-20
RK nummer: 21/2286
Datum uitspraak: 9 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 mei 2020 door
the Regional Court in Elbląg II Criminal Divison(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een telefonische verbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the District Court in Ostródavan 23 maart 2018 (referentie: II K 158/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 9 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Inleiding
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid
.
De inhoud van een brief van 19 mei 2021 van
the District Court in Elblągluidt echter als volgt:
[opgeëiste persoon] was present at the first trial scheduled on 13/06/2017 in the case
II K 158/17. He was brought by the police officers of the County Police Headquarters in Ifawa from the correctional facility in Ifawa, where he was serving another penalty. On 29/07/2017 the person sentenced finished serving his sentence and left the penitentiary facility. During the first trial that he attended, he was summoned by an announcement of the date of the next trial scheduled on 17/08/2017. On that day the sentenced person did not appear, having been properly informed by an announcement of the date during the previous trial.
In de brief staat verder vermeld dat de opgeëiste persoon ook niet is verschenen op de volgende zittingen, die hebben plaatsgevonden op 3 oktober 2017, 3 november 2017,
5 december 2017, 4 januari 2018, 9 februari 2018, 9 maart 2018 en 23 maart 2018. Uit informatie van het politiebureau in Ostróda bleek dat de opgeëiste persoon na het uitzitten van zijn andere straf naar het buitenland was vertrokken. Een toegevoegd raadsman was aanwezig op alle zittingen.
4.2.
Verklaring van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft bij zijn voorgeleiding tegenover de officier van justitie verklaard dat hij misschien aanwezig was bij de eerste zitting. Hij was niet tevreden over zijn advocaat en wilde niet door deze advocaat worden bijgestaan.
Ter zitting van 25 juni 2021 heeft de opgeëiste persoon naar voren gebracht dat hij niets van de zittingen in Polen wist en dat hij in Nederland was toen het strafproces plaatsvond. Voorafgaand aan de eerste zitting van de inhoudelijke behandeling heeft de opgeëiste persoon met een rechter gesproken, die hem vroeg of hij akkoord ging met de voorgestelde gevangenisstraf. De opgeëiste persoon is daar niet mee akkoord gegaan en heeft verzocht om zittingen te laten plaatsvinden. De opgeëiste persoon is vervolgens – na het uitzitten van zijn straf in een andere zaak – naar Nederland vertrokken. Hij stond destijds ingeschreven op het adres van zijn ouders en hij hoopte dat een eventuele oproep voor een zitting naar dat adres zou worden gestuurd. Dat is echter niet gebeurd.
4.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was op de eerste zitting, is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde. Subsidiair, indien de rechtbank de weigeringsgrond van artikel 12 OLW wel van toepassing acht, moet van deze weigeringsgrond worden afgezien omdat het aan de opgeëiste persoon te wijten is dat hij niet op de tweede en de volgende zitting(en) is verschenen.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte weliswaar op de eerste zitting in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, maar niet op de acht zittingen van het proces die daarop volgden. De rechtbank gaat ervan uit dat op (een deel van) die acht zittingen waarop de opgeëiste persoon niet is verschenen de merites van de zaak zijn behandeld. Dat vonnis is – kort gezegd – gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie verstrekt als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. [1]
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om af te zien van weigering van de overlevering. Gelet op bovengenoemde brief van 19 mei 2021 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was op de eerste zitting en dat hem op die zitting de datum van de tweede zitting is aangezegd. De opgeëiste persoon heeft er – door na die eerste zitting Polen te verlaten – zelf voor gekozen om niet aanwezig te zijn op de volgende zittingen in het tegen hem aangespannen strafproces. Hij heeft daarmee stilzwijgend afstand gedaan van zijn afwezigheidsrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De overlevering kan worden toegestaan.

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit 1: afpersing;
feit 2: het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid/naar geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen
en
mishandeling;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285a, 300 en 317 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Elbląg II Criminal Divison(Polen).
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk Rechtbank Amsterdam 27 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:2136