ECLI:NL:RBAMS:2021:3657

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
13/751498-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en ontvankelijkheid van de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 in Frankrijk, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en georganiseerde diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 25 juni 2021, waarbij de officier van justitie mr. M. Westerman aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman, mr. J.C. Reisinger.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de Franse autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege twijfels over de bevoegdheid van de Franse rechter-commissaris en de detentieomstandigheden in Frankrijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een reëel gevaar voor onmenselijke behandeling in de detentie-instelling in Straatsburg, waar de opgeëiste persoon zou worden ondergebracht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. O.P.M. Fruytier als voorzitter, en de andere rechters C. Huizing Bruil en E.G.M.M. van Gessel. De griffier was mr. N.M. van Trijp. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751498-21
RK nummer: 21/2504
Datum uitspraak: 9 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 oktober 2019 door
le Procureur de la République près du Tribunal de Grande Instance de Strasbourg(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Servische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de rechter-commissaris bij de Rechtbank van Straatsburg, uitgevaardigd op 14 oktober 2019 (parketnummer: 18298000018, nummer gerechtelijk vooronderzoek: JIJI3 18000028).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullend e-mailberichten van 22 en 23 juni 2021. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van deze documenten is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit – in voornoemd
e-mailbericht van 23 juni 2021 – heeft laten weten dat de feiten
(‘participation in a criminal association’en ‘
provocation of a minor to commit crimes in a habitual way
)op de lijst van bijlage 1 bij de OLW vallen onder respectievelijk:
1: deelneming aan een criminele organisatie; en
18: georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB en in voornoemd e-mailbericht van 22 juni 2021 vermelde gegevens is op deze feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon aangevoerd dat zij niet schuldig is aan de feiten. Hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering om die reden moet worden geweigerd. Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht de behandeling van de vordering aan te houden zodat de opgeëiste persoon haar onschuldverweer nader kan onderbouwen met de verklaringen van de zoons van de opgeëiste persoon dat zij de diefstallen vrijwillig hebben gepleegd en niet in opdracht van de opgeëiste persoon.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onschuldverweer niet kan slagen. Voor toewijzing van een onschuldverweer is slechts plaats als de gestelde onschuld van de opgeëiste persoon tijdens het verhoor wordt aangetoond. Van een dergelijke situatie is geen sprake. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de behandeling van de vordering aan te houden. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht heeft betrekking op het bewijs en de beoordeling daarvan is voorbehouden aan de rechter in Frankrijk die zich over haar strafzaak zal buigen, over het dossier beschikt en bij haar afweging over schuld of onschuld de verklaring die de opgeëiste persoon na haar overlevering zal afleggen, zal betrekken.

6.Ontvankelijkheid uitvaardigende autoriteit

De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van het
Prokuratuur-arrest van 2 maart 2021 moet worden getwijfeld aan de bevoegdheid van de Franse rechter-commissaris om een nationaal aanhoudingsbevel uit te vaardigen, wat gevolgen zou moeten hebben voor de ontvankelijkheid van de Franse officier van justitie. Primair moet de overlevering worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de vordering aan te houden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, in het bijzonder de vraag of de Franse rechter-commissaris – in het licht van het
Prokuratuur-arrest – kan worden aangemerkt als een
‘judicial authority’in de zin van het Kaderbesluit EAB.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsman niet kan slagen. Het onderhavige EAB is uitgevaardigd door
le Procureur de la République près du Tribunal de Grande Instance de Strasbourg.In het arrest JR en YC van 12 december 2019 (ECLI:EU:C:2019:1077) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie overwogen dat het Franse Openbaar Ministerie kan worden aangemerkt als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van het Kaderbesluit EAB. Deze rechtbank heeft dit oordeel in latere uitspraken gevolgd. De inhoud van het
Prokuratuur-arrest geeft de rechtbank geen aanleiding om dit oordeel te herzien. Het
Prokuratuur-arrest ziet namelijk op een heel andere casus en andere wet- en regelgeving dan in de onderhavige zaak van toepassing is. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen. Het verweer wordt verworpen.

7.Detentieomstandigheden in Frankrijk

7.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken – kort gezegd – geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Bij voornoemd e-mailbericht van 23 juni 2021 heeft de
Substitut du Procureurde volgende informatie verstrekt:
“[opgeëiste persoon] would be incarcerated in prison in STRASBOURG.”
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd. Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht de behandeling van de vordering aan te houden om de omstandigheden op de vrouwenafdeling van de detentie-instelling in Straatsburg te laten onderzoeken. De raadsman heeft zijn standpunt als volgt onderbouwd.
Het CPT heeft in de periode tussen 4 en 18 december 2019 een bezoek gebracht aan detentie-instellingen in Frankrijk. Uit het daaropvolgende rapport van 24 juni 2021 blijkt dat in zijn algemeenheid sprake is van slechte omstandigheden in Franse detentie-instellingen. Zo is er in sommige detentie-instellingen sprake van gewelddadig gedrag van het personeel en is er sprake van overbevolking. Op de vrouwenafdelingen van de detentie-instellingen in Bordeaux-Gradignan en Lille-Sequedin kregen vrouwelijke gedetineerden minder activiteiten en minder werk aangeboden dan de mannelijke gedetineerden.
Tot slot vreest de opgeëiste persoon dat zij in de detentie-instelling in Straatsburg zal worden gediscrimineerd. Om die reden wenst zij liever in een detentie-instelling in Parijs te worden geplaatst.
7.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan, nu niet is gebleken van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de omstandigheden in de detentie-instelling in Straatsburg die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke of vernederende behandeling.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Bij e-mailbericht van 23 juni 2021 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon na haar overlevering niet zal worden geplaatst in de detentie-instelling in Nîmes. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het eerder vastgestelde algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon uitgesloten. De inhoud van het CPT-rapport van 24 juni 2021 en door de raadsman geuite zorgen geven, gelet op het toetsingskader in de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak
Aranyosi en Căldăraru, geen aanleiding tot een ander oordeel. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Straatsburg het gevaar loopt te worden gediscrimineerd.
Tussen 6 en 10 juli 2020 heeft het CPT opnieuw een bezoek gebracht aan Franse detentie-instellingen. Tijdens dit bezoek heeft het CPT specifiek gelet op de maatregelen die zijn genomen in verband met het coronavirus. Het CPT heeft toen ook een bezoek gebracht aan de
Strasbourg Court detention facilitiesen aan de
Strasbourg Remand Prison. Het rapport van dit bezoek is nog niet beschikbaar, zodat de rechtbank die informatie niet kan meewegen in haar beoordeling.
De detentieomstandigheden staan niet aan overlevering in de weg. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de vordering aan te houden in afwachting van het toekomstige CPT-rapport en/of om nader onderzoek te laten doen naar de omstandigheden op de vrouwenafdeling van de detentie-instelling in Straatsburg. Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
le Procureur de la République près du Tribunal de Grande Instance de Strasbourg(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. C. Huizing Bruil en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.