In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser, een inwoner van Schiedam, had een naheffingsaanslag ontvangen van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam op 28 juli 2020. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2020. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 april 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, heeft de rechtbank de argumenten van de eiser gehoord. De eiser stelde dat zij ten tijde van de controle bezig was met het lossen van zware zakken tuinaarde en dat zij zeer waarschijnlijk nog in de auto zat toen de scanauto langsreed. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat er sprake was van parkeren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag, en droeg de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 48,- aan de eiser te vergoeden. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak werd gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier.