ECLI:NL:RBAMS:2021:3596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
13/751416-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Oostenrijkse justitiële autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie te Wiener Neustadt, Oostenrijk. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 17 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie tegen elkaar afgewogen. De verdediging stelde dat het EAB niet voldoende genoegzaam was en dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, omdat zij niet vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, waardoor er geen recht op terugkeergarantie bestond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft ook bepaald dat voorrang moet worden gegeven aan een ander EAB uit Duitsland, dat betrekking heeft op meer feiten en van oudere datum is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751416-21
RK nummer: 21/2214
Datum uitspraak: 1 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 januari 2019 door het Openbaar Ministerie te Wiener Neustadt (Oostenrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon 1] , [alias opgeëiste persoon 2] en [alias opgeëiste persoon 3]
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1999 alias [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door haar advocaat, mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat haar naam [opgeëiste persoon] is, dat zij op [geboortedag] 1999 is geboren en dat zij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel met goedkeuring van de rechtbank door het parket te Wiener Neustadt, dossiernummer 2 St 311 / 18h, uitgevaardigd op 14 januari 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Oostenrijks recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Uitvaardigende justitiële autoriteit
De advocaat heeft aangevoerd dat het EAB door een rechter had moeten worden uitgevaardigd en niet door een officier van justitie zoals in dit geval is gebeurd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 oktober 2019 (ECLI:EU:C:2019:849) het Oostenrijkse openbaar ministerie bevoegd is om EAB’s uit te vaardigen.
3.2.
Genoegzaamheid
3.2.1
Standpunt van de advocaat
De advocaat heeft aangevoerd dat de stukken onvoldoende genoegzaam zijn en dat de overlevering daarom moet worden geweigerd. Uit het dossier wordt niet duidelijk gemaakt op welke wijze de opgeëiste persoon betrokken zou zijn bij de diefstal. Voorts hebben de Oostenrijkse autoriteiten nagelaten te vermelden dat de overlevering voor hetzelfde feit eerder door het Hof te Parijs is geweigerd.
3.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB in samenhang met
Form Agelezen, genoegzaam is. Daarnaast merkt de officier van justitie op dat het EAB dat in het Franse vonnis staat vermeld, van een andere datum is dan dit EAB.
3.2.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB – in samenhang met
Form Agelezen en mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek en niet van executie van een opgelegde straf - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor haar overlevering wordt verzocht, namelijk diefstal met braak op 17 oktober 2018 in Wiener Neudorf. Tevens wordt zij in Form A als
perpetratoraangemerkt.
De rechtbank overweegt ten eerste dat, hoewel het Franse Hof van Justitie de overlevering ten aanzien van dezelfde feiten lijkt te hebben geweigerd, de rechtbank Amsterdam nueen EAB van een andere datum heeft voorliggen. Bovendien neemt de rechtbank op basis van het onderhavige EAB een beslissing op het overleveringsverzoek op grond van de Nederlandse OLW. De beoordeling daarvan kan daarom afwijken van die door het Franse Hof van Justitie.
Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank van oordeel is dat het feit genoegzaam is omschreven. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de gronden van de verdenking niet te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer van de advocaat wordt dan ook verworpen.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd en de feiten dus dubbel strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Gelijkstelling

De advocaat heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon moet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Hoewel ze hier nog geen vijf jaar verblijft, heeft ze een sterke band met Nederland. De opgeëiste persoon heeft een gerechtvaardigd belang om haar eventuele straf in Nederland uit te zitten, omdat haar partner en kind in Nederland wonen. Daarnaast is ze een burger van de Europese Unie, omdat ze de Franse nationaliteit heeft. De advocaat heeft verzocht om het onderzoek te schorsen om een terugkeergarantie op te vragen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en dus niet in aanmerking komt voor een terugkeergarantie.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, derde lid, OLW moet zijn voldaan aan drie voorwaarden:
I. een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijf jaar in Nederland;
II. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
III. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Niet is gesteld noch gebleken dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon niet op grond van artikel 6, derde lid, OLW met een Nederlander gelijk kan worden gesteld en er dus ook geen terugkeergarantie hoeft te worden verstrekt. De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het verzoek tot schorsing van het onderzoek ter zitting af.

6.Samenloop EAB’s

Naast dit EAB is ten aanzien van de opgeëiste persoon ook een EAB uit Duitsland uitgevaardigd (aanhangig onder parketnummer 13/751414-21). Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan het EAB uit Duitsland. Dat EAB ziet op meer feiten dan het onderhavige EAB en de feiten in het Duitse EAB zijn van oudere datum dan het feit in dit EAB.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon 1] , [alias opgeëiste persoon 2] en [alias opgeëiste persoon 3]aan het Openbaar Ministerie te Wiener Neustadt (Oostenrijk).
BEPAALTdat voorrang dient te worden gegeven aan het EAB uit Duitsland in de zaak met parketnummer 13/751414-21 boven het onderhavige EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2021.
De oudste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.