ECLI:NL:RBAMS:2021:3595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
13/751414-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Saarbrücken Local Court in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1999, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 17 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat zij niet voldoet aan de vereisten van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen dat de overlevering onevenredig zou zijn, en heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat voorrang moet worden gegeven aan het onderhavige EAB boven een ander EAB uit Oostenrijk.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, en heeft bepaald dat de overlevering moet plaatsvinden, waarbij de beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751414-21
RK nummer: 21/2213
Datum uitspraak: 1 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 mei 2020 door
Saarbrücken Local Court(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door haar advocaat, mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat haar naam [opgeëiste persoon] is en dat zij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant Saarbrücken Local Court (AG Saarbrücken) dated 13 March 2020(7 Gs 533/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte kopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

4.Gelijkstelling

De advocaat heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon moet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Hoewel ze hier nog geen vijf jaar verblijft, heeft ze een sterke band met Nederland. De opgeëiste persoon heeft een gerechtvaardigd belang om haar eventuele straf in Nederland uit te zitten, omdat haar partner en kind in Nederland wonen. Daarnaast is ze een burger van de Europese Unie, omdat ze de Franse nationaliteit heeft. De advocaat heeft verzocht om het onderzoek te schorsen om een terugkeergarantie op te vragen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en dus niet in aanmerking komt voor een terugkeergarantie.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, derde lid, OLW moet zijn voldaan aan drie voorwaarden:
I. een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijf jaar in Nederland;
II. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
III. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat zij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Niet is gesteld noch gebleken dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon niet op grond van artikel 6, derde lid, OLW met een Nederlander gelijk kan worden gesteld en er dus ook geen terugkeergarantie hoeft te worden verstrekt. De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het verzoek tot schorsing van het onderzoek ter zitting af.

5.Evenredigheid

De advocaat heeft aangevoerd dat het EAB oude feiten betreft en dat de opgeëiste persoon ten tijde van de pleegperiode minderjarig was. Gelet op het feit dat ze al twee maanden in detentie zit is het nog maar de vraag of de vervolging nog ontvankelijk is en zo ja, of men nog tot oplegging van een straf kan overgaan die langer is dan de tijd die zij al heeft vastgezeten.
De rechtbank vat het verweer van de advocaat op als een beroep op de onevenredigheid van de overlevering. In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer van de advocaat wordt dan ook verworpen.

6.Samenloop EAB’s

Naast dit EAB is ten aanzien van de opgeëiste persoon ook een EAB uit Oostenrijk uitgevaardigd (aanhangig onder parketnummer 13/751416-21). Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan het onderhavige EAB. Dit EAB ziet op meer feiten dan het EAB uit Oostenrijk en de feiten in dit EAB zijn van oudere datum dan het feit in het EAB uit Oostenrijk.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon]aan
Saarbrücken Local Court(Duitsland).
BEPAALTdat voorrang dient te worden gegeven aan onderhavig EAB boven het EAB uit Oostenrijk in de zaak met parketnummer 13/751416-21.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2021.
De oudste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.