In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Saarbrücken Local Court in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1999, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 17 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat zij niet voldoet aan de vereisten van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen dat de overlevering onevenredig zou zijn, en heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat voorrang moet worden gegeven aan het onderhavige EAB boven een ander EAB uit Oostenrijk.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, en heeft bepaald dat de overlevering moet plaatsvinden, waarbij de beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.