ECLI:NL:RBAMS:2021:3594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
13/751411-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 9 april 2021 door het Amtsgericht Aachen in Duitsland is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 en met de Nederlandse en Vietnamese nationaliteit, is gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van betrokkenheid bij de illegale handel in verdovende middelen, waaronder methamfetamine, marihuana en ecstasy, gepleegd tussen januari en oktober 2020 in Nederland en Duitsland.

Tijdens de openbare zitting op 17 juni 2021 is de opgeëiste persoon gehoord via telehoren, bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen. De advocaat van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat het EAB niet genoegzaam is en dat de beschuldigingen onvoldoende zijn onderbouwd. De officier van justitie daarentegen heeft gesteld dat het EAB voldoende duidelijkheid biedt over de beschuldigingen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de OLW en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende is omschreven. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de OLW en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie overwogen en geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751411-21
RK nummer: 21/2111
Datum uitspraak: 1 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 april 2021 door het
Amtsgericht Aachen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Vietnamese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het
Amtsgericht Aachenvan 7 april 2021 (dossiernummer: 622 Gs 526/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
3.1.1
Standpunt van de advocaat
De advocaat heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB niet genoegzaam is. De betrokkenheid van de opgeëiste persoon is onvoldoende geconcretiseerd. Er worden slechts beschuldigingen geuit, zonder enige vorm van nadere onderbouwing. Daarnaast bevat de feitsomschrijving veel onduidelijkheden over wat zou hebben plaatsgevonden.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en de feitsomschrijving voldoende duidelijk is.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek en dus niet van executie van een opgelegde straf - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij de handel in methamfetamine, marihuana en ecstasy in de periode van januari 2020 tot oktober 2020 met als pleegplaatsen Roermond en Berlijn. Daarnaast is de rol van de opgeëiste persoon beschreven. Hij zou de transporten vanuit Nederland naar Berlijn organiseren en begeleiden. Daarbij merkt de rechtbank op dat in dit kader de opgeëiste persoon van zeven feiten wordt verdacht waarvan door de uitvaardigende justitiële autoriteit is vermeld dat al deze feiten onder het lijstfeit
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenvallen.
Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank van oordeel is dat het feit genoegzaam is omschreven. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de gronden van de verdenking niet te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer van de advocaat wordt dan ook verworpen.
3.2.
Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

4.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft onder meer de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Leitende Oberstaatsanwaltin Aachen heeft op 5 mei 2021 de volgende garantie gegeven:
Er wordt verzekerd, dat de vervolgde persoon voor het geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldige versie van de kaderbeslissing 2008/909/JI van de raad van 27.11.2008 over de toepassing van het principe van de wederzijdse erkenning van oordelen in strafzaken, waardoor een de vrijheid ontnemende straf of maatregel word opgelegd, voor het doeleinde van de executie in de Europese Unie voor de verdere strafexecutie naar Nederland wordt overgebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
- de verdovende middelen zijn Duitsland ingevoerd;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- de medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- de wens tot vervolging in Duitsland is geuit door uitvaardiging van het EAB;
- het Openbaar Ministerie is niet voornemens om zelf de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De advocaat van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat vijf van de zes verdachten in deze zaak zich in Nederland bevinden en/of de Nederlandse nationaliteit hebben.
Nu aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn en gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest)

De advocaat heeft naar voren gebracht dat overlevering een schending van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 7 van het Handvest oplevert. De opgeëiste persoon is nog relatief jong (26 jaar) en woont in Nederland bij zijn vader. Hij heeft met zijn vriendin inmiddels een relatie van vijf jaar. Als hij wordt overgeleverd, wordt hij van hen gescheiden. Het is onduidelijk hoe lang het traject in Duitsland zal duren, dus is niet vast te stellen dat het gaat om een beperking op het familie- en gezinsleven van tijdelijke aard. De verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon is onevenredig.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op artikel 52, eerste lid, van het Handvest, overlevering een toegestane beperking op de uitoefening van het recht op
family lifevormt, zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest. Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op
family life, niet onevenredig. Ook als de door de opgeëiste persoon gestelde specifieke persoonlijke belangen daarbij in aanmerking worden genomen, blijkt niet van een zodanige inbreuk dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de onevenredigheid van de beperking. Van zwaarwegende en op feiten berustende gronden dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden – zoals bedoeld in artikel 11 OLW – is dan ook geen sprake.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aachen(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2021.
De oudste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.