4.3.1.Vrijspraak van medeplegen van een gewapende overval en het voorhanden hebben van een wapen en munitie
Vrijspraak van medeplegen van een gewapende overval
De rechtbank vindt met de raadsvrouw dat verdachte moet worden vrijgesproken van het (mede)plegen van een gewapende overval. De rechtbank overweegt het volgende.
Naar aanleiding van de gewapende overval bij de Lidl op 28 december 2019 is door de politie onderzoek verricht bij de Lidl en in de omgeving daarvan. Er bleek ruim €1900,- gestolen te zijn waarvan ongeveer €800,- tot €1000,- muntgeld van 2 euro tot 1 eurocent. Uit de camerabeelden blijkt dat de twee overvallers, gekleed in het zwart en met bivakmutsen op, door een zwarte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] zijn afgezet bij de Lidl. Na de overval zijn de twee gevlucht op een scooter die daar eerder is neergezet. Uit onderzoek naar de Volkswagen Golf is gebleken dat dit voertuig op dat moment op naam staat van de moeder van verdachte. De politie komt vervolgens uit bij de twee broers, verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Uit camerabeelden van de parkeergarage bij de woning van de broers is gebleken dat de auto de garage die dag om 14:07:55 uur heeft verlaten en om 21:07:53 weer de garage is ingereden. Er is niet te zien wie er op die tijden in de auto heeft gereden. Uit mutaties van de politie is vervolgens gebleken dat verdachte en zijn broer als gebruikers van de auto naar voren komen, maar dat ook anderen gebruik hebben gemaakt van de auto. Verdachte heeft op zitting verklaard dat de auto vaak is uitgeleend aan anderen. Op basis van de historische telefoongegevens kan niet worden vastgesteld dat verdachte gedurende de gewapende overval in/bij de Lidl is geweest. De in de Lidl door de overvallers achtergelaten koevoet, de tie-wraps en de big shopper tas zijn gecontroleerd op DNA-materiaal en vingerafdrukken en hebben geen match met verdachte opgeleverd. Ook is bij verdachte geen wapen aangetroffen zoals gebruikt bij de overval. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat verdachte op het moment van de overval bij de Lidl is geweest.
De rechtbank kan wel vaststellen dat de voornoemde Volkswagen Golf is gebruikt bij de overval, maar niet dat verdachte die avond als bestuurder heeft opgetreden, of één van de overvallers is geweest. Uit tapgesprekken is gebleken dat verdachte een dag na de overval met medeverdachten heeft gesproken over een tas met muntgeld dat gestort moest worden. Het bedrag dat door [medeverdachte 1] is gestort bedroeg € 869,39. Ook al is een soortgelijke hoeveelheid muntgeld buit gemaakt bij de overval, de rechtbank kan niet vaststellen dat het muntgeld waarover verdachte beschikte, het muntgeld is dat is buit gemaakt bij de betreffende overval.
Hoewel de rechtbank in het bovenstaande wel aanwijzingen ziet dat verdachte op een of andere manier betrokken is geweest bij de gewapende overval, kan zij op grond de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte een van de overvallers is geweest of als medepleger hierbij betrokken is geweest. Verdachte wordt daarom vrijgesproken.
Vrijspraak van voorhanden hebben van wapen en munitie
De rechtbank vindt met de raadsvrouw dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank overweegt het volgende.
Om tot een veroordeling van het - als pleger - voorhanden hebben van een wapen of munitie te komen, is vereist dat verdachte het wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Volgens de Hoge Raad betekent deze bewustheid dat verdachte zich bewust is geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, waarvan ook sprake kan zijn in het geval dat het niet anders kan dan dat verdachte zo’n bewustheid heeft gehad.
Vervolgens is voor het aanwezig hebben van een wapen of munitie vereist dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad en dus feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen. Deze beschikkingsmacht hoeft niet altijd te leiden tot het voorhanden hebben van het wapen of munitie. In bijzondere gevallen, zoals wanneer iemand plotseling of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet meteen afstand kan nemen.
Uit het dossier is gebleken dat bij medeverdachte [medeverdachte 1] een pistool met munitie is aangetroffen in een kluis op zijn slaapkamer. Op het pistool (ruwe + scherpe delen) is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen, waaronder dat van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen op de patroonhouder. Op de voorzijde van de loop en in de loop is DNA aangetroffen van iemand anders, niet zijnde verdachte of medeverdachte [medeverdachte 1]. Verdachte heeft op zitting verklaard nog geen wapen in handen te hebben gehad.
Dat het DNA van verdachte op het wapen en zijn vingerafdruk op de patroonhouder zijn aangetroffen, betekent nog niet dat verdachte dit wapen en de munitie ook voorhanden heeft gehad. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het wapen en munitie bewaard in een kluis op zijn kamer en deze daarmee in bezit en dus voorhanden gehad. Voor voorhanden hebben is niet vereist dat het wapen in de directe nabijheid van verdachte wordt aangetroffen. Alhoewel de rechtbank op basis van het dossier niet kan uitsluiten dat verdachte het wapen op een bepaald moment in zijn handen heeft gehad en dat zijn DNA en vingerafdruk op die manier op het wapen en patroonhouder terecht zijn gekomen, kan daarmee niet worden bewezen dat verdachte de beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen wanneer, waar en onder welke omstandigheden verdachte het wapen en de patroonhouder zou hebben vastgehad en op welk moment zijn DNA-materiaal hierop terecht is gekomen. De rechtbank vindt daarom niet bewezen dat verdachte het wapen of de munitie als pleger of medepleger voorhanden heeft gehad.
4.3.2.Witassen van € 869,39 - bewezen
De rechtbank vindt met officier van justitie bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen en overweegt het volgende.
Uit getapte telefoongesprekken is gebleken dat verdachte zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 2], op 29 december 2019 heeft gevraagd om een tas met geld aan medeverdachte [medeverdachte 1] te geven. Dit geld zou verdachte hebben verdiend met het rondgaan met kerstkaarten in een krantenwijk van een ander of anderen. Het muntgeld dat hij daarmee heeft opgehaald, zat in een tas in zijn kast. Het geld moest gestort worden. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft vervolgens met medeverdachte [medeverdachte 1] afgesproken om het geld te storten.
Uit onderzoek naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte 1] is gebleken dat hij op 30 december 2019 drie stortingen op zijn rekening heeft gedaan waarbij hij in totaal € 869,39 heeft gestort. Bij geen van deze stortingen is briefgeld gestort. Steeds zijn munten gestort, variërend van één cent tot twee euro munten. Op diezelfde dag heeft hij een totaal bedrag van € 860,- contant opgenomen bij dezelfde bank als waar de munten waren gestort.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het bedrag van € 869,39 voorhanden heeft gehad, uit het voornoemde blijkt dat hij wetenschap heeft gehad van dit geld en hier ook over heeft beschikt. Hij heeft zijn broer gevraagd om de tas met dit geld naar medeverdachte [medeverdachte 1] te brengen, zodat [medeverdachte 1] dit geld vervolgens zou kunnen storten op zijn bankrekening.
Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte ook het bedrag van € 1.127,05 voorhanden heeft gehad. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte dit bedrag heeft witgewassen.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank kan niet vaststellen dat het geldbedrag van € 869,39 uit een specifiek misdrijf afkomstig is. Om toch tot een bewezenverklaring van witwassen te komen, moet in dat geval sprake zijn van zodanige feiten en omstandigheden dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als die situatie zich voordoet mag van de verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Wordt zo’n verklaring gegeven dan is het aan het Openbaar Ministerie om die verklaring en de genoemde herkomst van het geld nader te onderzoeken.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank vindt dat, gelet op de hoogte en de samenstelling van de stortingen, te weten ruim achthonderd euro aan muntgeld, dat zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Van verdachte mag worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft op zitting verklaard het geld te hebben verdiend met de verkoop van kerstkaarten. Wanneer iemand een krantenwijk heeft, krijgt de vaste bezorger rond de feestdagen kaarten mee om langs te brengen in zijn eigen wijk. De bezorger krijgt van de abonnees in de meeste gevallen een fooi. Verdachte heeft zelf geen krantenwijk, maar heeft de kerstkaarten van jongens uit de buurt gekregen. Hij heeft geen namen van deze jongens willen noemen. Verdachte heeft verklaard dat hij zo’n dertig tot veertig kaarten heeft gekregen en daarmee zo’n negenhonderd euro heeft verdiend. Hij mocht van de jongens bij één flatgebouw meelopen, een flatgebouw in zijn wijk, aan de overkant. In dat flatgebouw zitten volgens verdachte ’circa tachtig woningen, Verdachte heeft daarna zijn broertje de opdracht gegeven om het ingezamelde geld naar medeverdachte [medeverdachte 1] te brengen zodat het muntgeld gestort kon worden. Verdachte heeft verklaard dat hij zelf geen pasje heeft van zijn bankrekeningen en hij het niet handig om zoveel kleingeld in zijn bezit te hebben en wilde dit muntgeld in briefgeld. Al het geld dat hij heeft verdiend is toen gestort en heeft hij contant als briefgeld van medeverdachte [medeverdachte 1] terug gekregen.
Conclusie
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat het geld is verdiend met de verkoop/het ontvangen van fooien van kerstkaarten onvoldoende concreet en niet min of meer verifieerbaar.
Verdachte heeft zelf geen krantenwijk en heeft geen namen willen noemen van de jongens die
hem de kerstkaarten zouden hebben gegeven.
De rechtbank vindt het bovendien hoogst onwaarschijnlijk dat jongens, die hard werken met
hun krantenwijk, de kerstkaarten die hen rond de feestdagen een leuk extraatje zouden kunnen
opleveren, zomaar zouden weggeven aan een ‘jongen uit de buurt.’ Verdachte heeft verklaard
ongeveer negenhonderd euro te hebben verdiend met de verkoop van/fooi voor zo’n dertig tot
veertig kerstkaarten. Dat zou een gemiddelde opbrengst van €22,50 tot €30,- per kaart betekenen. De rechtbank acht dat hoogst onwaarschijnlijk. Ook als hij in het flatgebouw met zo’n tachtig woningen aan elke deur een kerstkaart zou hebben verkocht/afgegeven, zoals verdachte in tweede instantie op zitting heeft verklaard, zou hij gemiddeld ongeveer € 11,25 per kaart hebben ontvangen hetgeen de rechtbank onwaarschijnlijk voorkomt. Ook zou dit betekenen dat iedere koper heeft betaald in muntgeld. Daarnaast vindt de rechtbank het opmerkelijk dat verdachte de één en twee euro centen niet heeft willen storten en zijn broer het
geld midden in de nacht heeft laten sorteren. De haast die daarmee gemoeid leek te zijn en het
tijdstip waarop dit gedaan moest worden verbazen in het licht van de verklaring van verdachte.
Omdat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven, vindt de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 869,39 afkomstig is geweest van enig misdrijf en dat verdachte hiervan op de hoogte is geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte dit geld voorhanden heeft gehad en vervolgens heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1] om te laten storten. De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte € 869,39 heeft witgewassen.
Gedeeltelijke vrijspraak
Uit de bewijsmiddelen is niet gebleken van enige betrokkenheid van verdachte bij het bedrag van € 1.127,05. Verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van dit bedrag.
Geen medeplegen
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte hierin samen heeft gewerkt met een ander. Van medeplegen wordt hij daarom ook vrijgesproken.