ECLI:NL:RBAMS:2021:3565

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4610
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die per 16 oktober 2019 arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser, die eerder werkzaam was als medewerker slagerij, stelde dat hij meer beperkingen had dan door verweerder was aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan de beslissing van verweerder zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had medische gegevens overgelegd die zijn standpunt moesten onderbouwen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd hadden waarom de door eiser aangedragen medische informatie niet leidde tot een ander oordeel. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de vereisten voldeden en dat er geen aanleiding was om de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist te achten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht had op de gevraagde uitkering. De rechtbank wees erop dat eiser op elk moment een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid kan doen bij verweerder, die dan opnieuw de beperkingen moet vaststellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4610

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.G. Blokziel),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Hopster).

Procesverloop

Met een besluit van 20 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiser per 16 oktober 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Met het besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en eiser per 16 oktober 2019 voor 48,08% arbeidsongeschikt geacht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 10 mei 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding (skype). Eiser heeft deelgenomen aan de skype-zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn zoon, die tevens is opgetreden als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
De rechtbank geeft eerst een korte uitleg over het systeem van de Wet WIA. Kennis van dat systeem is nodig om de uitspraak goed te kunnen begrijpen.
1.2.
Wanneer iemand door ziekte is uitgevallen voor zijn werk, heeft hij na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, als deze persoon minimaal 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand vóór zijn ziekte verdiende (het maatmanloon), te vergelijken met het gemiddelde loon dat iemand met zijn ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen nog kan verdienen. Uit deze vergelijking blijkt voor hoeveel procent iemand door zijn ziekte in inkomen achteruit gaat. Dit percentage wordt de mate van arbeidsongeschiktheid genoemd.
1.3.
Iemand die minimaal 35% arbeidsongeschikt is, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft in eerste instantie recht op een loongerelateerde uitkering. De duur van deze uitkering is afhankelijk van hoe lang iemand in het verleden gewerkt heeft. Na de loongerelateerde uitkering heeft iemand recht op een loonaanvullingsuitkering. Er moet dan wel zijn voldaan aan de ‘inkomenseis’. De inkomenseis betekent dat iemand minimaal de helft verdient van wat die persoon nog met zijn ziekte zou kunnen verdienen. Personen die 80% tot 100% arbeidsongeschikt zijn, hoeven niet aan de inkomenseis te voldoen om een loonaanvullingsuitkering te krijgen. Personen die 35% tot 80% arbeidsongeschikt zijn en niet aan de inkomenseis voldoen, krijgen na de loongerelateerde uitkering geen loonaanvullingsuitkering, maar een vervolguitkering.
Wat aan deze procedure voorafging
2.1.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker slagerij/wild voor 40 uur per week. Op 19 april 2017 meldde eiser zich ziek voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Op 12 november 2019 heeft eiser vervolgens een WIA-uitkering bij verweerder aangevraagd.
2.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om eiser per 16 oktober 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Aan dit besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts van 10 januari 2019, met een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum, en een rapport van de arbeidsdeskundige van 19 maart 2019 ten grondslag gelegd.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en eiser per 16 oktober 2019 voor 48,08% arbeidsongeschikt geacht. Aan dit besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juni 2020, met een nieuwe opgestelde FML van dezelfde datum, en een rapport van de arbeidsdeskundige van 18 juni 2020 ten grondslag gelegd.
Standpunt van eiser
3.1.
Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep nadere medische gegevens overgelegd. Het gaat hierbij om een rapport van de KNO-arts van het OLVG met onderliggende bescheiden, gericht aan de huisarts, van 23 oktober 2020, onderzoeksresultaten van MRI [naam] van 27 november 2019, een verslag van de fysiotherapeut van 16 november 2020, een verslag van het OLVG aan de huisarts van 11 maart 2021 en 14 april 2021 en een (ongedateerde) conclusie naar aanleiding van de medische bescheiden. Volgens eiser staat vast dat hij gediagnosticeerd is met Ménière en Benigne Paroxismale Positieduizeligheid (BPPD). Daarnaast is volgens eiser sprake van Arteriële Insufficiëntie en Claudicatioklachten. Verder is eiser analfabeet. Hij kan niet lezen en schrijven, noch in het Nederlands noch in zijn moedertaal.
3.2.
Er is bij eiser sprake van een toename van draaiduizeligheid, gepaard gaande met misselijkheid, braken, toenemende doofheid en het aanhoudend oorsuizen. Hierdoor slaapt eiser slecht en heeft hij beperkingen in zijn concentratievermogen. Hierdoor functioneert eiser in zijn algemeenheid sociaal slechter. De KNO-arts heeft verder aangegeven niets meer voor eiser te kunnen doen. Voor wat betreft de Arteriële Insufficiëntie en Claudicatioklachten mag niet onvermeld blijven dat eiser klachten ervaart bij het lopen, inhoudende dat er na 60 meter pijn in de kuit ontstaat en hij na 80 meter lopen direct moet stoppen omdat zijn benen hem dan niet meer kunnen dragen. Eiser ervaart bij hoofdbewegingen ook dat zijn duizeligheid toeneemt, hetgeen zowel moet worden toegeschreven aan de ziekte van Ménière als BPPD. Door de toenemende duizeligheid- en misselijkheidsklachten gaat dit ook gepaard met collapsneigingen.
3.3.
Eiser stelt verder – naar de rechtbank begrijpt – dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde medische informatie in bezwaar niet heeft geleid tot een ander oordeel.
3.4.
Eiser stelt daarnaast dat alle door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet door hem verricht kunnen worden. Het gaat hierbij om de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), met Sbc-code 111180, inpakker (handmatig), met Sbc-code 111190, machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk), met Sbc-code 264122 en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten), met Sbc-code 111010.
Het oordeel van de rechtbank
4. Kern van het geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser per 16 oktober 2019 (datum in geding) voor 48,08% arbeidsongeschikt is.
5.1.
Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
5.2.
De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
Medische grondslag van het bestreden besluit
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
6. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit op zorgvuldige wijze is verricht. De primaire arts heeft het dossier bestudeerd en eiser op het spreekuur van 10 januari 2020 gezien. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de (telefonische) hoorzitting van 15 juni 2020 bijgewoond. Verweerder heeft ook de door eiser overgelegde medische informatie in de beroepsfase bij de beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
De juistheid van de medische beoordeling
7. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist te vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte en/of gebrek en er daaruit beperkingen voortvloeien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat hierbij uit van de diagnoses tinnitus, vestibulaire functiestoornis en overige doofheid. Partijen zijn het oneens over de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op alle aangevoerde beroepsgronden gemotiveerd gereageerd en ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing om op de datum in geding verdergaande beperkingen aan te nemen ten aanzien van de door eiser ervaren klachten. Hierbij is van belang dat alle (nieuwe) door eiser in beroep overgelegde medische informatie van ver na de datum in geding is. Voor zover eiser meent – gelet op de hier voorliggende datum in geding – per latere datum meer arbeidsongeschikt te zijn dan door verweerder is aangenomen, wijst de rechtbank erop dat eiser op elk moment bij verweerder een melding ‘toegenomen arbeidsongeschiktheid’ kan doen. Verweerder zal naar aanleiding van deze melding dan opnieuw de beperkingen bij eiser moeten vaststellen per latere datum.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
8.1.
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij wegens het niet machtig zijn van de Nederlandse taal en zijn analfabetisme niet in staat is om een interne opleiding of werkinstructies te volgen, overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitvoerig heeft gemotiveerd dat eiser op grond van het Schattingsbesluit geacht moet worden om binnen zes maanden de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal te beheersen. Enkel bij medische beperkingen, zoals afasie, een verstandelijke beperking of bij geheugenproblemen kan worden aangenomen dat eiser niet de Nederlandse taal binnen zes maanden zou kunnen beheersen. Dit is hier niet aan de orde. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft tevens toegelicht dat het in de functies gaat om schriftelijke werkinstructies die basaal en eenvoudig van aard zijn. Eiser heeft bovendien ruim twintig jaar in Nederland gewerkt en heeft in zijn dienstverband ook te maken gehad met hygiëne protocollen en werkinstructies. Tot slot wijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop dat eiser een Nederlands rijbewijs B heeft behaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom alle voor eiser geduide functies, gelet op het niet machtig zijn van de Nederlandse taal en zijn analfabetisme, geschikt zijn.
8.2.
Voor wat betreft de overige door eiser aangevoerde arbeidskundige gronden, overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar reactie van 2 november 2020 uitvoerig en gedetailleerd per onderdeel heeft toegelicht waarom de functies Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), Inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190), Machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (Sbc-code 264122), Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010) voor eiser geschikt zijn. De rechtbank is daarom ook hier van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende (per onderdeel) heeft gemotiveerd waarom de voor eiser geduide functies geschikt zijn.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.