ECLI:NL:RBAMS:2021:3512

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
13.311491.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens vechtpartij tussen jongeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 7 december 2020 in Amsterdam, tijdens een vechtpartij met een groep jongeren, met een mes in de romp van het slachtoffer gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde en de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet het voorwaardelijk opzet had om het slachtoffer te doden, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen een ernstige kans op dodelijk letsel heeft gecreëerd, gezien de locatie van de steekwond en de aard van het mes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uur. Daarnaast is de benadeelde partij, het slachtoffer, in zijn vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een totale schadevergoeding van €680,89, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd aan de verdachte, waaronder deelname aan begeleiding en behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.311491.20
Datum uitspraak: 29 juni 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres], [plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van 15 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Gunning, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [persoon 2], namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en de heer [persoon 3], jeugdmaatschappelijk werker bij IFA (hierna: IFA-coach) en door de moeder en de vader van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd:
Poging doodslag op 7 december 2020 op [slachtoffer] door hem met een mes in de romp te steken/snijden. Subsidiair is dit tenlastegelegd als een zware mishandeling en meer subsidiair als een poging zware mishandeling en meest subsidiair als mishandeling.
Een kopie van de integrale tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bespreking van een verweer
De raadsman heeft verzocht verdachte van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken en heeft daartoe - kort zakelijk weergegeven en in zijn pleitnotities uitgebreid weergegeven - aangevoerd dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer] dodelijk, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ten aanzien van het voorwaardelijk opzet heeft de raadsman aangevoerd dat niet zonder meer kan worden gesteld dat verdachte door op deze manier te steken willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk of zwaar letsel heeft aanvaard. De kans dat aangever door het steken met het mes zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen was niet aanmerkelijk, nu het letsel oppervlakkig was en niet gehecht hoefde te worden, de grootte van het mes en de kracht waarmee is gestoken niet met veel zekerheid kunnen worden vastgesteld (ECLI:NL:\RBGEL:2020:4634), op grond van de verklaring van verdachte aannemelijk is dat hij niet met veel kracht heeft gestoken en de videobeelden waarop is te zien dat er geen sprake is van daadwerkelijk met kracht op iemand insteken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren zijn gekomen. Naast onder meer de aangifte, de getuigenverklaring, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], de verklaring van verdachte ter zitting als ook zijn eerdere verklaringen en de letselverklaring van het AMC bij de vordering benadeelde partij, heeft de rechtbank met name het proces-verbaal betreffende de camerabeelden als uitgangspunt genomen, omdat die beelden objectief zijn. Uit de camerabeelden blijkt - voor zover hier van belang - dat verdachte op de bewuste dag op een gegeven moment deel uitmaakte van een groep van zes jongens die met elkaar in gevecht waren en elkaar over en weer duwden en schopten. Verdachte wist zich uit de groep vechtende jongens vrij te maken en zette een paar stappen naar achteren. Hij pakte vervolgens een mes uit zijn broekzak en begaf zich weer in de richting van de groep, maar werd hierbij tegengehouden door de aangever die hem van de groep probeerde weg te houden en hem zoveel mogelijk met gestrekte armen van zich af hield. Op dat moment maakte verdachte met zijn rechterhand met daarin het mes meerdere onderwaartse steekbewegingen in de richting van de romp van aangever. Eén van deze steekbewegingen heeft aangever door zijn winterjas, trui en shirt heen in de buik geraakt. Het slachtoffer heeft daardoor een steekverwonding links in zijn buik opgelopen. Verbalisant [verbalisant 1], die ter plaatse van het delict kwam, zag dat de wond ongeveer twee centimeter breed was.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door onder deze omstandigheden, waarbij verdachte en aangever op zeer korte afstand van elkaar waren, uit te halen met een mes in de richting van de romp van aangever de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door het steken met het mes dodelijk letsel zou oplopen. Die kans was aanmerkelijk, omdat ter hoogte van de plek van de steekwond in het lichaam vitale organen en vaten aanwezig zijn. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat met een zekere kracht is gestoken gezien het feit dat door de winterjas, de trui en het t-shirt heen is gestoken. Voor wat betreft de grootte van het lemmet gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte bij de politie dat het mes een keukenmes betrof van ongeveer 20 centimeter, waarvan het ijzeren deel niet langer was dan 10 centimeter, de verklaring van aangever dat het lemmet ongeveer 10 centimeter was en de verklaring van getuige en leeftijdsgenoot [getuige] dat het steekgedeelte iets kleiner dan zijn handpalm was. De rechtbank leidt hieruit af dat het derhalve ging om een mes met een dermate groot lemmet dat bij penetratie van het lichaam een diepe steekwond kan veroorzaken waarbij vitale lichaamsdelen kunnen worden geraakt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte voornoemde aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, omdat hij, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bezien, doelgericht met het mes heeft uitgehaald in de richting van de romp van aangever. De rechtbank betrekt hierbij tevens dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij een mes heeft meegenomen naar de afspraak met [naam], een afspraak waarvan hij verwachtte dat deze zou uitlopen op een vechtpartij en welke uitmondde in onderhavig steekincident. Door aldus te handelen heeft verdachte het risico genomen het mes daadwerkelijk te gebruiken. Gezien het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
4.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 7 december 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten aan Rietwijkerstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] met een mes in de romp (onder de ribben) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 141 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Bij het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd dat verdachte meewerkt met de begeleiding van IFA, systeemtherapie en de jeugdreclassering en dat hij naar school gaat volgens zijn rooster. De vordering van de benadeelde partij kan in zijn geheel worden toegewezen. De vordering van de materiële en immateriële schade is met stukken onderbouwd en gemotiveerd. Tevens dient de vordering te worden vermeerderd met de wettelijke rente en dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en waar bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offendersen voorts met de straffen die doorgaans voor feiten als het onderhavige worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 7 december 2020 een jongen van toen 15 jaar met een mes onder zijn ribben gestoken. Verdachte heeft meermalen onderwaartse stekende bewegingen met een mes naar het slachtoffer gemaakt en één van die stekende bewegingen heeft het slachtoffer in zijn buik geraakt. Op het moment dat het slachtoffer werd gestoken, probeerde hij te voorkomen dat verdachte zich met getrokken mes weer naar de groep jongens, waarmee hij in gevecht was, zou begeven. Het slachtoffer heeft een steekwond van ongeveer twee centimeter breed opgelopen en heeft daarvoor het ziekenhuis moeten bezoeken. Verdachte heeft met zijn handelen zeer gevaarlijk en risicovol gedrag laten zien. Het is een geluk dat het letsel van het slachtoffer niet ernstiger is. Het had slechter met hem kunnen aflopen. Het onderhavige feit is een ernstig feit dat de rechtbank verdachte aanrekent, zij het in verminderde mate zoals hierna nader wordt toegelicht.
Dat dit incident een impact op het slachtoffer heeft gehad blijkt uit de vordering benadeelde partij. Het slachtoffer heeft naar aanleiding van het steekincident een psycholoog bezocht. Hij heeft daar verklaard dat het steekincident een heftige gebeurtenis voor hem is geweest. Hij kampt niet met posttraumatische klachten en is op straat niet angstig, maar wel alert. Al naar gelang de tijd verstrijkt, denkt hij steeds minder aan de steekpartij, aldus het slachtoffer bij de psycholoog. Het slachtoffer heeft in de vordering verder vermeld dat hij een blijvend litteken aan de steekwond heeft overgehouden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 18 mei 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [persoon 4], GZ-psycholoog op 26 februari 2021. De deskundige heeft in het rapport vermeld dat er bij verdachte sprake is van een psychische stoornis en/of verstandelijke handicap in de zin van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd beeld (ADHD) en een sociale (pragmatische) communicatiestoornis en een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuze en gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. De deskundige adviseert verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. Verdachte voelde zich bedrogen door een voormalige goede vriend. Zijn sterke rechtvaardigheidsgevoel en het gevoel dat hij niet als ‘de sukkel’ gezien wilde worden hebben ertoe geleid dat hij de confrontatie heeft opgezocht. Zijn sociale vaardigheden en zijn emotieregulatie- en probleemoplossende vaardigheden schieten te kort, waardoor hij in de onderhavige situatie onvoldoende in staat was om adequate keuzes te maken. Voortkomend uit de ADHD en de sociale (pragmatische) communicatiestoornis is verdachte onvoldoende in staat overzicht te bewaren en de gevolgen en gevaren van zijn gedrag te overzien. In de aanloop naar het tenlastegelegde is de spanning bij hem voortdurend hoog geweest. Zijn negatieve gevoelens (boosheid, gevoel van verraad) heeft hij niet geuit, waardoor de spanning nog verder is opgelopen. Hij is koppig, wil dingen zelf oplossen en accepteert geen hulp of steun. Voortkomend uit de stoornissen hebben de gebrekkige sociale en emotieregulatie vaardigheden, aandachtsproblemen, zijn impulsiviteit en het beperkte inzicht en reflecterend vermogen negatieve invloed op het risico op toekomstig gewelddadig gedrag. Verdachte is gepest, bedreigd en beroofd en voelt zich vaak niet veilig en gaat om met jongeren die zich bewapenen, waardoor hij dit zelf ook is gaan doen. Met grote waarschijnlijkheid is te zeggen dat verdachte door de ADHD en de sociale (pragmatische) communicatiestoornis een blijvende kwetsbaarheid houdt wat leidt tot een wisselende mate van beperkingen in het functioneren door zijn ontwikkeling heen. Om het risico op toekomstig gewelddadig gedrag te verminderen en in het kader van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling, wordt psychologische behandeling geadviseerd. Deze behandeling moet worden gericht op het verbeteren van vaardigheden (sociaal, emotieregulatie en probleem oplossen). Tevens zijn traumaverwerking en het cannabisgebruik aandachtspunten. De ouders dienen bij de behandeling betrokken te worden. De deskundige adviseert verdachte aan te melden bij een gespecialiseerde GGZ-instelling. De IFA-coach kan een begin maken met de hierboven beschreven doelen, verdachte motiveren voor behandeling en de wachttijd tot start van de behandeling overbruggen. Tot slot wordt het van belang geacht dat verdachte naar school gaat en een gestructureerde vrijetijdsbesteding heeft (in de vorm van een hobby en een bijbaan).
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een schrijven van de heer [persoon 2] (JBRA) van 14 juni 2021 waarin onder meer is vermeld dat verdachte meewerkt aan de afspraken verbonden aan het toezicht en de begeleiding in het kader van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Verdachte werkt goed mee aan de begeleiding van de IFA-coach. Verdachte is niet altijd op school en heeft thuis moeite om zich aan de huisregels en afspraken te houden. Als hij hierop door de ouders wordt aangesproken, kan hij boos reageren. De ouders voelen zich machteloos om hem te begrenzen. Verder wordt hij gestalkt door een leeftijdsgenoot. Verdachte heeft veel aan zijn hoofd en maakt een overbelaste indruk. Verdachte heeft moeite met de PDD-NOS diagnose in het psychologisch rapport, maar stemt inmiddels in met behandeling. De aanmelding bij een door de ouders gevonden PPD-NOS behandelaar is in voorbereiding. Het is belangrijk dat de behandelaar individueel en gezinsgericht gaat werken. JBRA onderschrijft het rapport van de psycholoog en kan zich vinden in het advies van de Raad.
Ter zitting heeft JBRA conform de inhoud van voornoemd schrijven verklaard en hieraan toegevoegd dat verdachte bij de Opvoedpoli zal worden aangemeld teneinde de behandeling bij een PDD-NOS expert in gang te zetten en dat het van belang is dat de begeleiding van de IFA-coach doorgaat.
Ter zitting heeft de IFA-coach verklaard dat verdachte een bijzondere jongen is. Hij heeft een rugzakje en een gebruiksaanwijzing. De begeleiding verloopt boven verwachting goed. Er zijn wel wat kleine dingen op school gebeurd, maar verdachte kan daarover goed reflecteren en het gesprek aangaan. Verdachte komt alle afspraken met de IFA-coach na, is bereikbaar en doet wat hij zegt. In het begin wilde hij de regie, maar nu is er een vertrouwensrelatie en geeft hij openheid van zaken. De coach verwacht dat verdachte in de toekomst met hem over zijn boosheid in gesprek kan gaan.
Ter zitting heeft de Raad verklaard zich te kunnen vinden in de inhoud van het psychologisch rapport en het schrijven van JBRA. Verdachte heeft met de inzet van de IFA-coach goede stappen gemaakt. Positief is dat hij open staat voor verdere behandeling. Belangrijk is ook dat er externe sturing en begeleiding in de opvoeding voor de ouders komt. De Raad heeft geadviseerd verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorarrest, een proeftijd en bijzondere voorwaarden, inhoudende dat verdachte meewerkt aan de begeleiding van de IFA-coach, meewerkt aan individuele en systeemgerichte behandeling van de Opvoedpoli en de hulpverlening die JBRA in het belang van verdachte nodig acht, naar school gaat volgens zijn rooster en meewerkt aan het vinden en behouden van vrije tijdsbesteding, op te leggen. De Raad heeft voorts geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straffen rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de oriëntatiepunten, de blanco justitiële documentatie, de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit voornoemd psychologisch rapport en schriftelijke informatie van JBRA en hetgeen door betrokkenen ter zitting naar voren is gebracht. Positief is dat verdachte zich tijdens de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis aan de afspraken heeft gehouden en heeft meegewerkt met de hulpverlening en dat hij nu open staat voor behandeling van zijn persoonlijke problematiek.
De rechtbank zal verdachte een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar. Deze straf brengt met zich dat verdachte na aftrek van voorarrest geen tijd meer in detentie hoeft door te brengen. Het voorwaardelijke deel dient ervoor om hem te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen en om het opleggen van na te noemen bijzondere voorwaarden, die de rechtbank in het belang van een verdere gunstige ontwikkeling van verdachte acht, mogelijk te maken. De rechtbank acht, gezien de aard en de ernst van het delict, tevens een werkstraf voor de duur van 80 uur passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere werkstraf dan de officier van justitie heeft gevorderd, ondanks de zware kwalificatie van het feit, omdat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 473,72 aan materiële schadevergoeding, zijnde een vergoeding van de jas, trui, shirt, mantelzorg ouders, reiskosten en parkeerkosten, en
€ 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de posten mantelzorg en reiskosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat die posten onvoldoende zijn onderbouwd dan wel in onvoldoende verband staan met het ten laste gelegde.
De raadsman heeft voorts verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering van de immateriële schade, omdat die schade niet voldoende is onderbouwd. De bijgevoegde uitspraken zijn niet vergelijkbaar en de psychologische gevolgen zijn niet zodanig dat de hoogte van de vordering daardoor wordt gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering van de materiële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van in totaal € 180,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag betreft de kleding die de benadeelde partij droeg bij het steekincident. Deze schade is door de benadeelde partij onderbouwd met stukken en niet betwist door de verdediging.
De benadeelde partij zal voor het overig verzochte aan materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering niet is onderbouwd met stukken en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
Immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Eén van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van fysiek letsel. In dit geval heeft de benadeelde partij een steekwond in zijn buik opgelopen en kan hij derhalve op grond van artikel 6:106 onder b BW aanspraak maken op smartengeld. Vergoeding van immateriële schade kan ook plaatsvinden indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Daar valt ook geestelijk letsel onder. In dit geval stelt de benadeelde partij psychische schade te hebben opgelopen en heeft daartoe een verslag van de psycholoog bij de vordering gevoegd. Uit dit verslag volgt dat het steekincident voor de benadeelde partij een heftige gebeurtenis is geweest, maar dat hij geen PTSS-klachten heeft en geen angst en spanning voelt. De rechtbank leidt uit dit verslag af dat de benadeelde partij in zekere mate psychische klachten als gevolg van het steekincident heeft, maar dat die psychische klachten op dit moment van beperkte omvang lijken te zijn. Verdere onderbouwing van gestelde psychische schade is niet bij de vordering aanwezig.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de vordering voor wat betreft de immateriële schade naar billijkheid tot een bedrag van € 500,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De behandeling van het meer verzochte aan immateriële schadevergoeding levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering voor dat deel onvoldoende met stukken is onderbouwd en nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering betreffende materiële en immateriële schade bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een totaalbedrag van € 680,89 (zeshonderdtachtig euro en negenentachtig cent), bestaande uit € 180,89 aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
141 (honderd en éénenveertig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt de
proeftijdvast op
2 (twee) jarenonder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- meewerkt aan de hulpverlening/begeleiding van de IFA-coach;
- meewerkt aan individuele en systeembehandeling van de Opvoedpoli;
- onderwijs volgt volgens het rooster;
- een vrijetijdsbesteding heeft;
- meewerkt aan de hulpverlening die JBRA noodzakelijk acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte verder tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren.Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij[slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 180,89 (honderdtachtig euro en negenentachtig cent), aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 500,- (vijfhonderd) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen de som van de materiële en immateriële schade ter hoogte van een bedrag van € 680,89 (zeshonderdtachtig euro en negenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank bepaalt het aantal dagen gijzeling op 0 (nul).
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.S. Dogan en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2021.