ECLI:NL:RBAMS:2021:35

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
C/13/680320 / HA ZA 20-245
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering schadevergoeding door verzekeraar na brand in Aziatische toko

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Aziatische toko, aangeduid als [eiseres], en haar verzekeraar, VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V. De zaak betreft een weigering van de verzekeraar om schadevergoeding te betalen na een brand die op 15 oktober 2019 in de winkelruimte van [eiseres] heeft plaatsgevonden. De brand ontstond in een kastje naast de kassa, en de verzekeraar stelde dat de schade niet vergoed kon worden omdat [eiseres] niet voldaan had aan de garantieclausules in de afgesloten pakketpolis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekering dekking biedt voor brandschade, maar dat [eiseres] de garantieclausule 2714 heeft geschonden door geen periodieke inspectie van de elektrische installatie te laten uitvoeren en geen certificaat NEN 3140 te overleggen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeraar op grond van clausule 2900 niet verplicht was om schadevergoeding te betalen, omdat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan door een gebrekkige verbinding in de wandcontactdoos, wat in strijd is met de voorwaarden van de verzekering. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de verzekeraar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/680320 / HA ZA 20-245
Vonnis van 20 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.E. Boonstra te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Vivat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 februari 2020, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met een productie,
  • het tussenvonnis van 16 september 2020, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 december 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] handelt onder de naam [winkel] .
2.2.
[winkel] is een winkel in Aziatische producten. Ook is [winkel] een afhaalrestaurant en cateraar.
2.3.
Met ingang van 2 maart 2015 heeft [winkel] , via bemiddeling van tussenpersoon [tussenpersoon] te [plaats] (hierna: de tussenpersoon), een pakketpolis bij Reaal (hierna: Vivat), genaamd Reaal Bedrijven Totaal Plan, gesloten.
2.4.
De vervaldatum van de pakketpolis was 1 januari 2016. De pakketpolis betrof een inventaris-/goederenverzekering, een bedrijfsschadeverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven. Het bij de polis behorende clausuleblad bevat onder meer de clausule “2900 Garantie” en “2714 Horeca (garantie)”.
2.5.
Sindsdien is de pakketpolis jaarlijks door Vivat verlengd.
2.6.
Op 31 oktober 2018 ontving [winkel] in het kader van de jaarlijkse verlenging van de pakketpolis van de tussenpersoon een e-mail met de mededeling dat Vivat het verzekeringspakket van [winkel] heeft geregistreerd als een ‘Special Limit’. Dit houdt onder andere in dat Vivat de pakketpolis 3-jaarlijks beoordeeld voor verlenging. Verder deelt de tussenpersoon in de e-mail mee dat dit recent is gebeurd ten behoeve van de verlenging per 1 januari 2019 en dat de behandelaar bij Vivat het restaurant kent en aangeeft dat het verzekerd bedrag van de inventaris/goederen van € 11.200 aan de lage kant is. Uiteindelijk is in de per 23 januari 2019 verlengde polis de waarde van de inventaris/goederen gesteld op € 40.600.
2.7.
Blijkens het polisblad van de per 23 januari 2019 verlengde polis zijn de clausules “2900 Garantie” en “2714 Horeca (garantie)” nog steeds van toepassing. Deze clausules luiden als volgt:
“(…) Clausule 2900 – Garanties
Als niet voldaan wordt aan één of meer garantieclausules op deze polis, is Reaal niet verplicht de schadevergoeding te betalen. Tenzij u aantoont dat de schade niet door het niet-nakomen van de garantie veroorzaakt of vergroot is. (…)
Clausule 2714 – Horeca (garantie)
De verzekerde garandeert aan de maatschappij en deze verzekering geschiedt daarom ook op de uitdrukkelijke voorwaarde dat:
1. tenminste om de vijf jaar de elektrische installatie door een erkend elektrotechnisch bureau wordt gecontroleerd of de elektrische installatie voldoet aan de norm NEN 1010 (veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties). Voorts dient de elektrische installatie te worden onderhouden overeenkomstig NEN-EN 50110 (NEN 3140). Levensbedreigende en brandgevaarlijke situaties behoren direct te worden hersteld. De maatschappij dient in het bezit te worden gesteld van een kopie van het certificaat NEN-EN 50110 (NEN 3140) (…)”.
2.8.
In de nacht van 15 op 16 oktober 2019 is brand uitgebroken in de winkelruimte van [winkel] .
2.9.
Op 17 oktober 2017 heeft CED Nederland B.V. (hierna: CED) in opdracht van Vivat een technisch onderzoek ingesteld naar de oorzaak en de omvang van de brand.
2.10.
In het rapport Technisch Onderzoek van 8 november 2019 van CED staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
3 Onderzoek
3.1
Algemeen
0.46
uur: melding
De brandweer trof een afgesloten winkelruimte aan. De brandweer trof geen bijzonderheden aan.
Het in de winkelruimte aanwezige sprinklersysteem is geactiveerd. Hierdoor was de brand nagenoeg al geblust.
Politie en TBO (team brandonderzoek van de brandweer) hebben geen technisch onderzoek ingesteld.
In de winkel hingen camera’s. De camera’s toonden echter geen beelden van het ontstaan van de brand en het verloop hiervan.
3.2
Plaats ontstaan brand/oorzaak
Onderzoek 17 oktober 2019 door [naam]
(…)
Foto 10. De elektrische bedrading was via een opening het kastje ingevoerd. Ik trof in de houten muurafwerking en in de muur zelf geen materialen aan waarmee de wandcontactdoos en de lasdoos voor de brand bevestigd zouden kunnen zijn geweest. Ook werden er op deze plaats geen uitsparringen aangetroffen.
Verzekerde kon mij niet vertellen of en waar de wandcontactdoos en lasdoos bevestigd zijn geweest. Gelet op bovenstaande leid ik af, dat de wandcontactdoos en de lasdoos of los aan de bedrading hebben gehangen of los op de vloer hebben gelegen.
(…)
Aan de hand van het totale brandbeeld heb ik, [naam] , de plaats van het ontstaan van de brand vastgesteld. Deze plaats bevond zich ter hoogte van een houten kastje/houten muurafwerking achter de koelvitrine/toonbank van de winkel.
Aan de hand van het totale brandbeeld, daarbij lettend op de diepe inbrandingen in het houten kastje en de houten muurafwerking heb ik het centrum van de plaats van het ontstaan van de brand vastgesteld.
Binnen het centrum trof ik, [naam] , als potentiele inleiders van de brand de restanten van een tafelcontactdoos en van een losse (hangend of liggend) wandcontactdoos met daaraan een gesmolten lasdoos aan. De tafelcontactdoos vertoonde alleen smeltsporen van buitenaf. Deze sloot ik dan ook uit als potentiele inleider van de brand. Sporentechnisch stelde ik vast, dat in één van de aansluitingen van de wandcontactdoos een stekker met randaarde heeft bevonden. Van welke elektrische verbruiker deze stekker is geweest, is mij niet bekend geworden. De stekker van de aangesloten elektrische verbruiker is gelet op het brandbeeld na de brand uit de wandcontactdoos verwijderd.
De wandcontactdoos met versmolten lasdoos en de elektrische bedrading (losse aders) heb ik veiliggesteld en voor nader onderzoek overgedragen aan de experts van EMN Hoekstra en Van Tiggele. (…)
Onderzoek op 1 november 2019 door ing. P. Hoekstra en R. van Tiggele van EMN
Wij, hebben de verbrande wandcontactdoos met samengesmolten materiaal en de los bijgeleverde aders, onderzocht en beoordeeld.
Op één van de aders, die uit de achterzijde van het wandcontactdoos naar de lasdoos liepen, is vonkerosie zichtbaar (zie foto 13). (…)
Op één van de drie los aangeleverde aders, uit de lasdoos, treffen wij een smeltparel aan (zie foto 14). (…)
Aan de twee andere aders uit het wandcontactdoos werden restanten van lasklemmen aangetroffen (zie foto 13). Aan de nul-ader werden sporen van vonkerosie aangetroffen. De lasklem van deze nul-ader werd niet in de restanten aangetroffen.
Vervolgens werd het samengesmolten materiaal van de wandcontactdoos (kunststof, deels verkoold) verwijderd (zie foto 17).
(…)
De aders in de wandcontactdoos waren nog grotendeels voorzien van isolatiemateriaal. Verder werden geen sporen van vonkerosie en/of sluiting in de wandcontactdoos aangetroffen. De brand is dan ook niet in de wandcontactdoos ontstaan.
Gelet op het vorenstaande lijkt het zeer waarschijnlijk, dat de brand door een slechte verbinding in een lasklem achter de wandcontactdoos is ontstaan.

4.Clausules / Voorwaarden

U verzocht ons om naar de van toepassing zijnde clausules te kijken. (…)
Uw verzekerde kon geen keuringsbewijs/certificaat overhandigen waaruit blijkt dat de elektrische installatie periodiek is geïnspecteerd door een elektrotechnisch installatiebedrijf.
De brand is zeer waarschijnlijk ontstaan ten gevolge van een gebrekkige verbinding (lasklem). Deze lasklem maakt deel uit van de gebouwinstallatie. Een lasklem behoort volgens de NEN 1010 ondergebracht te zijn in een lasdoos. Deze behoort deugdelijk gemonteerd te zijn, onder meer om te voorkomen dat bedrading en verbindingen in deze lasdoos onder mechanische spanning komen te staan (waardoor de verbinding gebrekkig kan worden of los kan raken).
Bij een NEN 3140-keuring dient de elektrische installatie visueel beoordeeld te worden. Een loshangende wandcontactdoos/lasdoos was dan aan het licht gekomen, waarna deze deugdelijk bevestigd zou kunnen zijn.

5.Analyse

Gelet op het vorenstaande, mede gelet op het ontbreken van een andere brandoorzaak, maakt het zeer waarschijnlijk dat de brand in de winkelruimte van verzekerde door een gebrekkige verbinding (lasklem) in de losse wandcontactdoos is ontstaan, waarbij één of meerdere vrijgekomen vonken omliggend brandbaar materiaal hebben ontstoken. (…)”.
2.11.
EMN heeft in opdracht van Vivat onderzoek gedaan naar de schade. Volgens het Rapport van Expertise van 18 november 2019 is met [winkel] overeenstemming bereikt over de hoogte van de totale schade, die is vastgesteld op € 47.492,94.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Vivat
tot betaling van € 47.492,94 met de daarbij komende omzetbelasting en de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
tot betaling van € 1.158 aan buitengerechtelijke kosten;
in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering – kort samengevat – het volgende ten grondslag. De met Vivat afgesloten pakketpolis heeft onder meer tot doel om verzekerd te zijn tegen brandschade in de bedrijfsruimte. Er is nu brand ontstaan in de bedrijfsruimte, die heeft geresulteerd in de door EMN getaxeerde schade van € 47.492,94 exclusief btw. Ook staat vast dat [winkel] de brand niet heeft veroorzaakt, noch dat zij nalatig is geweest. [winkel] heeft vanaf het sluiten van de pakketpolis tot aan de brand volledig voldaan aan de garantieclausules (waaronder clausule 2714) in de pakketpolis. Nooit heeft Vivat verzocht om overlegging van een certifcaat NEN-EN 50110 (NEN 3140) (hierna: NEN 3140). [winkel] hoeft dat conform de voorwaarden ook pas na vijf jaar te doen en die periode was nog niet verstreken. Vivat is gehouden uitkering te doen onder de verzekering.
3.3.
Vivat voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de verzekering in beginsel dekking verleent voor schade als gevolg van brand. Wat partijen verdeeld houdt is of Vivat uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst gehouden is dekking te verlenen voor de schade van [winkel] als gevolg van de brand in oktober 2019.
4.2.
Vivat stelt zich op het standpunt dat [winkel] de garantieclausule 2714 Horeca heeft geschonden, waardoor Vivat op grond van de clausule 2900 niet verplicht is schadevergoeding te betalen. Vivat heeft in dat verband gesteld dat [winkel] in de vijf jaren voorafgaand aan de brand geen NEN 1010 inspectie heeft doen laten uitvoeren. Ook heeft [winkel] de elektrische installatie niet onderhouden overeenkomstig de NEN 3140 en kon zij geen kopie van het certificaat NEN 3140 overleggen, zoals vereist is op grond van clausule 2714.
4.3.
[winkel] betwist niet dat zij in de jaren voorafgaand aan de brand geen NEN 1010 inspectie heeft laten uitvoeren. Ook betwist zij niet dat zij de elektrische installatie voor de brand niet heeft onderhouden conform de NEN 3140. Zij is echter van mening dat zij clausule 2714 niet heeft geschonden, omdat zij deze clausule anders uitlegt dan Vivat. Volgens [winkel] zou de garantieclausule 2714 verplichten om uiterlijk na vijf jaar na aanvang van de verzekeringen, dus pas in maart 2020, een NEN 1010 inspectie te laten uitvoeren en de elektrische installatie te onderhouden overeenkomstig de NEN 3140. Ook een kopie van het certificaat NEN 3140 zou [winkel] pas dan hoeven te overleggen aan Vivat.
4.4.
Bovendien heeft Vivat nooit verzocht om een kopie van het certificaat NEN 3140 te overleggen. Dat heeft zij niet verzocht bij het afsluiten van de polis in 2015, niet bij de jaarlijkse verlenging en ook niet in het kader van de driejaarlijkse controle van de winkel en de polis van [winkel] in 2018. Toen heeft Vivat nog grondig onderzocht of aan alle vereisten voor de verzekering werd voldaan en daarbij heeft zij geen punt gemaakt van het ontbreken van het certificaat NEN 3140, aldus [winkel] .
4.5.
De rechtbank zal eerst clausule 2714 uitleggen, zodat duidelijk is welke verplichtingen deze clausule met zich brengt. De rechtbank stelt voorop dat het bij de uitleg van deze clausule aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenaamde
Haviltex-maatstaf). Nu de garantieclausule onderdeel is van een pakketpolis waarbij in de regel over de individuele voorwaarden niet tussen partijen wordt onderhandeld – en gesteld noch gebleken is dat dat hier anders is – is deze uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (vgl. HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793
Chubb/Dagenstaed). Tot slot zijn alle omstandigheden van het concrete geval en de gebruiken in de branche op dit punt, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van belang. Aldus komt de rechtbank tot toepassing van een geobjectiveerde Haviltex-norm.
4.6.
Met inachtneming van deze norm is de rechtbank met Vivat van oordeel dat [winkel] garantieclausule 2714 heeft geschonden. De letterlijke bewoordingen van de clausule zijn duidelijk. De clausule brengt met zich dat tenminste om de vijf jaar een erkend elektrotechnisch bureau dient te controleren of de elektrische installatie voldoet aan de norm NEN 1010 (veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties). Dit is een eerste verplichting. Vervolgens luidt de clausule: “Voorts dient de elektrische installatie te worden onderhouden overeenkomstig NEN-EN 50110 (NEN 3140)”. Uit het woord “voorts” valt af te leiden dat dit een tweede opzichzelfstaande verplichting inhoudt voor de verzekerde. Er staat tot slot ook: “De maatschappij dient in het bezit te worden gesteld van een kopie van het certificaat NEN-EN 50110 (NEN 3140)”. Deze laatste zin houdt, gelet op de overeenkomstige NEN norm, verband met de tweede verplichting.
De rechtbank ziet niet in hoe deze bepaling aldus kan worden uitgelegd dat de genoemde vijf jaar termijn niet alleen ziet op de eerste verplichting maar ook op de tweede verplichting, zoals [winkel] betoogt. Dat staat er immers niet. Ook overigens blijkt een dergelijke bedoeling van partijen nergens uit. Die bedoeling is bovendien zonder meer niet voorstelbaar omdat dit zou betekenen dat een verzekerde geen enkel onderhoud aan zijn elektrische installatie zou hoeven uitvoeren, met alle risico’s van dien, anders dan vlak voor het verstrijken van de periode van vijf jaar.
4.7.
In clausule 2714 staat verder dat de verzekeraar “in het bezit [dient, rb] te worden gesteld van een kopie van het certificaat NEN-EN 50110 (NEN 3140)”. Hieraan wordt evenmin de termijn van uiterlijk vijf jaar verbonden. Dat dit wel zo zou zijn bedoeld is door [winkel] niet gesteld noch is dit op andere wijze uit het dossier gebleken. De verzekerde kan dus niet volstaan met het tenminste om de vijf jaar in het bezit stellen van verzekeraar van een kopie van het certificaat 3140. Dat moet de verzekerde op elk moment kunnen doen. Er rust gedurende de looptijd van de verzekering een constante onderhoudsplicht op de verzekerde, ten bewijze waarvan zij in staat moet zijn om een kopie van het (onderhouds)certificaat aan de verzekeraar te kunnen overleggen.
4.8.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Op 2 maart 2015 is de verzekering van [winkel] bij Vivat ingegaan. Toen gold de clausule 2714 al. De brand is uitgebroken in oktober 2019. Dat is binnen vijf jaar. Dit betekent dat Vivat de dekking niet kan weigeren op de grond dat niet tenminste om de vijf jaar is gecontroleerd door een erkend elektrotechnisch bureau of de elektrische installatie voldoet aan de norm NEN 1010 (de eerste verplichting). Daar had [winkel] nog een klein half jaar de tijd voor. Dit ligt anders voor de tweede verplichting die voortvloeit uit clausule 2714. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen diende [winkel] de elektrische installatie conform NEN 3140 te onderhouden en diende zij Vivat in het bezit te (kunnen) stellen van een kopie van het certificaat NEN 3140 op het moment dat Vivat erom vroeg. [winkel] kon het certificaat NEN 3140 niet overleggen. Dit betekent dat [winkel] de garantieclausule 2714 heeft geschonden en dat Vivat in beginsel terecht de dekking heeft geweigerd conform het bepaalde in clausule 2900.
4.9.
Uit het feit dat Vivat niet eerder, ook niet tijdens de jaarlijkse verlenging en driejaarlijkse controle, heeft gevraagd om overlegging van het certificaat NEN 3140 mocht [winkel] niet afleiden dat aan deze verplichting niet meer hoefde te worden voldaan. In clausule 3140 staat namelijk niet vermeld dat de verzekeraar zal vragen om het certificaat. Daarbij komt dat vast staat dat [winkel] haar verplichting om de elektrische installatie conform NEN 3140 te onderhouden niet is nagekomen, zodat dat reeds voldoende is voor weigering van de dekking door Vivat.
4.10.
Dan heeft [winkel] nog aangevoerd dat de ontstane schade niet door het niet-nakomen van de garantie veroorzaakt of vergroot is en dat Vivat daarom op grond van clausule 2900 wel gehouden is de schade te vergoeden. Ook dit gaat niet op. Uit het rapport van CED (zie onder 2.10) blijkt namelijk dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan door een gebrekkige verbinding (lasklem) in de losse wandcontactdoos in de hoek achter de koelvitrine/toonbank in de winkelruimte van [winkel] , waarbij één of meerdere vrijgekomen vonken omliggend brandbaar materiaal hebben ontstoken. Blijkens het rapport behoort de wandcontactdoos deugdelijk gemonteerd te zijn om te voorkomen dat bedrading en verbindingen in deze lasdoos onder mechanische spanning komen te staan waardoor de verbinding gebrekkig kan worden of los kan raken. Tevens staat in het rapport dat bij een NEN 3140-keuring de loshangende wandcontactdoos met lasdoos aan het licht was gekomen, waarna deze deugdelijk bevestigd zou zijn. Hiermee heeft Vivat gemotiveerd onderbouwd dat de schade voorkomen had kunnen worden bij inachtneming van de garantievoorwaarden.
Hetgeen [winkel] hiertegenin heeft gebracht is onvoldoende. [winkel] is niet met een alternatieve oorzaak gekomen, waardoor het causaal verband tussen het schenden van de garantievoorwaarden en het ontstaan van de schade zou ontbreken. [winkel] heeft nu slechts het standpunt ingenomen dat de wandcontactdoos met lasdoos wel bevestigd was aan de muur en niet los heeft gehangen. Zij heeft dit evenwel op geen enkele wijze onderbouwd. In het rapport van CED (zie onder 2.10) staat daarover dat onderzoeker [naam] geen materialen in de houten muurafwerking en in de muur heeft aangetroffen waarmee de wandcontactdoos en de lasdoos bevestigd zouden kunnen zijn. Ook staat er dat de verzekerde niet kon vertellen of en waar de wandcontactdoos en lasdoos bevestigd zijn geweest. Hierop trok de onderzoeker de conclusie dat de wandcontactdoos en lasdoos of los aan de bedrading hebben gehangen of los op de vloer hebben gelegen. De rechtbank gaat dan ook uit van de onderbouwde conclusie van CED op dit punt. Verder heeft [winkel] haar vraagtekens gezet bij het onderzoek door CED. Volgens [winkel] zouden de onderzoekers naar een oorzaak hebben toegeschreven en zouden ze de situatie na de brand hebben gemanipuleerd. Nu [winkel] deze stellingen niet heeft onderbouwd gaat de rechtbank daaraan voorbij.
4.11.
Tegen deze achtergrond is het beroep van Vivat op het niet voldoen aan de garantieclausule 2174 gerechtvaardigd. De vordering van [winkel] (/ [eiseres] ) wordt dan ook afgewezen.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vivat worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat €
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.190,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Vivat tot op heden begroot op € 4.190,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Mulderije, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: PP