Beoordeling in conventie en reconventie
8. De vorderingen in conventie en reconventie hangen nauw samen en zullen dan ook gezamenlijk worden besproken en beoordeeld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] in het licht van de coronacrisis en de gevolgen daarvan gehouden is haar huurbetalingsverplichtingen volledig na te komen.
9. De kantonrechter overweegt dat de coronacrisis wereldwijd tot vergaand overheidsingrijpen heeft geleid en langdurige verstrekkende (internationale) gevolgen heeft. Er zijn geen aanwijzingen dat partijen die mogelijkheid (stilzwijgend) in de overeenkomst hebben verdisconteerd. Eerdere uitbraken van besmettelijke ziekten hadden ernstige gevolgen, maar zijn niet te vergelijken met de gevolgen die het coronavirus met zich heeft meegebracht en thans nog steeds veroorzaakt. Ook in het verleden geuite waarschuwingen door derden voor een pandemie maken niet dat de (gevolgen van) de huidige overheidsmaatregelen in de overeenkomst zijn begrepen. Het gaat er immers niet om of een pandemie voorzienbaar was, maar of partijen in de overeenkomst met een pandemie en de gevolgen daarvan rekening hebben gehouden. Dat is niet vast komen te staan.
10. Op grond van artikel 7:204 BW lid 2 is een gebrek een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft. Niet alleen de stoffelijke toestand van de gehuurde zaak, maar elke daarop betrekking hebbende omstandigheid die het genot beperkt, kan een gebrek vormen. Hierbij is niet relevant dat de van overheidswege opgelegde beperkingen ook niet aan [eiseres] als verhuurder zijn toe te rekenen. Immers is toerekening geen vereiste op grond van artikel 7:204 BW. De coronacrisis betreft evenmin een omstandigheid die aan [gedaagde] is toe te rekenen. De kantonrechter concludeert dat sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW.
11. [gedaagde] doet expliciet een beroep op de toepassing van artikel 7:207 BW en verlangt een evenredige vermindering van de huurprijs.
12. [eiseres] heeft aangevoerd dat een gebrek niet tot huurprijsvermindering kan leiden, omdat partijen deze mogelijkheid hebben uitgesloten in de huurovereenkomst, zie hiervoor onder 1.4.. [gedaagde] heeft betwist dat deze exoneratie doel treft. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze kwestie van weinig belang. Ook al zou een beroep op een gebrek niet zijn uitgesloten, dan is (recht) evenredige vermindering van de huurprijs zoals door [gedaagde] voorgestaan niet aan de orde. Ook in dat geval dient de beoordeling van de vermindering van het huurgenot en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de hoogte van de huurprijs te worden gezet in de sleutel van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, op gelijke wijze als bij het beroep op onvoorziene omstandigheden het geval is. Nu het om een gedeelde verantwoordelijkheid gaat is ook in dat geval het verdelen van de pijn tussen huurder en verhuurder aan de orde. Nu de primaire en subsidiaire grondslag tot dezelfde uitkomsten leiden en volgens inmiddels vaste rechtspraak de coronacrisis in ieder geval een onvoorziene omstandigheid is, zullen de vorderingen verder op die grondslag worden beoordeeld.
13. Op grond van artikel 6:258 BW kan de rechter op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden toegekend.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet de coronacrisis, gelet op haar omvang en de gevolgen voor de economie en de maatschappij, als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW worden beschouwd. Partijen hebben deze pandemie en haar gevolgen niet in de tussen hen gesloten huurovereenkomst verdisconteerd en mochten over en weer ook niet van elkaar verwachten dat dit wel het geval zou zijn (zie o.a. Gerechtshof Amsterdam, 14 september 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2604). 15. De coronacrisis en de getroffen overheidsmaatregelen hebben geleid tot een fundamentele verstoring van het evenwicht in de huurovereenkomst. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de kantonrechter van dien aard dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te achten dat [eiseres] een ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst zou mogen verlangen. De vraag is hoe één en ander weer in balans kan worden gebracht. Hierbij weegt enerzijds mee dat [eiseres] het gehuurde weliswaar feitelijk beschikbaar stelt aan [gedaagde] , maar dat deze beschikbaarstelling voor [gedaagde] weinig betekenis heeft, omdat het gehuurde niet, althans niet naar volle omvang, geëxploiteerd kan worden. Anderzijds is het onder de gegeven omstandigheden evenmin redelijk om de betalingsverplichting van [gedaagde] te matigen tot nihil vanwege deze omstandigheden. Nu geen van beide partijen een verwijt kan worden gemaakt aan het ontstaan van de onvoorziene omstandigheden, ligt het in beginsel voor de hand om het financiële nadeel dat daarvan het gevolg is tussen partijen te verdelen.
16. De kantonrechter verwerpt de stelling van [gedaagde] dat gelet op de onderhuursituatie de pijn niet door twee maar door drie moet worden gedragen. [gedaagde] en [eiseres] hebben een contractuele relatie en de vorderingen over en weer zijn daarop gebaseerd. Dat [eiseres] als onderverhuurder ook een huurrelatie heeft met een andere partij staat hier verder buiten. De verdeling van de pijn die voortvloeit uit het feit dat de afspraken tussen [gedaagde] en [eiseres] niet ten volle kunnen worden nagekomen, dient daarom tussen deze partijen plaats te vinden.
17. Ook het argument van [gedaagde] dat [eiseres] als groot bierconcern wel tegen een stootje kan en dat daarom hier de pijn anders moet worden verdeeld, wordt door de kantonrechter verworpen. Ook hier heeft te gelden dat de huurrelatie tussen partijen in dit geding aan de orde is en in het bijzonder de vraag of ten aanzien van de afgesproken huurbetalingsverplichting de omzetdaling als gevolg van de coronacrisis als onvoorziene omstandigheid heeft te gelden. Die vraag is in het voorgaande positief beantwoord
18. Naar het oordeel van de kantonrechter staat voldoende vast dat [gedaagde] als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met het coronavirus is beperkt in de mogelijkheden om het gehuurde te exploiteren. Daartoe heeft zij inzicht gegeven in onder meer haar bedrijfsresultaten over het jaar 2019 en 2020.
19. Nu sprake is van een omzetdaling als gevolg van de coronacrisis (hierna: d), zal de huurprijs in beginsel worden gewijzigd, waarbij, zoals hiervoor overwogen, als uitgangspunt geldt dat de tegenvaller gelijkelijk over de huurder en de verhuurder moet worden verdeeld. Dit komt erop neer dat bij een omzetverlies van 100%, de huur in beginsel wordt verminderd met 50%. De verlaging van de huurprijs wordt als volgt berekend: de huurprijs x percentage omzetdaling x 50%. De gewijzigde huurprijs (hierna gh) kan dan worden berekend aan de hand van deze formule: oh- (d% gedeeld door 2) = gh.
20. De kantonrechter neemt als uitgangspunt de vergelijking van de gemiddelde omzet in de maanden maart tot en met december 2019 met die over dezelfde periode in 2020. Strikt genomen zou de omzet van de eerste twee weken in maart 2019 hiervan moeten worden afgetrokken, omdat er eerst medio maart 2019 sprake is van een gedwongen sluiting. Nu in 2020 dezelfde periode wordt meegenomen en het een zeer beperkte tijdsduur betreft, zal het effect op het uiteindelijke resultaat zeer beperkt zijn zodat de kantonrechter hier aan voorbij gaat. De omzet over 2018 wordt, anders dan [gedaagde] aanvoert, buiten beschouwing gelaten. De cijfers die [gedaagde] heeft overgelegd laten zien dat de omzet in 2018 hoger was dan in 2019. De kantonrechter acht het aangewezen dat wordt aangesloten bij de laatst bekende omzetcijfers, te weten die over 2019. De omzet over genoemde periode in 2019 was € 2.589.227,00 en die in 2020 een bedrag van
€ 466.102,00. Bij de omzet over 2020 dient de TVL uitkering te worden bijgeteld en niet alleen het aan de huurprijs te relateren gedeelte daarvan, nu net als bij de gemaakte omzet, de kosten die [gedaagde] maakt, daarmee kunnen worden bestreden. De door [gedaagde] over 2020 ontvangen TVL-uitkering bedraagt € 140.000,00. De NOW uitkering dient buiten beschouwing te blijven, nu deze expliciet als tegemoetkoming in de loonkosten is bedoeld. Voor verdere verfijningen in de zin van het rekening houden met een verhoogde kostprijs omdat de bijvoorbeeld de bezorgdienst extra kosten met zich brengt, ziet de kantonrechter geen aanleiding. Zoals het gerechtshof Amsterdam in voormeld arrest overwoog bestaat voor berekening van de kortingen geen maatstaf zodat deze naar hun aard enigszins arbitrair zijn.
21. Over 2020 resulteert de optelsom van omzet plus TVL in een bedrag van € 606.102,00. In relatie tot de omzet over 2019 betekent dit een omzetverlies van (afgerond) 77 %. De voorgaande formule toepassend kan [gedaagde] dus aanspraak op een huurkorting van de helft hiervan, te weten 38,5 %. Het voorgaande leidt tot na te melden beslissing
22. Voor 2021 beperkt de kantonrechter zich bij gebrek aan nadere gegevens en de bestaande onzekerheid over hoe de overheidsmaatregelen rond de coronacrisis zich zullen ontwikkelen tot de periode van januari tot maart 2021. De omzet in 2019 over deze periode was € 665.772,00 en in de periode januari tot en met maart 2021
€ 73.022,00. De TVL-uitkering over januari -maart 2021 bedroeg € 128.410,35. Bij hantering van dezelfde maatstaven, komt de berekening over deze periode uit op de helft van 70 %, oftewel 35 % aan huurkorting.
23. Nu beide partijen op onderdelen in het gelijk worden gesteld ziet de kantonrechter aanleiding de door [eiseres] gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen en de proceskosten te compenseren.