ECLI:NL:RBAMS:2021:3493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
13/188590-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van vrachtwagenchauffeur

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die als vrachtwagenchauffeur betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk op 3 april 2020 op de Keizersgracht in Amsterdam. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een rijontzegging van twee jaar. Tijdens de zitting op 24 juni 2021 werd vastgesteld dat de verdachte onoplettend en onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot het overlijden van een 22-jarige man, die op een snorscooter reed. De verdachte had tijdens het achteruitrijden onvoldoende gelet op het verkeer achter hem, wat resulteerde in een aanrijding met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als beroepschauffeur, extra verantwoordelijk was voor zijn verkeersgedrag en dat zijn handelen als zeer onvoorzichtig en onoplettend moest worden gekwalificeerd. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de impact van het ongeval op de nabestaanden mee, waaronder de vrouw van het slachtoffer die op dezelfde dag beviel van hun kind. De rechtbank concludeerde dat het verkeersgedrag van de verdachte de dood van het slachtoffer had veroorzaakt en dat er geen rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/188590-20 (
Promis)
Datum uitspraak: 8 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de nabestaanden [naam 1] en [naam 2] door hun advocaat, mr. R.A. Korver, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende over de Keizersgracht, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Keizersgracht, komende uit de richting van de Nieuwe Spiegelstraat en gaande in de richting van de Leidsestraat en/of
verdachte heeft vervolgens zijn vrachtwagen tot stilstand gebracht en/of is direct en/of met relatief hoge snelheid achteruit gaan rijden, tegen de verplichte rijrichting in en/of
verdachte heeft zich voorafgaande aan het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van vergewist en/of is zich er gedurende het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van blijven vergewissen dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer,
verdachte is vervolgens tegen de zich recht achter hem bevindende bestuurder van een snorscooter ( [slachtoffer] ) aan gereden en/of aangebotst en/of over die [naam 1] heen gereden,
ten gevolge waarvan voornoemde [naam 1] is overleden;
(
Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) , daarmee rijdende over de Keizersgracht, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Keizersgracht, komende uit de richting van de Nieuwe Spiegelstraat en gaande in de richting van de Leidsestraat en/of
verdachte heeft vervolgens zijn vrachtwagen tot stilstand gebracht en/of is direct en/of met relatief hoge snelheid achteruit gaan rijden, tegen de verplichte rijrichting in en/of
verdachte heeft zich voorafgaande aan het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van vergewist en/of is zich er gedurende het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van blijven vergewissen dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer,
verdachte is vervolgens tegen de zich recht achter hem bevindende bestuurder van een snorscooter ( [slachtoffer] ) aan gereden en/of aangebotst en/of over die [naam 1] heen gereden;
(
Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
In de ochtend van 3 april 2020 was verdachte aan het werk als bestuurder van een vrachtauto met daarop een stalen afvalcontainer in het centrum van Amsterdam. Hij reed op de Nieuwe Spiegelstraat en sloeg rechtsaf de Keizersgracht op, richting de Leidsestraat, toen hij verderop de Keizersgracht een lossende vrachtauto met kraan zag staan. [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) reed op dat moment op zijn scooter achter de vrachtauto van verdachte aan. [2] Eenmaal op de Keizersgracht reed verdachte aanvankelijk door, maar hij zag dat de vrachtauto nog niet ging inklappen, waarna hij afremde en achteruit reed totdat hij tot stilstand kwam. [3] Uit de tachograafdata is gebleken dat verdachte komt aanrijden over de Keizersgracht met een gemiddelde snelheid van 23 kilometer per uur. Vervolgens heeft verdachte de vrachtauto voor de duur van 0,75 seconde tot een snelheid van 1 kilometer per uur vertraagd, waarna hij met een gemiddelde snelheid van 7,5 kilometer per uur achteruit is gereden. Hierbij werd een maximale snelheid van 12 kilometer per uur gehaald. [4] Verdachte reed harder dan stapvoets achteruit omdat hij geïrriteerd was omdat hij overal op zijn route werd tegengehouden. [5] Toen verdachte de vrachtauto in zijn achteruit zette, keek hij naar links en naar rechts, waarna hij achteruit reed. Tijdens het achteruit rijden voelde verdachte een hobbel, waarbij het vermogen even wegviel en verdachte wat gas bij gaf. Op een gegeven moment zag verdachte vóór zijn vrachtauto een jongen op de grond liggen. [6] Hierop is verdachte nog een klein beetje naar voren gereden, waarna hij is uitgestapt.
Verdachte is tijdens het achteruit rijden met zijn vrachtauto tegen het slachtoffer aangereden, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen. Vervolgens is verdachte over het slachtoffer heen gereden. [7] Het slachtoffer is door de vrachtwagen overreden, als gevolg waarvan het slachtoffer schedelfracturen en hersenletsel heeft opgelopen, waaraan hij is overleden. [8]
Aan de vrachtauto van verdachte zijn geen gebreken geconstateerd. De spiegels van de vrachtauto waren op de juiste manier afgesteld. Uit onderzoek naar de achteruitrijcamera zijn geen bijzonderheden geconstateerd. [9]
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval kan het verkeersgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend worden bestempeld. Verdachte heeft in ernstige mate schuld aan het ongeval, en daarmee aan het overlijden van het slachtoffer.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Kort samengevat heeft de raadsman aangevoerd dat het handelen van verdachte niet te kwalificeren is als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam. Verdachte is achteruit gereden op een tijdstip van de dag – gedurende de Coronapandemie – waarop hij snel achteropkomend verkeer niet hoefde te verwachten. De spiegels van de vrachtauto waren goed afgesteld en de (niet verplichte) achteruitrijcamera in zijn vrachtauto functioneerde niet goed. Verdachte heeft continu ‘gespiegeld’, maar heeft het slachtoffer niet gezien. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat het slachtoffer deels zelf schuld heeft gehad aan het ongeval, nu het mogelijk is dat het slachtoffer zelf op de vrachtauto van verdachte is geklapt voordat deze tot stilstand kwam.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. Niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van voornoemd wetsartikel. Bij die beoordeling zijn meerdere factoren van belang. Voorts is het zo dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van een dergelijke mate van schuld. Onvoldoende is de enkele omstandigheid dat verdachte de andere verkeersdeelnemer niet heeft gezien, terwijl diegene voor verdachte wel zichtbaar moet zijn geweest. [10]
Verdachte heeft tijdens het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre (bestaande uit het achteruit rijden) geen voorrang verleend aan het slachtoffer, de bestuurder van de scooter, die zich op dat moment achter zijn vrachtwagen bevond. De handeling werd uitgevoerd op de Keizersgracht, waar alleen eenrichtingsverkeer is toegestaan. Verdachte reed dan ook tegen de toegestane rijrichting in. Dit op zichzelf is naar het oordeel van de rechtbank nog begrijpelijk, omdat de Keizersgracht op dat moment door een lossende vrachtauto met kraan was geblokkeerd. Echter, zo’n situatie vraagt dan wel om extra zorgvuldigheid. De rechtbank benadrukt dat op verdachte als beroepschauffeur, rijdend in een vrachtauto met daarop een stalen afvalcontainer waardoor zijn zicht achteruit werd beperkt, een extra plicht tot oplettendheid in het verkeer rust. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij continu aan het spiegelen was en er nagenoeg niemand op straat was, was verdachte aan het werk in het centrum van Amsterdam, waar op elk tijdstip van de dag (zwakke) verkeersdeelnemers aanwezig zijn of kunnen zijn. [11] Als beroepschauffeur moet verdachte voortdurend beducht zijn op onoverzichtelijke verkeerssituaties en onverwachte handelingen van andere verkeersdeelnemers, in aanmerking genomen dat zijn vrachtauto bij onvoldoende alertheid een potentieel moordwapen is ten opzichte van die zwakke(re) verkeersdeelnemers. Uit camerabeelden is vast komen te staan dat het slachtoffer op zijn scooter in ieder geval al in de bocht van de Nieuwe Spiegelstraat naar de Keizersgracht op enige afstand achter verdachte reed. De verdachte stelt dat hij het slachtoffer niet heeft gezien en dacht dat de situatie veilig was, maar verdachte had naar het oordeel van de rechtbank het slachtoffer op enig moment – door het naar hij zelf stelt voortdurend spiegelen en nu uit onderzoek is gebleken dat de achteruitrijcamera goed werkte – zeker moeten zien of kunnen zien. Uit de ter zitting afgespeelde camerabeelden is voorts gebleken dat het op het moment van het verkeersongeval al grotendeels licht was, waardoor de verklaring van verdachte dat de lichtflitsen in zijn achteruitrijcamera van het schijnsel van lantaarnpalen afkomstig waren waardoor hem het zicht via die camera grotendeels onmogelijk werd gemaakt, niet aannemelijk is geworden.
Uit de camerabeelden en de tachograafdata volgt dat verdachte met een gemiddelde snelheid van 23 kilometer per uur komt aanrijden over de Keizersgracht. Op het moment dat hij de lossende vrachtwagen verderop de Keizersgracht ziet staan, vertraagt hij de snelheid van zijn vrachtauto tot 1 kilometer per uur (voor de duur van 0,75 seconde), waarna de vrachtauto met een gemiddelde snelheid van 7,5 kilometer per uur achteruit rijdt (met een maximale snelheid van 12 kilometer per uur). Deze snelheid bij het achteruit rijden is aanmerkelijk hoger dan stapvoets. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte onvoldoende tijd heeft genomen en onvoldoende heeft gedaan om er zeker van te zijn dat de weg achter hem daadwerkelijk vrij was voordat hij aan de bijzondere manoeuvre begon. Niet alleen is verdachte in dit korte tijdsbestek niet in staat geweest om de verkeerssituatie afdoende te kunnen overzien, ook heeft verdachte aldus het slachtoffer de gelegenheid ontnomen om tijdig achter de vrachtauto weg te kunnen komen.
Op de ter zitting afgespeelde camerabeelden is duidelijk te zien dat de achteruitrijdende vrachtauto op enig moment horizontaal schokkende bewegingen (van links naar rechts) maakt; het moment van de impact. Verdachte verklaart dat hij op dit moment een hobbel voelde en extra gas gaf om daar achteruit overheen te kunnen rijden. Dat die hobbel, naar verdachte stelt, een verkeersdrempel zou zijn geweest is aantoonbaar onjuist. Op de beelden van de Keizersgracht is geen verkeersdrempel te zien op het gedeelte waar verdachte met zijn vrachtauto heeft gereden. Bovendien zou bij het nemen van een verkeersdrempel een verticale schokkende beweging te zien moeten zijn geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte naar eigen zeggen geïrriteerd was, omdat hij zich opnieuw geconfronteerd zag met een wegversperring. Ook stond het volume van de radio dusdanig hard dat dit niet alleen voor afleiding kan hebben gezorgd, maar ook het resultaat heeft gehad dat omgevingsgeluiden zoals waarschuwingssignalen niet te horen waren voor verdachte.
Resumerend is uit het onderzoek gebleken dat er niets mankeerde aan de achteruitrijcamera en er ook bij toepassing van diffuus licht geen sprake was van verlies aan zicht. Ook indien de achteruitrijcamera onvoldoende zou hebben gefunctioneerd en er geen andere verkeersdeelnemers in de zijspiegels te zien waren, had verdachte op zijn minst langer moeten wachten vóór hij achteruit reed en had hij eventueel uit moeten stappen om eventuele andere aanwezige verkeersdeelnemers te waarschuwen voor de door verdachte uit te voeren bijzondere manoeuvre. Verdachte reed immers in een vrachtauto waarvan het directe zicht achteruit werd belemmerd door een op de vrachtauto geplaatste stalen afvalcontainer.
Het ontbreken van dit directe zicht achteruit kon verdachte ondervangen door de goed werkende achteruitrijcamera te gebruiken. Verdachte heeft ter zitting echter verklaard dat hij nog niet zo gewend was om met de achteruitrijcamera te werken, en dat hij continu heeft ‘gespiegeld’ in zijn linker- en rechter achteruitkijkspiegel.
De rechtbank overweegt dat dat voortdurende spiegelen evenwel niet maakt dat verkeer kort op en recht achter de vrachtauto zichtbaar is voor de verdachte. Daar komt bij dat het slachtoffer in ieder geval al in de bocht van de Nieuwe Spiegelstraat naar de Keizersgracht op enige afstand achter verdachte reed. Verdachte had toen via zijn spiegels of de achteruitrijcamera het slachtoffer kunnen of moeten zien.
Gelet op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman dat er mogelijk sprake zou zijn van eigen schuld van het slachtoffer, omdat dit verweer niet of onvoldoende is onderbouwd en evenmin steun vindt in het dossier. Al met al brengt dit de rechtbank tot het oordeel dat het onderhavige verkeersongeval is te wijten aan het daaraan voorafgaande handelen van verdachte zoals de rechtbank dat onder rubriek 4 bewezen verklaart, en de dood van het slachtoffer het gevolg is van het verkeersongeval dat daardoor heeft plaatsgehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
(
primair)
op 3 april 2020 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende over de Keizersgracht, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Keizersgracht, komende uit de richting van de Nieuwe Spiegelstraat en gaande in de richting van de Leidsestraat en
verdachte heeft vervolgens zijn vrachtwagen tot stilstand gebracht en is direct en met relatief hoge snelheid achteruit gaan rijden, tegen de verplichte rijrichting in en
verdachte heeft zich er voorafgaand aan het achteruit rijden niet voldoende van vergewist en is zich er gedurende het achteruit rijden niet van blijven vergewissen dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer,
verdachte is vervolgens tegen de zich recht achter hem bevindende bestuurder van een snorscooter ( [slachtoffer] ) aangereden en aangebotst en over die [slachtoffer] heen gereden,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (hierna OBM) voor de duur van twee jaren wordt ontzegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te volstaan met de oplegging van een taakstraf. Een gevangenisstraf is niet passend. Een OBM van aanzienlijke duur zal betekenen dat verdachte zijn baan zal verliezen. Als kostwinner heeft dit grote consequenties voor zijn gezin.
7.3.
Het verzoek namens de nabestaanden
De advocaat van de nabestaanden, mr. Korver, heeft de rechtbank verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met zowel speciale als generale preventie. Hij heeft de rechtbank verzocht om naast een OBM een gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Beroepschauffeurs werken onder grote tijdstuk en er is sprake van een toename van het aantal verkeersongevallen, waardoor gevoelens van onveiligheid in het verkeer toenemen. Werkgevers moeten hun werknemers voldoende tijd geven om zorgvuldigheid in acht te kunnen nemen. Een zware straf kan een signaal afgeven om dat te realiseren.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Door toedoen van verdachte heeft er op 3 april 2020 een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden, ten gevolge waarvan de tweeëntwintigjarige [slachtoffer] is komen te overlijden. Dit ongeval had voorkomen kunnen worden, als verdachte meer tijd had genomen en meer handelingen had verricht om er zeker van te zijn dat de weg achter hem vrij was. De plotselinge dood van het slachtoffer heeft tot groot verdriet en onherstelbaar leed geleid bij de nabestaanden: allereerst bij de vrouw van het slachtoffer, die op de dag van het overlijden van haar man is bevallen van hun zoontje [naam zoontje] . Zij moet [naam zoontje] nu alleen grootbrengen. Ook de ouders van het slachtoffer zijn zeer zwaar getroffen: zij hebben het slachtoffer een paar jaar eerder van Turkije naar Amsterdam laten overkomen zodat het slachtoffer een toekomst kon opbouwen met zijn jeugdliefde. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van de weduwe van het slachtoffer volgt dat het plotselinge verlies van hun echtgenoot, zoon en vader voor de gehele familie ondraaglijk is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 mei 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin staan de uitgangspunten opgenomen die strafrechters hanteren bij het bepalen van straffen. Bij een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994, en de vaststelling dat de verdachte ernstige schuld heeft aan het veroorzaken van het verkeersongeval als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden, wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorgeschreven, met daarnaast een OBM voor de duur van twee jaren.
De rechtbank heeft gezien dat ook verdachte door het noodlottige ongeval is aangedaan. Hij heeft spijt betuigd voor zijn handelen. Dit weegt de rechtbank mee. Aan de andere kant neemt de rechtbank ook mee dat verdachte aan het werk was als beroepschauffeur. In die hoedanigheid had hij extra oplettend moeten zijn, wetende wat de risico’s van zijn vak inhielden. Alles overwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om van de landelijke oriëntatiepunten af te wijken. Ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte geven daartoe geen aanleiding.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2020068541-7 van 3 april 2020, p. 252, eerste alinea; een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden met nummer 2020068541 van 16 april 2020, p. 147-148.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden met nummer 2020068541 van 16 april 2020, p. 157-158.
4.Een proces-verbaal van onderzoek plaats ongeval met nummer 2020068541 van 18 juni 2020, p. 72.
5.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2020068541-7 van 3 april 2020, p. 254, bovenaan.
6.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2020068541-7 van 3 april 2020, p. 252, eerste en tweede alinea.
7.Een proces-verbaal van onderzoek plaats ongeval met nummer 2020068541 van 18 juni 2020, p. 79, alinea 8.2.1.
8.Een geschrift, te weten een schouwverslag van de GGD Amsterdam met 661342 van 3 april 2020, opgemaakt door J. Timmerman, forensisch arts, p. 138.
9.Een proces-verbaal van onderzoek plaats ongeval met nummer 2020068541 van 18 juni 2020, p. 80, tweede alinea (8.3.3, eerste, vijfde en zesde bulletpoint).
10.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (LJN AO5822) en van 29 april 2008 (LJN BD0544).
11.Zwakke verkeersdeelnemers zijn volgens de WVW 1994 verkeersdeelnemers zonder motorvoertuig. Sterke verkeersdeelnemers zijn verkeersdeelnemers met een motorvoertuig.