In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning voor vier bomen. Verzoekers, bewoners van Amsterdam, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 15 april 2021 een omgevingsvergunning voor het vellen van de bomen heeft verleend. De verzoekers stelden dat de vergunning onzorgvuldig was verleend en dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden gevolgd, gezien de bezwaren van omwonenden en de geschiedenis van het perceel.
Tijdens de zitting op 24 juni 2021 is het verzoek besproken. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de kapvergunning onder de reguliere voorbereidingsprocedure valt, zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van verzoekers over de zorgvuldigheid van de vergunningverlening en de belangenafweging beoordeeld.
De voorzieningenrechter concludeert dat de vergunninghouder voldoende heeft aangetoond dat de bomen geen bijzondere waarde hebben en dat de kap kan worden gecompenseerd door herplant. De verzoekers hebben geen deskundig rapport overgelegd dat de bevindingen van de bomendeskundige weerlegt. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.