ECLI:NL:RBAMS:2021:3465

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2862
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening kapvergunning voor vier bomen in Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning voor vier bomen. Verzoekers, bewoners van Amsterdam, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 15 april 2021 een omgevingsvergunning voor het vellen van de bomen heeft verleend. De verzoekers stelden dat de vergunning onzorgvuldig was verleend en dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden gevolgd, gezien de bezwaren van omwonenden en de geschiedenis van het perceel.

Tijdens de zitting op 24 juni 2021 is het verzoek besproken. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de kapvergunning onder de reguliere voorbereidingsprocedure valt, zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van verzoekers over de zorgvuldigheid van de vergunningverlening en de belangenafweging beoordeeld.

De voorzieningenrechter concludeert dat de vergunninghouder voldoende heeft aangetoond dat de bomen geen bijzondere waarde hebben en dat de kap kan worden gecompenseerd door herplant. De verzoekers hebben geen deskundig rapport overgelegd dat de bevindingen van de bomendeskundige weerlegt. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2862

uitspraak van de voorzieningenrechter van in de zaak tussen

[verzoekers] , te Amsterdam, verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Mulder en mr. C.A.R. Bleijendaal).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te Amsterdam, vergunninghouder,
(gemachtigden: mr. van Dorsten en [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (hierna: kapvergunning) verleend.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op de hybride zitting van 24 juni 2021. Verzoekers zijn vertegenwoordigd door [verzoekers] . Via een CMS-verbinding was ook
[toehoorder] als toehoorder digitaal aanwezig. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 19 maart 2021 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan voor een kapvergunning voor drie coniferen en één es op het achtererf van de locatie [adres 1] in Amsterdam. Vergunninghouder heeft daarbij vermeld dat minimaal vier bomen worden terug geplant en dat de aanvraag ten behoeve van de sloop/nieuwbouw van woningen, horeca en bedrijfsunits is gedaan. Met het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde kapvergunning verleend.
Voorbereidingsprocedure
3.1.
Verzoekers hebben naar voren gebracht dat verweerder ten behoeve van de kapvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten volgen in plaats van de reguliere voorbereidingsprocedure. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en evenredige belangenafweging had dit in de rede gelegen, zeker gezien de historie van het perceel en het bezwaar van 98 omwonenden tegen een eerder verleende omgevingsvergunning.
3.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt dit betoog van verzoekers niet. Het vellen van een houtopstand is op grond van artikel 2.2. eerste lid, onder g van de Wabo [1] vergunningplichtig. In artikel 3.10 van de Wabo staat in welke gevallen de uitgebreide procedure van toepassing is bij een vergunningaanvraag. Daar staat artikel 2.2. eerste lid, onder g niet bij genoemd. Daarom valt een dergelijke aanvraag onder artikel 3.7 van de Wabo en is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Dat omwonenden eerder zijn opgekomen tegen een omgevingsvergunning die is verleend, maakt niet dat verweerder bij deze procedure van de regels zoals die volgen uit de Wabo had moeten afwijken.
Zorgvuldigheid beoordeling vergunningsaanvraag
4.1.
Verder betogen verzoekers dat verweerder onzorgvuldig is geweest bij de behandeling van de vergunningaanvraag. Verweerder heeft de vergunning verleend zonder tijdige en zorgvuldige kennisname en opvolging van de melding openbare ruimte die verzoekers hebben gedaan en de nadien verstrekte informatie. Ook voeren verzoekers aan dat vergunninghouder niet heeft gemotiveerd waarom de bomen gekapt moeten worden. Bij de herplant is niet aangeduid op welke locatie deze nieuwe bomen moeten komen en om welke soort(en) het moet gaan. Naast de vier te kappen bomen hadden ook de op 26 februari 2021 gekapte bomen en een te snoeien populier en pruim in de aanvraag meegenomen moeten worden. Dat is niet gebeurd. In de aanvraag kapvergunning wordt gesproken van bedrijfsunits en zijn per unit tuintjes afgebeeld. Dit roept vrees op voor heimelijke bewoning, aldus verzoekers.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder slechts gehouden is om de aanvraag zoals die is ingediend te beoordelen. De onderlinge verhoudingen tussen partijen en een eventuele voorgeschiedenis, zoals een melding openbare ruimte of een vermeende illegale kap van andere bomen op het perceel, spelen daarbij in beginsel geen rol. In dit geval moest verweerder beoordelen of hij de kap van vier bomen kon toestaan. Dat heeft verweerder gedaan op basis van de ingediende aanvraag die is voorzien van een plattegrond van BNLA architecten [2] , waarop de te kappen bomen staan weergegeven. Ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder een bomendeskundige gevraagd om advies. Op 24 maart 2021 heeft [bomendeskundige] advies uitgebracht. Dit advies is ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
Bevindingen bomendeskundige
5.1.
Verzoekers zijn het ook niet eens met de bevindingen van de bomendeskundige. Zij wijzen erop dat er weinig bomen in het binnengebied Middenweg-Wakkerstraat-Simon Stevinstraat-Ringdijk staan. Door de eerdere illegale kap blijven weinig bomen over, terwijl bomen bijdragen aan de natuur- en milieuwaarden, de landschappelijke waarde en de waarden stads- en dorpsschoon. De bomen zijn zeker dertig jaar oud en een toekomstverwachting van minder dan vijf jaar is niet reëel. Verzoekers zijn bezorgd over de flora en fauna, het broedseizoen, het ecosysteem, de natuurlijke afwatering, een toename van het verkeerslawaai, een waardevermindering van onroerende zaken door het verminderde aanzicht, de afname van luchtkwaliteit en een afname van privacy en welzijn.
5.2.
Voor de beoordeling van een kapvergunning is de relevante regelgeving weergegeven in de Bomenverordening 2014. In artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening 2014 zijn de - niet dwingend voorgeschreven - weigeringsgronden voor het vellen van een houtopstand opgenomen. Het artikel bepaalt dat een omgevingsvergunning kan worden geweigerd in verband met:
a. de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;
b. de waarde van de houtopstand voor het stadsschoon of het landschap;
c. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
d. de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid.
Verweerder komt bij de verlening van een kapvergunning beleids- en beoordelingsvrijheid toe. Uit de toelichting bij artikel 5 van de Bomenverordening 2014 blijkt dat verweerder bij iedere aanvraag tot het vellen van een houtopstand een afweging moet maken van alle betrokken belangen, zowel de belangen die de aanleiding voor de aanvraag vormen als de belangen tot het behoud van de bomen. De voorzieningenrechter hoeft daarom niet te beoordelen welke uitkomst van de belangenafweging het meest evenwichtig is, maar of verweerder in redelijkheid tot de uitkomst van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit heeft kunnen komen.
5.3.
Het advies van 24 maart 2021 luidt dat de aangevraagde bomen gekapt mogen worden met de verplichting tot herplant van vier bomen met een minimale boomgrootte van3 meter en een aanplantmaat van 20-25 centimeter (stamomtrek) gemeten op 1 meter hoogte. Dit is om de groenwaarde op het perceel te herstellen. De reden voor de kap is het verlenen van de gevraagde vergunning. De bomen vertegenwoordigen onvoldoende groenwaarden om het belemmeren van de sloop en nieuwbouw te rechtvaardigen. De bomen vertegenwoordigen geen bijzondere waarden en het verlies aan boomwaarden kan gecompenseerd worden door het planten van nieuwe bomen. Ook hebben de bomen geen bijzondere waarde zoals genoemd in de Bomenverordening 2014. De bomen staan niet vermeld op de lijst met monumentale bomen, zoals genoemd in artikel 10 van de Bomenverordening 2014. Daarnaast vervullen de bomen een algemene natuurfunctie en zijn deze niet bijzonder te noemen. Deze functie wordt vervuld door het geheel aan bomen dat in de omgeving groeit. Wat betreft de landschappelijke waarde en de waarden stads- en dorpsschoon dragen de bomen in algemene mate bij aan de belevingswaarde van de woonomgeving, aldus het advies van de bomendeskundige zoals weergegeven in het bestreden besluit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande geen sprake van één van de weigeringsgronden die zijn genoemd in artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening 2014.
5.4.
Daarbij komt dat verzoekers hier geen deskundig rapport tegenover hebben gesteld waaruit volgt dat het advies van de bomendeskundige onzorgvuldig tot stand is gekomen of inhoudelijk onjuist is.
5.5.
Ook anderszins is geen reden waarom verweerder niet in redelijkheid aldus heeft kunnen besluiten. Verzoekers hebben een varia aan belangen gesteld. Een deel daarvan, bijvoorbeeld het broedseizoen en bescherming van de flora en fauna, zijn als aanvullende voorschriften meegenomen in het bestreden besluit. Van andere belangen, te weten de afwatering, de toename van het verkeerslawaai, de waardevermindering van onroerende zaken door het verminderde aanzicht, de afname van luchtkwaliteit en de afname van privacy en welzijn, hebben verzoekers de door hen verwachtte negatieve impact niet onderbouwd. Er is dus geen reden om te oordelen dat verweerder deze belangen in redelijkheid zwaarder had moeten laten wegen dan het belang van vergunninghouder bij verlening van de kapvergunning.
Overige gronden
6.1.
Tot slot hebben verzoekers erop gewezen dat vergunninghouder herhaaldelijke verzoeken om een tuin- en (vergunningplichtig) boomonderhoud heeft genegeerd. Verzocht is om onderhoud aan twee bomen, waarbij mogelijk een kapvergunning is vereist. Het gaat volgens hen om een overwoekerde populier die scheef en dicht op de erfgrens van [adres 2] en de [adres 3] staat. Daarnaast staat een pruimenboom die is overwoekerd door een parasiet. Ook woekert een Japanse duizendknoop op de erfgrens. Dit is een invasieve exoot. Verder ligt er asbest op het terrein, staat er een bovengrondse tank en ligt er ander puin. Dit alles moet worden verwijderd door vergunninghouder. Daarbij heeft een eerdere vermeende illegale kap geleid tot kaalslag. Ook zijn metershoge schotten geplaatst. Bij het uitgraven daarvan zijn de wortels van andere bomen beschadigd. Verder vinden verzoekers dat verweerder deze meldingen openbare ruimte niet (tijdig en zorgvuldig) heeft opgevolgd.
6.2.
De voorzieningenrechter laat deze gronden buiten beschouwing. Zoals ook uit overweging 4.2 volgt en op de zitting meerdere malen is genoemd, ligt in deze procedure slechts de gevraagde kapvergunning ter beoordeling voor. Of vergunninghouder onderhoud moet plegen aan andere bomen of deze moet kappen, er eerder een illegale kap heeft plaatsgevonden en of verweerder al dan niet voldoende gevolg heeft gegeven aan een melding openbare ruimte, valt buiten het bereik van deze procedure.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.Opgemaakt in opdracht van vergunninghouder.