ECLI:NL:RBAMS:2021:3460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
13/234836-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens gewapende woningoverval en heling van horloges

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het (mede)plegen van een gewapende woningoverval en heling van horloges. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de gewapende woningoverval die op 12 april 2020 in Diemen plaatsvond, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De overval vond plaats in de vroege ochtend, waarbij de slachtoffers, een moeder en haar dochter, onder bedreiging van een vuurwapen werden beroofd van een Rolex-horloge. De rechtbank oordeelde dat de DNA-bewijzen en het telefonische contact tussen de verdachte en medeverdachte niet voldoende waren om hun betrokkenheid bij de overval te bewijzen.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal met braak bij een juwelier in Breda op 4 augustus 2020. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging, maar vond hem schuldig aan schuldheling van 26 horloges die in zijn woning werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had moeten vermoeden dat het om gestolen goederen ging, gezien het aantal horloges en de omstandigheden waaronder hij deze had verkregen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/234836-20
Datum uitspraak: 4 februari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2021. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat weergegeven – van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:
het (mede)plegen van een gewapende woningoverval op 12 april 2020 in Diemen, waarbij een Rolex-horloge en sleutels werden weggenomen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en geweld en/of bedreiging met geweld met een vuurwapen werd gebruikt jegens hen;
Feit 2 primair:
het (mede)plegen van diefstal met braak van [juwelier] van horloges en/of sieraden op 4 augustus 2020 in Breda;
Feit 2 subsidiair:
het (mede)plegen van heling van die goederen in de periode van 4 augustus 2020 tot en met 29 oktober 2020 in Breda en/of Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is als bijlage bij dit vonnis gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 subsidiair, wat betreft de opzetheling, bewezen kunnen worden verklaard en dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 2 primair tenlastegelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en 2 primair.
Ten aanzien van het aan verdachte tenlastegelegde onder feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van opzetheling, voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 1 en feit 2 primair vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor het aan verdachte tenlastegelegde onder feit 2 subsidiair, namelijk de schuldheling.
3.3.1
Vrijspraak feit 1
Feiten en omstandigheden
Op zondag 12 april 2020 rond 05:40 uur heeft er een woningoverval plaatsgevonden op de [ adres 1] te Diemen. Moeder, [slachtoffer 2] , en dochter, [slachtoffer 1] , waren in de woning aanwezig op het moment dat drie mannen de woning betraden. Die mannen hebben met geweld de voordeur geforceerd en zijn naar de slaapkamer van [slachtoffer 1] gegaan. Onder bedreiging van een vuurwapen hebben ze een Rolex-horloge van de arm van [slachtoffer 1] afgetrokken. De mannen vroegen vervolgens naar de kluis. Toen duidelijk werd dat er geen kluis in de woning aanwezig was, hebben de mannen de woning verlaten.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn in beeld gekomen doordat zijbeiden een DNA-match hebben met DNA dat is aangetroffen op een in de overvallen woning aangetroffen kogelpatroon. Daarnaast hebben verdachten telefonisch contact met elkaar hebben gehad in de nacht van de woningoverval. Ook zouden de telefoons van verdachten ten tijde van de woningoverval hebben uitgepeild in de buurt van de woning.
Beide verdachten zijn op 29 oktober 2020 in hun woning aangehouden. Beiden hebben ontkend iets met de woningoverval te maken te hebben.
Overwegingen rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte en medeverdachte de woningoverval hebben gepleegd.
DNA-onderzoek
Uit het dossier volgt dat er een DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden op een kogelpatroon, die is aangetroffen op de vloer in de woonkamer van de woning.
Bij dat onderzoek is bevonden dat verdachten de mogelijke donors kunnen zijn van een deel van het celmateriaal op de kogelpatroon. In beide gevallen zijn de hypothesen onderzocht dat a) de verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van – kort gezegd – de verdachte en een onbekende persoon die geen bloedverwant is van de verdachte en b) dat de verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van twee onbekende personen, die geen bloedverwanten zijn van de verdachte. In het geval van medeverdachte [medeverdachte] is het resultaat van de zoekactie ongeveer negen duizend maal waarschijnlijker onder hypothese A dan onder hypothese B. In het geval van verdachte is onder hypothese A het resultaat van de handmatige vergelijking meer dan 1 miljoen maal waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Ondanks dat DNA-materiaal dat matcht met het DNA-profiel van verdachten is aangetroffen op een kogelpatroon die mogelijk bij de overval is gebruikt, betekent dat niet zonder meer dat het verdachten moeten zijn geweest die de overval in de woning hebben gepleegd. Een kogelpatroon is immers een verplaatsbaar object en uit de bewijsmiddelen blijkt niet op welk moment het DNA van verdachten op de kogelpatroon is terechtgekomen.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de overval niet heeft gepleegd. Hij heeft in het verleden wel eens munitie aangeraakt in een box waar een scooter van een kennis stond geparkeerd. Er zou van een plank een doosje zijn afgevallen waarin zich munitie bevond. Verdachte zou de munitie vervolgens hebben opgeraapt en terug hebben gedaan in het doosje. Verdachte heeft de naam van zijn kennis niet willen noemen. Zijn DNA-materiaal kan op die manier op de kogelpatroon zijn terechtgekomen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft eveneens, voor het laatst op zitting, verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de woningoverval. Hij heeft verklaard dat hij mogelijk met munitie in aanraking is geweest omdat hij een tas met inhoud, waaronder munitie, bewaarde voor een kennis in de auto van zijn moeder. [medeverdachte] heeft de naam van de kennis niet willen noemen.
Ondanks dat de rechtbank deze verklaringen van verdachten summier en weinig concreet acht, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte geopperde alternatieven onvoldoende kunnen worden uitgesloten.
Telefonisch contact tussen verdachten
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachten, onder meer, in de nacht van de woningoverval telefonisch contact met elkaar hebben gehad, veelvuldig midden in de nacht kort voor de woningoverval. Dat verdachten contact met elkaar hebben gehad, ook in de nacht van 12 april 2020, heeft de verdediging niet betwist.
Waaruit precies het contact tussen verdachten zou hebben bestaan, blijkt niet uit het dossier. Er bevinden zich in het dossier ook geen tapgesprekken.
Dat verdachten contact met elkaar hebben gehad in de nacht van 12 april 2020 en in de periode daarvoor en daarna, acht de rechtbank op zich onvoldoende om daaruit betrokkenheid van verdachten bij de woningoverval op te maken.
Aanstralen zendmasten telefoons verdachten in de buurt van het plaats delict ten tijde van de woningoverval
De officier van justitie heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de telefoons van verdachten zendmasten in de omgeving van of op de route van de plaats delict aanstraalden rond de tijd van de woningoverval.
De rechtbank is van oordeel dat deze gegevens multi-interpretabel zijn. Niet valt uit de historische gegevens in het dossier af te leiden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voorafgaand aan de overval samen zijn geweest op dezelfde locatie en ook valt niet te constateren dat zij daarna naar de plaats delict zijn gereisd.
Daarbij komt dat de raadslieden aannemelijk hebben gemaakt dat de beider woningen van verdachten ook in de straalrichting van bepaalde zendmasten liggen waarvan, zoals blijkt uit het dossier, een enkele zendmast ook is aan te stralen vanaf de plaats delict. Uit het aanstralen van de bewuste zendmasten kan daarom niet met zekerheid worden afgeleid dat verdachten zich kort voor het tijdstip van de overval in de (directe) omgeving van de Rietzangerstraat bevonden.
Nu zich voor het overige geen (steun)bewijs in het dossier bevindt voor betrokkenheid bij de woningoverval door verdachte, spreekt de rechtbank hem daarvan vrij..
3.3.2
Vrijspraak feit 2 primair en bewezenverklaring feit 2 subsidiair: schuldheling
Feiten en omstandigheden
In de woning van verdachte zijn 26 horloges aangetroffen. Deze lagen in een plastic tas in een washok. Alle horloges waren voorzien van een klein wit stickertje met daarop een registratienummer en een prijs. Aan de hand van een serienummer heeft de politie achterhaald dat in elk geval 25 van deze horloges afkomstig waren van een inbraak bij [juwelier] in Breda. Dit geldt vermoedelijk ook voor het 26e horloge. De winkelverkoopwaarde van de horloges bedraagt EUR 9.001,-.
Namens [juwelier] is aangifte gedaan van een inbraak in hun filiaal op de [adres 2] te Breda op 4 augustus 2020. Bij de inbraak werden, volgens de aangifte, horloges en sieraden weggenomen.
Verdachte heeft over de in zijn woning aangetroffen horloges bij de rechter-commissaris en op zitting verklaard dat hij in die tijd minder uitkering had gehad, geld nodig had en de horloges had gekregen van iemand zodat hij winst kon maken en wat geld over kon houden. Het was volgens verdachte een domme fout van hem om de horloges aan te nemen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij diegene, van wie hij de horloges heeft gekregen, kent als iemand die namaakspullen koopt en verkoopt (‘1 op 1’). Verdachte zou de verkoop van die horloges op zich nemen op de zwarte markt in Beverwijk en zou daarna een deel van de winst hebben mogen houden. Verdachte heeft verder verklaard dat het niet bij hem is opgekomen dat de horloges gestolen zouden zijn, het waren geen al te dure horloges en er werd aan hem verteld dat hij de horloges ook bij de ‘
Used Products’ kon verkopen. Verdachte ging er om die reden vanuit dat de horloges niet als gestolen geregistreerd zouden staan. Bij
Used Productswordt dat immers altijd nagekeken in het register. Pas later, toen hij in zijn woning de Albert Heijn-tas openmaakte waarin de horloges zaten en de prijskaartjes aan de horloges zag, kreeg verdachte het vermoeden dat het wel eens om gestolen horloges zou kunnen gaan. Wie die persoon, waarvan hij de horloges heeft gekregen, is heeft verdachte niet willen verklaren.
Vrijspraak diefstal met braak [juwelier]
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor betrokkenheid van verdachte bij de inbraak bij [juwelier] op 4 augustus 2020. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde onder feit 2 primair.
Tenlastegelegde heling, feit 2 primair en subsidiair
Voor de bewezenverklaring van opzet- dan wel schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte ‘ten tijde van’ het voorhanden krijgen wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een ‘door misdrijf verkregen goed’ betrof.
Vrijspraak opzetheling
Uit vaste jurisprudentie volgt dat het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen voor opzetheling. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij, op basis van wat hem werd verteld, dacht dat hij de horloges bij
Used Productskon verkopen en degene van wie hij de horloges had gekregen kende als iemand die handelde in namaakspullen, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ten tijde van het verkrijgen van de horloges wist dat het ging om gestolen goederen. De rechtbank spreekt verdachte daarmee vrij van opzetheling.
Bewezenverklaring schuldheling
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling doordat hij zoveel horloges in een tas heeft aangenomen zonder daarnaar onderzoek te doen. Verdachte heeft daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld en zich schuldig gemaakt aan schuldheling: hij had ten tijde van het voorhanden krijgen van de horloges redelijkerwijs moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 2 subsidiair:
in de periode van 4 augustus 2020 tot en met 29 oktober 2020 te Amsterdam, horloges voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen, redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte op te leggen straf niet hoger dient te zijn dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de verdediging primair verzocht om af te zien van een voorwaardelijk strafdeel. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het eventueel op te leggen voorwaardelijk strafdeel zo kort mogelijk te houden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling. Dit is een ergerlijk feit dat tot overlast en financiële schade leidt voor anderen. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Het is, volgens een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 14 december 2020, ook niet de eerste keer dat verdachte voor een vermogensfeit wordt veroordeeld.
Gelet op de strafoplegging in vergelijkbare zaken en zijn strafblad, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend. De rechtbank wijkt hierbij af van de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank slechts in geval van één feit tot een bewezenverklaring komt.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
Feit 1:
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert EUR 6.866,25 als vergoeding van materiële schade en EUR 7.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de rechtbank om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten: begrote tandartskosten (EUR 3.807,24) en kosten voor psychologische hulp (EUR 3.059,01).
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert EUR 5.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de rechtbank om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen van beide benadeelde partijen volledig toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vorderingen zijn voldoende onderbouwd en er is in beide gevallen sprake van rechtstreekse schade als gevolg van het strafbare feit.
Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de benadeelde partijen geleden schade en heeft zij verzocht verdachte hoofdelijk te veroordelen om de schadebedragen te betalen. Ook heeft de officier van justitie verzocht om de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
7.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen of niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu zij vrijspraak heeft bepleit voor het tenlastegelegde onder feit 1. Subsidiair heeft zij verzocht een deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en de immateriële schadevergoeding te matigen.
7.4
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte is vrijgesproken van het onder feit 1 aan hem tenlastegelegde feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Voorlopige hechtenis

De raadsvrouw heeft bij pleidooi verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 22 januari 2021 opgeheven. Deze beslissing is afzonderlijk vastgelegd.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 primair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 subsidiair heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2 subsidiair:
schuldheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
tien (10) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen:
Feit 1:
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mr. C. Huizing-Bruil en mr. J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2021.
[...]