ECLI:NL:RBAMS:2021:3459

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
13/243366020 (zaak A) en 13/091726-20 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor gewapende woningoverval en veroordeling voor diefstal jas

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn twee zaken tegen de verdachte aan de orde. In zaak A wordt de verdachte verdacht van het (mede)plegen van een gewapende woningoverval op 12 april 2020 in Diemen, waarbij een Rolex-horloge en sleutels zijn weggenomen van twee slachtoffers. De rechtbank heeft op 4 februari 2021 uitspraak gedaan na een zitting op 21 januari 2021. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder DNA-materiaal en telefoongegevens, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte te veroordelen voor deze woningoverval. De verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastelegging in zaak A.

In zaak B wordt de verdachte beschuldigd van diefstal van een jas van het merk Moncler en een geldbedrag van EUR 375,- van de aangever op 30 maart 2020 in Amsterdam. De rechtbank komt tot de conclusie dat de diefstal van de jas bewezen kan worden, terwijl de verdachte wordt vrijgesproken van de diefstal van het geldbedrag en de geweldshandelingen. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de aangever en getuige inconsistent zijn, maar dat er voldoende bewijs is voor de diefstal van de jas. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 88 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De vorderingen van de benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte is vrijgesproken van de feiten in zaak A en voor het geldbedrag in zaak B.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/243366-20 (zaak A) en 13/091726-20 (zaak B)
Datum uitspraak: 4 februari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2021. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat weergegeven – van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A:
het (mede)plegen van een gewapende woningoverval op 12 april 2020 in Diemen, waarbij een Rolex-horloge en sleutels werden weggenomen van [persoon 1] en/of [persoon 2] en geweld en/of bedreiging met geweld met een vuurwapen werd gebruikt jegens hen;
Zaak B:
het (mede)plegen van diefstal van EUR 375,- en een jas van het merk Moncler van [aangever] op 30 maart 2020 in Amsterdam, waarbij geweld en/of bedreiging werd gebruikt jegens die [aangever] .
De volledige tenlastelegging is als bijlage bij dit vonnis gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte tenlastegelegde feiten in zaak A en zaak B kunnen worden bewezenverklaard.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten in zaak A en zaak B.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het aan hem tenlastegelegde onder zaak A vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank komt tot een partiële vrijspraak voor het aan verdachte tenlastegelegde in zaak B. De rechtbank spreekt verdachte vrij voor de diefstal van het geldbedrag van EUR 375,- en de geweldshandelingen. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor dat gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op de diefstal van de jas van het merk Moncler van [aangever] .
3.3.1
Vrijspraak van het tenlastegelegde onder zaak A (woningoverval te Diemen)
Feiten en omstandigheden
Op zondag 12 april 2020 rond 05:40 uur heeft er een woningoverval plaatsgevonden op de [adres] te Diemen. Moeder, [persoon 2] , en dochter, [persoon 1] , waren in de woning aanwezig op het moment dat drie mannen de woning betraden. Die mannen hebben met geweld de voordeur geforceerd en zijn naar de slaapkamer van [persoon 1] gegaan. Onder bedreiging van een vuurwapen hebben ze een Rolex-horloge van de arm van [persoon 1] afgetrokken. De mannen vroegen vervolgens naar de kluis. Toen duidelijk werd dat er geen kluis in de woning aanwezig was, hebben de mannen de woning verlaten.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn in beeld gekomen doordat zij beiden een DNA-match hebben met DNA dat is aangetroffen op een in de overvallen woning aangetroffen kogelpatroon. Daarnaast hebben verdachten telefonisch contact met elkaar hebben gehad in de nacht van de woningoverval. Ook zouden de telefoons van verdachten ten tijde van de woningoverval hebben uitgepeild in de buurt van de woning.
Beide verdachten zijn op 29 oktober 2020 in hun woning aangehouden. Beiden hebben ontkend iets met de woningoverval te maken te hebben.
Overwegingen rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte en medeverdachte de woningoverval hebben gepleegd.
DNA-onderzoek
Uit het dossier volgt dat er een DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden op een kogelpatroon, die is aangetroffen op de vloer in de woonkamer van de woning.
Bij dat onderzoek is bevonden dat verdachten de mogelijke donors kunnen zijn van een deel van het celmateriaal op de kogelpatroon. In beide gevallen zijn de hypothesen onderzocht dat a) de verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van – kort gezegd – de verdachte en een onbekende persoon die geen bloedverwant is van de verdachte en b) dat de verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van twee onbekende personen, die geen bloedverwanten zijn van de verdachte. In het geval van verdachte is het resultaat van de zoekactie ongeveer negen duizend maal waarschijnlijker onder hypothese A dan onder hypothese B. In het geval van medeverdachte [medeverdachte] is onder hypothese A het resultaat van de handmatige vergelijking meer dan 1 miljoen maal waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Ondanks dat DNA-materiaal dat matcht met het DNA-profiel van verdachten is aangetroffen op een kogelpatroon die mogelijk bij de overval is gebruikt, betekent dat niet zonder meer dat het verdachten moeten zijn geweest die de overval in de woning hebben gepleegd. Een kogelpatroon is immers een verplaatsbaar object en uit de bewijsmiddelen blijkt niet op welk moment het DNA van verdachten op de kogelpatroon is terechtgekomen.
Verdachte heeft, voor het laatst op zitting, verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de woningoverval. Hij heeft verklaard dat hij mogelijk met munitie in aanraking is geweest omdat hij een tas met inhoud, waaronder munitie, bewaarde voor een kennis in de auto van zijn moeder. Verdachte heeft de naam van de kennis niet willen noemen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat hij de overval niet heeft gepleegd. Hij heeft in het verleden wel eens munitie aangeraakt in een box waar een scooter van een kennis stond geparkeerd. Er zou van een plank een doosje zijn afgevallen waarin zich munitie bevond. [medeverdachte] zou de munitie vervolgens hebben opgeraapt en terug hebben gedaan in het doosje. [medeverdachte] heeft de naam van zijn kennis niet willen noemen. Zijn DNA-materiaal kan op die manier op de kogelpatroon zijn terechtgekomen.
Ondanks dat de rechtbank deze verklaringen van verdachten summier en weinig concreet acht, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte geopperde alternatieven onvoldoende kunnen worden uitgesloten.
Telefonisch contact tussen verdachten
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachten onder meer in de nacht van de woningoverval telefonisch contact met elkaar hebben gehad, veelvuldig midden in de nacht, kort voor de woningoverval. Dat verdachten contact met elkaar hebben gehad, ook in de nacht van 12 april 2020, heeft de verdediging niet betwist.
Waaruit precies het contact tussen verdachten zou hebben bestaan, blijkt niet uit het dossier. Er bevinden zich in het dossier ook geen tapgesprekken. Dat verdachten contact met elkaar hebben gehad in de nacht van 12 april 2020 en in de periode daarvoor en daarna, acht de rechtbank op zich onvoldoende om daaruit betrokkenheid van verdachten bij de woningoverval op te maken.
Aanstralen zendmasten telefoons verdachten in de buurt van het plaats delict ten tijde van de woningoverval
De officier van justitie heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de telefoons van verdachten zendmasten in de omgeving van of op de route van de plaats delict aanstraalden rond de tijd van de woningoverval.
De rechtbank is van oordeel dat deze gegevens multi-interpretabel zijn. Niet valt uit de historische gegevens in het dossier af te leiden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voorafgaand aan de overval samen zijn geweest op dezelfde locatie en ook valt niet te constateren dat zij daarna naar de plaats delict zijn gereisd.
Daarbij komt dat de raadslieden aannemelijk hebben gemaakt dat de beide woningen van verdachten ook in de straalrichting van bepaalde zendmasten liggen waarvan, zoals blijkt uit het dossier, een enkele zendmast ook is aan te stralen vanaf de plaats delict. .Uit het aanstralen van de bewuste zendmasten kan daarom niet met zekerheid worden afgeleid dat verdachten zich kort op het tijdstip van de overval in de (directe) omgeving van de [adres] bevonden.
Nu zich voor het overige geen (steun)bewijs in het dossier bevindt voor betrokkenheid bij de woningoverval door verdachte, spreekt de rechtbank hem daarvan vrij.
3.3.2
Zaak B
Feiten en omstandigheden
Op 2 april 2020 heeft aangever [aangever] aangifte gedaan van diefstal met geweld. Verdachte had op 30 maart 2020 voor zijn verjaardag een hotelkamer geboekt in het [hotel] . Samen met een (destijds) vriend, [getuige] , gebruikte hij die avond in die hotelkamer lachgas. Volgens aangever hebben twee daders hemdie avond tussen 23.30 en 23.50 uur op gewelddadige wijze beroofd van EUR 375,- en van zijn jas van het merk Moncler. De daders zouden aangever daarbij een vuurwapen en een mes hebben getoond. Daarnaast zou aangever tijdens de beroving klappen in zijn gezicht hebben gekregen en een karatetrap in zijn buik hebben gehad. Ook zou hij zijn bedreigd met de dood.
Aangever herkende verdachte als één van de daders. De andere dader was onbekend voor aangever en wie dat is, is vooralsnog niet in kaart gebracht door de opsporingsdiensten.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangever (op gewelddadige wijze) heeft beroofd. Volgens hem is sprake van een valse aangifte. Volgens verdachte zou aangever hem zijn jas hebben geleend. Aangever zou hem na een paar dagen weer terugkrijgen van verdachte.
Gedeeltelijke vrijspraak zaak B: het geldbedrag en de geweldshandelingen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de onder zaak B, aan hem tenlastegelegde diefstal van het geldbedrag van EUR 375,- en van de tenlastegelegde geweldshandelingen.
Naast de verklaring van aangever, in de aangifte en in het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris, bevindt zich in het dossier geen (steun)bewijs dat het in de aangifte genoemde geldbedrag van EUR 375,- van aangever is gestolen en dat geweld tegen aangever is gebruikt, al dan niet met een vuurwapen of een mes.
Bewezenverklaring zaak B: diefstal jas
De rechtbank acht, op basis van de aangifte van [aangever] en de camerabeelden, bewezen dat verdachte op 30 maart 2020 de jas van het merk Moncler van aangever heeft gestolen.
Verdachte heeft na een eerdere ontkenning, later bevestigd dat hij de jas van aangever in zijn bezit heeft gehad. Volgens hem was er sprake van een ruil, maar hij heeft niet duidelijk gemaakt waartegen dan werd geruild; aangever kreeg in ieder geval geen andere jas.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte op het moment dat hij het hotel in komt de jas van aangever niet droeg. Op het moment dat verdachte het hotel verliet, was dat wel het geval. Volgens de aangifte heeft verdachte in de hotelkamer tegen aangever gezegd: ‘je hebt wel een dure jas, die is nu van mij’. Aangever heeft nadien contact gehad met het broertje van verdachte, die hem vertelde dat aangever de jas de volgende dag terug zou krijgen. Dat is niet gebeurd. Verdachte heeft de jas van aangever in zijn bezit gehouden. De jas is pas teruggeven door de politie aan aangever toen verdachte was aangehouden.
De rechtbank stelt vast dat er inconsistenties bestaan in de verklaringen van aangever en getuige [getuige] , die de rechtbank doen vermoeden dat sprake is van afstemming van verklaringen tussen hen. Zo heeft verdachte in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij in de hotelkamer was uitgenodigd door getuige [getuige] . Getuige [getuige] heeft vervolgens verklaard dat niet hij maar aangever verdachte had uitgenodigd. Op de zitting heeft verdachte – in lijn met de verklaring van [getuige] – verklaard dat aangever hem heeft uitgenodigd. Bovendien heeft getuige [getuige] bij de politie in eerste instantie verklaard dat verdachte in het geheel niet op de hotelkamer is geweest. Nadat verdachte zelf had verklaard dat hij daar wel aanwezig was, verklaarde getuige [getuige] bij de rechter-commissaris dat hij verdachte niet had herkend op de hotelkamer omdat hij een pet en een bril op had. Op grond hiervan schuift de rechtbank de getuigenverklaring van [getuige] dat aangever de jas vrijwillig had meegegeven, als ongeloofwaardig terzijde.
Verder heeft verdachte bij de politie verklaard dat sprake was van een woordenwisseling. Op de zitting heeft verdachte toegelicht dat dit zou gaan om het al dan niet halen van een nieuwe tank lachgas. Dat laatste acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte is, zoals valt op te maken uit de camerabeelden, ongeveer een half uur in het hotel geweest. Een relatief korte tijd voor iemand die kwam ‘chillen’ op een verjaardagsfeestje, terwijl daar veel lachgas aanwezig was. Vervolgens loopt verdachte met de jas van verdachte naar buiten.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de jas van verdachte heeft geruild of geleend, niet geloofwaardig.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak B:
op 30 maart 2020 te Amsterdam, een jas (merk Moncler), toebehorende aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte op te leggen straf niet hoger dient te zijn dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om hoogstens een voorwaardelijke gevangenisstraf of werkstraf aan verdachte op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal. Dit is een ergerlijk feit dat tot overlast en financiële schade leidt voor anderen. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de spullen van een jongen die hij kende, die zijn verjaardag aan het vieren was. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Het is, volgens een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 14 december 2020, ook niet de eerste keer dat verdachte voor een vermogensfeit wordt veroordeeld.
Verdachte heeft inmiddels bijna drie maanden, 88 dagen, in voorlopige hechtenis doorgebracht in zaken A (85 dagen) en B (3 dagen). Gelet daarop en op de strafoplegging in vergelijkbare zaken, acht de rechtbank een gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest passend. De rechtbank wijkt hierbij af van de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank slechts in geval van één feit tot een bewezenverklaring komt.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
Zaak A:
Benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert EUR 6.866,25 als vergoeding van materiële schade en EUR 7.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de rechtbank om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten: begrote tandartskosten (EUR 3.807,24) en kosten voor psychologische hulp (EUR 3.059,01).
Benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert EUR 5.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de rechtbank om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Zaak B:
Benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] vordert EUR 375,-, het in geldbedrag dat in de aangifte is opgegeven als gestolen, als vergoeding van materiële schade.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
Zaak A:
Benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2]
De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen van beide benadeelde partijen volledig toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. De vorderingen zijn voldoende onderbouwd en er is in beide gevallen sprake van rechtstreekse schade als gevolg van het strafbare feit.
Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de benadeelde partijen geleden schade en heeft zij verzocht verdachte hoofdelijk te veroordelen om de schadebedragen te betalen. Ook heeft de officier van justitie verzocht om de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
Zaak B:
Benadeelde partij. [aangever]
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
7.3
Standpunt van de verdediging
Zaak A:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, nu hij vrijspraak heeft bepleit voor het tenlastegelegde onder zaak A, feit 1. Subsidiair heeft hij verzocht een deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en de (immateriële) schadevergoeding te matigen.
Zaak B:
Benadeelde partij [aangever]
De raadsman heeft verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak.
7.4
Oordeel van de rechtbank
Zaak A:
Benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2]
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte is vrijgesproken van het onder zaak Aaan hem tenlastegelegde feit.
Zaak B:
Benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde onder zaak B, voor zover dat ziet op het geldbedrag van EUR 375,-.

8.Beslag

Zaak A:
Onder verdachte zijn inbeslaggenomen:
EUR 205,- (omschrijving: G5988020 ibg 29/10/20; 4x50, 1x5)
EUR 40,- (omschrijving: G5988014 ibg 29/10/20; 1x20, 2x10)
Zaak B:
Onder verdachte zijn inbeslaggenomen:
4 STK Verdovende Middelen (omschrijving: 5903899)
1 STUK telefoontoestel (omschrijving: 5903812, zwart, merk: Nokia)
8.1
Standpunt van de officier van justitie
Zaak A:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen geldbedragen terug kunnen worden gegeven aan verdachte.
Zaak B:
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de onder verdachte inbeslaggenomen verdovende middelen te onttrekken aan het verkeer.
Ten aanzien van het telefoontoestel heeft de officier van justitie verzocht deze te bewaren voor de rechthebbende.
8.2
Standpunt van de verdediging
Zaken A en B:
De verdediging heeft verzocht om de onder verdachte inbeslaggenomen goederen terug te geven aan verdachte.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank beslist conform het standpunt van de officier van justitie.
Zaak A:
De onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Zaak B:
Het onder verdachte inbeslaggenomen telefoontoestel zal worden bewaard voor de rechthebbende.
De verdovende middelen zullen worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar het misdrijf waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Voorlopige hechtenis

Zaak A:
De raadsman heeft bij pleidooi verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 22 januari 2021 opgeheven. Deze beslissing is afzonderlijk vastgelegd.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde onder zaak A, niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder zaak B heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak B:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest, te weten:
88 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen:
Zaak A:
Benadeelde partij [persoon 1]
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [persoon 2]
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Zaak B:
Benadeelde partij [aangever]
Verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van het beslag:
Zaak A:
Teruggave aan verdachte van:
  • EUR 205,- (omschrijving: G5988020 ibg 29/10/20; 4x50, 1x5)
  • EUR 40,- (omschrijving: G5988014 ibg 29/10/20; 1x20, 2x10)
Zaak B, feit 1:
Onttrekking aan het verkeer van:
4 STK Verdovende Middelen (omschrijving: 5903899)
Bewaring voor de rechthebbende van:
1 STUK telefoontoestel (omschrijving: 5903812, zwart, merk: Nokia)
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Zaak B:
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mr. C. Huizing-Bruil en mr. J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2021.
[(...)]