ECLI:NL:RBAMS:2021:3457

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
13/680187-17 (strafzaak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van handel in verdovende middelen met meerdere verdachten

Op 5 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handel in verdovende middelen. De zaak betreft een periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019, waarin de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de handel in heroïne en cocaïne. Het onderzoek begon naar aanleiding van een anonieme getuigenverklaring die meldde dat er een nieuwe dealer actief was in Amsterdam-Noord. De rechtbank heeft tijdens de zittingen op 1 en 2 juni 2021 de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat het feit bewezen kon worden verklaard op basis van tapgesprekken, getuigenverklaringen en observaties. De verdediging pleitte voor vrijspraak, wijzend op tegenstrijdigheden in de getuigenverklaringen en het ontbreken van concrete gedragingen van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met anderen handelde, waarbij gebruik werd gemaakt van zogenaamde dealertelefoons. De rechtbank achtte het medeplegen van de handel in verdovende middelen bewezen, ondanks dat de verdachte zich op zijn zwijgrecht had beroepen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van veertien maanden op, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/680187-18 en 13/680356-16 (TUL)
Datum uitspraak: 5 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 en 2 juni 2021. Verdachte was op de terechtzitting van 1 juni 2021 aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd:
het medeplegen van handel in verdovende middelen in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De rechtbank doet gelijktijdig uitspraak in de zaken tegen verdachte en medeverdachten
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ).
Op 3 december 2018 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam
Tessin. Het onderzoek richtte zich in de eerste plaats op de verdenking van handel in verdovende middelen door verdachte en [medeverdachte 2] . Deze verdenking is ontstaan op basis van waarnemingen en bevindingen naar aanleiding van een anonieme getuigenverklaring van 13 juli 2018, waarin werd gemeld dat er een nieuwe dealer van cocaïne was in Amsterdam-Noord.
Op basis van het door de getuige opgegeven signalement van de nieuwe dealer en het voertuig waarvan deze gebruikmaakte, ontstonden er aanwijzingen voor betrokkenheid van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] paste in het signalement en reed in een auto die soortgelijk was als de door de getuige genoemde auto. In de periode hierna werd [medeverdachte 2] regelmatig samen met verdachte in een voertuig waargenomen. In de loop van het onderzoek
Tessinzijn ook verdenkingen van betrokkenheid bij de handel in drugs ontstaan ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
De verdenking ziet op het in vereniging plegen van de handel in heroïne en cocaïne, met gebruikmaking van zogenaamde dealertelefoons, waarbij tijdens het onderzoek naar voren kwam dat de dealertelefoons vermoedelijk werden beantwoord door [medeverdachte 3] . Er werden via de dealertelefoons bestellingen geplaatst en deals gesloten, waarna de verdovende middelen werden bezorgd door (één of meer van) de vier verdachten op een afgesproken plek. Harddrugsgebruikster [persoon 1] verpakte heroïne en bereidde (kookte) cocaïne voor de verdachten.
Alle vier de verdachten hebben zich beroepen op hun zwijgrecht.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op basis van de zich in het dossier bevindende tapgesprekken, observaties, getuigenverklaringen en OVC-gesprekken, in onderlinge samenhang bezien.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om verdachte vrij te spreken van het aan hem ten laste gelegde. De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [persoon 1] , [getuige 1] en [getuige 2] tegenstrijdig en onbetrouwbaar zijn. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht om behoedzaam om te gaan met de beweerdelijke stemherkenningen voor wat betreft de tapgesprekken en wijst hij de rechtbank in dit kader op een vonnis van de rechtbank Amsterdam over de hierover uiteengezette criteria. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van concrete gedragingen van verdachte die naar de uiterlijke verschijningsvorm duiden op medeplegen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de ten laste gelegde periode dient te worden beperkt, omdat verdachte pas vanaf maart 2019 in beeld komt.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op tijdstippen in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in heroïne en cocaïne in Amsterdam.
3.4.1
Dealertelefoons # [nummer 1] en # [nummer 2]
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat de telefoonnummers [nummer 1] (hierna: # [nummer 1] ) en [nummer 2] (hierna: # [nummer 2] ) werden gebruikt als dealerlijnen. Op beide nummers zijn technische acties aangesloten. De rechtbank leidt uit de tapgesprekken af dat er korte gesprekken werden gevoerd, waarin bestellingen werden opgenomen en afspraken werden gemaakt voor de overdracht.
In de gesprekken werden door de beller en de gebelde termen gebruikt als ‘boven’, ‘beneden’, ‘bolletjes’, ‘sannie’, ‘bruin’, ‘wit’, ‘donnies’ en ‘affoes’ om zaken aan te duiden; allemaal versluierd taalgebruik duidend op handel in verdovende middelen. Ook wordt er gesproken over het koken en bereiden van drugs.
De inhoud van deze gesprekken vindt onder meer bevestiging in de verklaringen van [persoon 1] , een harddrugsgebruikster die blijkens de tap dealerlijn # [nummer 1] belde. Zo heeft [persoon 1] bevestigd dat met ‘beneden’ en ‘bruin’ heroïne werd bedoeld en dat met ‘boven’ en ‘wit’ cocaïne werd bedoeld. Ook heeft zij verklaard dat zij gedurende ongeveer een half jaar, tot en met 21 mei 2019, twee tot drie keer per week, soms iedere dag, op verzoek heroïne heeft verpakt en cocaïne heeft bereid. [persoon 1] heeft verder verklaard dat zij cocaïne kookte in ruil voor drugs.
Uit de opgevraagde historische gegevens van het nummer # [nummer 2] is gebleken dat dit nummer contact heeft gehad met vijf telefoonnummers die eerder (tussen 29 november 2018 en 1 februari 2019) ook contact hadden met # [nummer 1] . De nummers hadden tot begin februari 2019 contact met # [nummer 1] en daarna met # [nummer 2] . Uit de gesprekken op de lijn # [nummer 1] bleek dat het meermalen voorkwam dat de gebruiker van # [nummer 1] aangaf terug te zullen bellen, maar dat een dergelijk gesprek vervolgens niet werd gehoord. De hierbij passende contactmomenten waren wel te zien in de historische printgegevens van # [nummer 2] , zodat kan worden aangenomen dat beide nummers door dezelfde persoon of groep werden gebruikt.
Conclusie
Op basis van de getuigenverklaringen en de afgeluisterde tapgesprekken kan worden vastgesteld dat de nummers # [nummer 1] en # [nummer 2] werden gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Ook kan worden vastgesteld dat beide telefoons incidenteel werden gebruikt voor één en dezelfde deal.
3.4.2
Verdachten zijn in verband te brengen met het gebruik van de dealertelefoons # [nummer 1] en # [nummer 2]
Op verschillende momenten is de politie voor observatie naar de locatie gegaan die in een afgeluisterd gesprek werd afgesproken voor de vermoedde levering van drugs, om te kunnen vaststellen wie daar zou(den) verschijnen, of werd een observatie bevestigd door opgenomen telefoongegevens.
Observaties in samenhang met tap op dealertelefoon # [nummer 1]
- Op 30 januari 2019 vraagt [persoon 1] aan de gebruiker van # [nummer 1] of diegene kan zorgen dat ‘hij’ (dus niet de gebruiker van # [nummer 1] , maar iemand waar diegene kennelijk mee in contact staat) om 16:15 uur bij haar is. Om 16:28 uur belt ze weer met # [nummer 1] , met de vraag waar hij is. Om 16:28 uur wordt gezien dat [medeverdachte 2] de woning van [persoon 1] in gaat.
- Op 20 februari 2019 wordt # [nummer 1] tussen 12:08 en 13:44 uur meermalen gebeld door het nummer [nummer 3] . Er wordt een afspraak gemaakt bij de dierenkliniek en er wordt gesproken over 20 wit en 20 bruin, en affoe. De politie ziet dat om 13:48 uur een Peugeot 307 ( [kenteken 1] , op naam van [medeverdachte 2] ) parkeert op de Isolatorweg, waar een dierenkliniek is gevestigd. De inzittenden van het voertuig zijn [medeverdachte 1] (bestuurder) en [medeverdachte 3] . Een fietser en een persoon op een scootmobiel gaan naar de auto, waar een overdracht plaatsvindt. De auto rijdt verder en stopt op een gegeven moment, waarna een persoon instapt. Deze persoon wordt herkend als [persoon 2] .
Het voertuig rijdt een rondje, waarna [persoon 2] weer uitstapt. [persoon 2] staat in de politiesystemen geregistreerd als harddrugsgebruiker.
- Op 22 februari 2019 om 15:15 uur is gezien dat de hiervoor genoemde Peugeot met drie inzittenden vanuit de [adres 3] naar de dierenkliniek op de Isolatorweg rijdt. Twee vermoedelijke drugsgebruikers lopen naar de auto. De auto is kort daarna, om 15:33 uur, gecontroleerd. De bestuurder blijkt [medeverdachte 1] te zijn, de passagiers zijn verdachte en [medeverdachte 3] . Bij [medeverdachte 1] worden twee telefoons aangetroffen. Eén van deze telefoons gaat tijdens de staandehouding over. Uit de tap op # [nummer 1] blijkt dat er die dag om 15:40 uur naar dat nummer is gebeld. Het nummer peilt dan uit op de Spaarndammerdijk, de straat waar ook de staandehouding plaatsvond. Het nummer peilde om 15:15 uur uit in de directe omgeving van de [adres 3] .
Observatie in samenhang met tap op dealertelefoon # [nummer 2]
- Op 5 maart 2019 om 11:17 uur belt [naam 1] ( [naam 1] , van de [straat] ) naar # [nummer 2] en vraagt of diegene tijd heeft. De gebruiker van # [nummer 2] zegt over 10 tot 15 minuten bij hem te zijn. Op de [straat] staat [persoon 3] ingeschreven, hij heeft de classificatie harddrugsgebruiker. Om 11:31 uur belt [naam 1] weer en vraagt of # [nummer 2] nog komt. Diegene zegt er binnen 6 tot 7 minuten te zijn. Om 11:51 uur komt [medeverdachte 2] aan in een op zijn naam staande Opel Corsa (kenteken [kenteken 2] ). [medeverdachte 2] stapt uit en maakt contact met [persoon 3] en een onbekende man. Ze lopen samen naar een hoekje, staan dicht bij elkaar en lijken iets over te dragen. Kort daarna rijdt [medeverdachte 2] weer weg.
Gebruiker nummers # [nummer 1] en # [nummer 2]
Over het algemeen werd, op een enkele keer na, in zowel gesprekken gevoerd met of naar het nummer # [nummer 1] als met of naar het nummer # [nummer 2] één en dezelfde stem gehoord als stem van de gebruiker van die nummers. Op 19 maart 2019 is een tap aangesloten op het telefoonnummer [nummer 4] (hierna: # [nummer 4] ). Het is op basis van observatie aannemelijk geworden dat [medeverdachte 3] de gebruiker van dit nummer was. De stem van de gebruiker van de nummers # [nummer 1] en # [nummer 2] kwam overeen met de stem van de gebruiker van het nummer # [nummer 4] . Gelet hierop gaat de rechtbank er van uit dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van de dealernummers # [nummer 1] en # [nummer 2] .
Conclusie
De observaties in combinatie met de afgeluisterde gesprekken bevestigen de onder 3.4.1 getrokken conclusie dat # [nummer 1] en # [nummer 2] dealerlijnen betreffen. Tevens is op basis van de observaties en afgeluisterde gesprekken duidelijk dat alle vier de verdachten in verband kunnen worden gebracht met het exploiteren van deze dealerlijnen.
3.4.3
Medeplegen
De raadsman heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Van medeplegen van een strafbaar feit is sprake wanneer twee of meer personen nauw en bewust samenwerken, waarbij hun opzet zowel is gericht op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten ieder de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat iedere medepleger zelf een uitvoeringshandeling verricht.
Uit het dossier blijkt, in de eerste plaats, dat de verdachten elkaar kenden. Zo werd bijvoorbeeld tijdens een observatie op 18 januari 2019 omstreeks 03:50 uur ’s nachts waargenomen dat verdachte en zijn medeverdachten met z’n vieren in de auto van [medeverdachte 2] (een Peugeot 307) zaten. Verdachten waren naar eigen zeggen met elkaar aan het ‘chillen’. [medeverdachte 2] zat achter het stuur en de anderen waren bezig met lachgasballonnen en waren onder invloed.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij drugs kocht bij een vriendenploeg. Hij heeft tijdens zijn verhoor [medeverdachte 3] herkend als degene die de telefoon opnam. [medeverdachte 3] zou degene zijn geweest die vervolgens de jongen belde die de drugs kwam brengen. [getuige 2] heeft [medeverdachte 2] herkend als zijnde die jongen. [getuige 2] heeft ook [medeverdachte 1] herkend. Hij zou dezelfde rol vervullen als [medeverdachte 2] ; hij bracht ook heroïne en cocaïne langs. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werkten volgens [getuige 2] samen met verdachte. De jongens waren 24/7 bereikbaar. Ze namen altijd op, ook ’s nachts.
Getuige [persoon 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] , die zij ‘ [naam 2] ’ noemde, bij haar op de [adres 2] aan de deur kwam met de drugs. Met [medeverdachte 3] , die zij ‘ [naam 3] ’ noemde, had ze telefonisch contact over de drugs en verdachte, zij kende hem als ‘ [naam 4] ’, hoorde ook bij de jongens die heroïne en cocaïne ophaalden en langsbrachten.
Getuige [getuige 3] heeft [medeverdachte 2] herkend als degene die drugs kwam afleveren.
De verklaringen van [persoon 1] , [getuige 3] en [getuige 2] worden ondersteund door opgenomen gesprekken die zijn gevoerd tussen de verdachten in de auto van [medeverdachte 1] .
Op 14 april 2019 is een Opel Corsa ( [kenteken 3] ) op naam van [medeverdachte 1] gezet. Dit voertuig is door de politie voorzien van afluisterapparatuur. De rechtbank geeft hieronder enkele relevante OVC-gesprekken zakelijk weer.
- Op 25 april 2019 om 21:32 uur zitten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en verdachte in de auto. Zij spreken over 430, donnies, lotto’s en affoes. Verdachte vraagt hoeveel ze hebben gepakt. [medeverdachte 1] zegt dat ‘
die uitkering vandaag moet komen [naam 5]’, hij wil die donnies nog afmaken. Verdachte zegt dat hij de keuze aan hen laat. Verdachte vraagt hoeveel ze hebben gepakt de man en of er in totaal een gram over is. Hij zegt tegen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ‘
je weet toch je moet ook uitrekenen je raakt leeg in de avond je (ntv) wat heb je aan die lotto gram’. Verdachte zegt dat het 10 gram wordt. Verdachte zegt dat hij nog 35 ‘
daar’heeft liggen en vraagt of ze wel van die nieuwe hebben gepakt. Er wordt gesproken over donnies en barkies. Verdachte vraagt wanneer hij die sannie heeft gekregen, die 100 gram toch. Daarnaast wordt gesproken over 70 tot 75 gram gepusht, 16 tot 17 barkie per dag. [medeverdachte 1] zegt
‘15 daar moeten nieuwe balletjes gemaakt worden voor [naam 5] ook voor 18’. [medeverdachte 1] zegt ‘
ze hadden gisteren wel goed betaald hè [naam 5], 1,4 duroe bankoe euro’.
- Op 26 april 2019 om 02:34 uur zitten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en een onbekende derde persoon (NN) in de auto. [medeverdachte 3] zegt dat een donnie bruin 160 euro is. [medeverdachte 3] zegt dat hij naar Noord moet, dat hij daar genoeg bruin heeft. Hij koopt 50 of 100 euro in. Hij spreekt over affoetjes en donnietjes en zegt dat hij alles heeft gewogen. NN zegt dat [medeverdachte 3] zijn vaste dealer is, dat hij minimaal douza of 1500 euro bij hem inkoopt. [medeverdachte 3] beaamt dat NN vaker bij hem koopt. Vervolgens wordt [medeverdachte 3] gebeld en er wordt een afspraak gemaakt.
Een paar minuten later gaat de deur van de auto open, een NN vraagt ‘
hoeveel voor 150’. [medeverdachte 3] zegt dat hij gisteren heeft gekookt, in totaal 45 gram. Hij heeft veel bruin verkocht die dag en moet eigenlijk weer gaan koken.
- Op 27 april 2019 om 00:28 uur zitten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de auto. [medeverdachte 3] zegt dat iets moet worden gegeven aan [persoon 4] , 10. [medeverdachte 1] zegt dat ze het op moeten halen en haar ook moeten laten roken, ze moeten zeggen dat het nieuwe sannie is. Dan stapt verdachte in. [medeverdachte 1] zegt ‘
[naam 5] de manager’. Verdachte hoopt dat die oude weer heeft, die sannie. Die [persoon 5] heeft tegen hem gezegd ‘
die sannie die je eerst had was dynamite’. [medeverdachte 1] zegt dat ze alleen maar die halve ki pakkies kopen. Even later zegt hij dat hij morgen die gast gaat betalen. Verdachte antwoordt ‘
geen stress we betalen morgen’. [medeverdachte 1] zegt dat ze 28 gaan geven voor een halve kilo.
Uit observaties volgt dat verdachten, naast de woning van [persoon 1] aan de [adres 2] , ook veelvuldig lijken te komen op, dan wel gebruik lijken te maken van, twee andere adressen van bekende harddrugsgebruikers, namelijk het adres [adres 3] en het adres [adres 4] . De rechtbank geeft hieronder twee observaties zakelijk weer.
- Op 6 december 2018 om 21:48 uur bestuurt [medeverdachte 2] de Peugeot 307, de passagier lijkt op verdachte. Beiden gaan het portiek van (onder andere) [adres 3] in, waar harddrugsgebruiker [persoon 6] staat ingeschreven. Om 22:02 uur komt [medeverdachte 2] naar buiten en maakt hij contact met een persoon op een fiets. Ze staan dicht bij elkaar, na een minuut rijdt de fietser weg. Rond 22:23 uur verlaten [medeverdachte 2] en de andere persoon de woning en rijden weg in de Peugeot.
- Op 30 januari 2019 rijdt de auto van [medeverdachte 2] weg vanaf de [adres 3] . [medeverdachte 2] bestuurt de auto, de bijrijder is vermoedelijk verdachte. Even later staat de auto geparkeerd voor de woning van [persoon 6] . Om 15:19 uur gaat de auto rijden. Bij de Zeevaart stopt de auto, een man loopt naar de passagierszijde, pakt iets aan en loopt weg. De auto parkeert even later op de [adres 4] , waar [medeverdachte 2] uitstapt. Even later rijdt hij naar de woning van [persoon 1] , daarna rijdt hij weer naar de woning van [persoon 6] . Om 17:29 uur gaat hij weer rijden. Op de Reling komt een man naast de auto staan, die contact maakt met [medeverdachte 2] . Kort daarna loopt de man weg. Om 21:14 uur parkeert de Peugeot bij de taxistandplaats van het AMC en blijft daar een tijd wachten, [medeverdachte 2] is de bestuurder. Een man stapt in de auto en stapt na een minuut weer uit. Daarna rijdt de auto naar de KFC. Ook daar stapt een man in de auto, na 1 tot 2 minuten stapt de man weer uit.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [persoon 1] , [getuige 3] en [getuige 2] tegenstrijdigheden bevatten en moeten worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank acht de voornoemde verklaringen betrouwbaar. [persoon 1] en [getuige 3] zijn eerst als verdachten door de politie gehoord, [getuige 2] is door de politie als getuige gehoord. Vervolgens zijn [persoon 1] , [getuige 3] en [getuige 2] als getuige gehoord door de rechter-commissaris. [persoon 1] , [getuige 3] en [getuige 2] hebben zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerd en consistent verklaard over hun langdurige harddrugsgebruik, hoe zij aan hun (dagelijkse) drugs kwamen, over de dealerlijnen en over de samenwerking tussen de verdachten. Voor zover van enige tegenstrijdigheden al sprake zou zijn, betreffen dit naar het oordeel van de rechtbank ondergeschikte punten.
Daarnaast worden de verklaringen van [persoon 1] , [getuige 3] en [getuige 2] ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
- Zo hebben zowel [persoon 1] als [getuige 3] verklaard dat [persoon 1] drugs kookte voor de verdachten. Dit wordt onder meer ondersteund door de hiervoor aangehaalde tapgesprekken.
- Ook worden de verklaringen van [persoon 1] ondersteund door observaties van de politie. Meermalen worden de auto’s van [medeverdachte 2] (een Peugeot 307) en van [medeverdachte 1] (een Opel Corsa) gesignaleerd bij het adres van [persoon 1] in de [adres 2] en wordt gezien dat [medeverdachte 2] de woning in gaat.
Voor wat betreft de verklaring van [getuige 2] bij de rechter-commissaris geldt dat uit het dossier en de verklaring blijkt dat hij weliswaar boos was dat zijn eerste verklaring snel nadat hij deze had afgelegd bij de verdachten terecht was gekomen en hij spijt had dat hij zijn verklaring had ondertekend, maar de strekking van de verklaring die [getuige 2] bij de politie heeft afgelegd is dezelfde als van de verklaring die hij als getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Beide verklaringen komen er op neer dat [getuige 2] regelmatig en gedurende een langere periode bij de verdachten drugs heeft gekocht.
Hier tegenover staat slechts een algemene betwisting door de raadsman. Resumerend acht de rechtbank de verklaringen van [persoon 1] , [getuige 3] en [getuige 2] bruikbaar voor het bewijs.
Stemherkenningen
De rechtbank acht de verschillende stemherkenningen op basis van stemvergelijking, zowel ten aanzien van de tapgesprekken als van de OVC-gesprekken, betrouwbaar. De verbalisanten waren langdurig betrokken bij het onderzoek en daardoor in staat stemmen te herkennen. Zij waren immers gefocust op een beperkt aantal personen en gedurende een lange periode intensief bezig met het uitluisteren van de vele gesprekken die in het kader van dit onderzoek werden opgenomen. Daaruit vloeit voort dat – zeker naarmate de tijd vorderde – een verbalisant, in het algemeen, vertrouwd raakte met de te onderscheiden stemmen en in staat was de specifieke kenmerken daarvan te herkennen. De rechtbank is van oordeel dat de kwantiteit, namelijk het uitluisteren van honderden telefoongesprekken waarvan in dit onderzoek sprake is geweest, de betrouwbaarheid van de stemherkenningen vergroot.
De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat de verdachte niet uitdrukkelijk de tegen hem gerezen verdenkingen heeft ontkend, of heeft betwist dat hij degene was die aan de aan hem toegeschreven gesprekken deelnam of de aan hem toegeschreven telefoon gebruikte. Alle verdachten hebben, hoewel ter zitting uitdrukkelijk geconfronteerd met de verdenkingen en met de in de ogen van de politie belastende gesprekken, op vragen steeds volstaan met een beroep op het zwijgrecht. De raadsman heeft daarnaast op geen enkele wijze concreet aangegeven waarom de politie zich zou hebben vergist. Er is slechts betoogd dat de rechtbank behoedzaam dient om te gaan met de stemherkenningen die zich in het dossier bevinden.
Conclusie
Verdachte is meerdere keren verhoord door de politie en heeft ook ter zitting uitgebreid de gelegenheid gekregen om zijn kant van het verhaal te vertellen, maar heeft zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen. Dit is het goed recht van de verdachte, maar dit maakt dat de rechtbank haar conclusies trekt enkel op basis van het dossier zoals dat er ligt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor weergegeven tapgesprekken, observaties, getuigenverklaringen en OVC-gesprekken de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is komen vast te staan. Uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachten contact onderhielden met klanten, bestellingen opnamen en een afspraak met hen maakten voor de overdracht. Wie precies welke rol vervulde en hoe de onderlinge verhoudingen en afspraken tussen de verdachten waren is de rechtbank uit het dossier niet gebleken, maar dat is ook niet relevant voor een bewezenverklaring van medeplegen.
Hoewel niet is gezien of gehoord dat verdachte daadwerkelijk een deal heeft gesloten, is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich samen met anderen bezig heeft gehouden met de handel in heroïne en cocaïne. Gebleken is dat verdachte zich samen met de medeverdachten bezig heeft gehouden met het aanwezig hebben, bereiden, vervoeren, verkopen, verhandelen en overdragen van heroïne en cocaïne.
3.4.4
Pleegperiode
De raadsman heeft de rechtbank subsidiair verzocht om de ten laste gelegde periode te beperken. Hoewel niet is gebleken dat verdachte zich dagelijks bezig hield met de handel in heroïne en cocaïne, heeft de rechtbank met voornoemde tapgesprekken, observaties en OVC-gesprekken een aantal momenten aangeduid binnen de ten laste gelegde periode waarop dat in ieder geval wel het geval is geweest. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich op tijdstippen gelegen in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in heroïne en cocaïne.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op tijdstippen gelegen in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, bereid, vervoerd, verkocht, verhandeld en overgedragen aan personen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis.

6.Motivering van de straf

6.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het door haar bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf te gelasten.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een straf op te leggen gelijk aan het aantal dagen dat verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat er ingrijpende wijzigingen in de v.i.-regeling aankomen, die voor gedetineerden leiden tot langere straffen en geen tot weinig resocialisatie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 samen met anderen, door middel van zogenaamde dealerlijnen, gedeald in heroïne en cocaïne. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ontoelaatbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen financieel gewin boven de veiligheid en gezondheid van anderen gesteld. Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving. Het gebruik van harddrugs veroorzaakt op zijn beurt strafbare feiten, onder meer bij de verwerving van middelen voor de bekostiging ervan. Verdachte heeft door in harddrugs te dealen de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting noemen voor ‘handel in verdovende middelen, gedurende drie tot zes maanden, in geval van een alleen opererende dader’ als oriëntatiepunt voor een straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Er zijn in de ernst van het feit en de persoon van verdachte diverse strafverzwarende omstandigheden die mee wegen bij het bepalen van de hoogte van de straf.
  • De rechtbank acht de strafverzwarende omstandigheid van medeplegen bewezen.
  • Uit het dossier blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij het bereiden van harddrugs. Ook dit is strafverzwarend.
  • Uit het strafblad (uittreksel Justitiële Documentatie) van verdachte van 3 mei 2021 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het handelen in harddrugs, namelijk op 11 juli 2017. Aan verdachte is toen een gevangenisstraf opgelegd van zestien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank weegt het feit dat sprake is van recidive eveneens ten nadele van verdachte mee bij de strafoplegging. De eerder opgelegde deels voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd voor (onder meer) nota bene eenzelfde bewezenverklaard feitencomplex.
  • Het voorwaardelijke strafdeel van het vonnis van 11 juli 2017 heeft niet kunnen voorkomen dat verdachte vrij snel na zijn onvoorwaardelijke strafdeel te hebben uitgezeten opnieuw is gaan handelen in verdovende middelen. Verdachte liep tijdens het thans bewezenverklaarde feit nog in de proeftijd van deze straf.
Door de zwijgende proceshouding van verdachte heeft de rechtbank geen enkel inzicht verkregen in waarom de verdachte opnieuw is gaan handelen in verdovende middelen en wat ervoor nodig is om verdachte daarmee te laten stoppen. De verdachte heeft op de zitting aangegeven geen hulp te wensen van de reclassering. De rechtbank ziet daarom geen andere mogelijkheid dan verdachte kaal af te straffen.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor strafvervolging is overschreden, maar verbindt daaraan – gelet op de zeer beperkte overschrijding – geen gevolgen voor de hoogte van de straf.
Tot slot houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende, en mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden is.
Op 1 juli 2021 is de Wet Straffen & Beschermen in werking getreden. De rechtbank zal, gelet op het bepaalde in artikel 359, lid 6 Wetboek van Strafvordering, bepalen dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf volledig ten uitvoer zal worden gelegd binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling.

7.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 24 juli 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/680356-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 11 juli 2017 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met bevel dat van deze straf vier maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De mededeling van deze voorwaardelijke veroordeling is aan verdachte per post toegezonden, zoals artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering vereist.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk veroordeling moet worden afgewezen, dan wel dat de proeftijd moet worden verlengd. Mocht de rechtbank toch de tenuitvoerlegging gelasten, dan heeft de verdediging verzocht de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
Gebleken is dat verdachte zich vóór het einde van de hiervoor genoemde proeftijd aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit dossier. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel, zijnde een gevangenisstraf van vier maanden, te gelasten. Nu het ten uitvoer te leggen voorwaardelijk strafdeel ziet op een veroordeling betreffende een ernstig delict en de recidive hetzelfde ernstige delict betreft, alsmede gezien de persoon van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
8. Beslag
Onder verdachte is in totaal een geldbedrag van EUR 2.350,- in beslag genomen, zoals weergegeven op de beslaglijst. Deze beslaglijst is als
bijlage IIIaan dit vonnis gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het in beslag genomen geldbedrag aan verdachte te retourneren.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Het geldbedrag zal worden verbeurdverklaard, omdat dit bedrag door middel van het bewezen verklaarde feit is verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd:
- het op de beslaglijst vermelde in beslag genomen geldbedrag van in totaal EUR 2.350,-.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 11 juli 2017, namelijk een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. I. Mannen en P.K. Oosterling – van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2021.
[...]
[...]

[...]