ECLI:NL:RBAMS:2021:3453

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
13/680188-18 (strafzaak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van handel in verdovende middelen met bewijsvoering op basis van tapgesprekken en getuigenverklaringen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte op 5 juli 2021 veroordeeld voor het medeplegen van handel in verdovende middelen, met name heroïne en cocaïne, in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 1 en 2 juni 2021, waarbij verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. J.M.J.H. Coumans.

De tenlastelegging omvatte drie feiten: het medeplegen van handel in verdovende middelen, het aanwezig hebben van heroïne en cocaïne op 21 mei 2019, en het aanwezig hebben van cocaïne op 4 september 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder tapgesprekken, observaties en getuigenverklaringen, die de betrokkenheid van verdachte bij de drugshandel bevestigden. De rechtbank oordeelde dat verdachte samen met medeverdachten handelde en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.

De rechtbank sprak verdachte vrij van het derde feit, omdat de fouillering op 4 september 2018 onrechtmatig was. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, en bepaalde dat verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, maar hield ook rekening met de positieve ontwikkeling van verdachte in de afgelopen jaren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680188-18
Datum uitspraak: 5 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 en 2 juni 2021. Verdachte was op 2 juni 2021ter terechtzitting aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging – kort gezegd – ten laste gelegd:
Feit 1:het medeplegen van handel in verdovende middelen in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 te Amsterdam;
Feit 2:het medeplegen van het aanwezig hebben van 2,62 gram heroïne en 9,99 gram cocaïne op 21 mei 2019 te Amsterdam;
Feit 3:het medeplegen van het aanwezig hebben van 22 bolletjes (3,18 gram) cocaïne op 4 september 2018 te Landsmeer.
De volledige tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.3. Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Feit 1
De rechtbank doet gelijktijdig uitspraak in de zaken tegen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Op 3 december 2018 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam
Tessin. Het onderzoek richtte zich in de eerste plaats op de verdenking van handel in verdovende middelen door [medeverdachte 1] en verdachte. Deze verdenking is ontstaan op basis van waarnemingen en bevindingen naar aanleiding van een anonieme getuigenverklaring van 13 juli 2018, waarin werd gemeld dat er een nieuwe dealer van cocaïne was in Amsterdam-Noord. Op basis van het door de getuige opgegeven signalement van de dealer en het voertuig waarvan deze gebruikmaakte, ontstonden er aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte: verdachte paste in het signalement en reed in een auto die soortgelijk was als de door de getuige genoemde auto. In de periode hierna werd verdachte regelmatig samen met [medeverdachte 1] in een voertuig waargenomen. In de loop van het onderzoek
Tessinzijn ook verdenkingen van betrokkenheid bij de handel in drugs ontstaan tegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
De verdenking ziet op het in vereniging plegen van handel in heroïne en cocaïne, met gebruikmaking van zogenaamde dealertelefoons, waarbij tijdens het onderzoek naar voren kwam dat de dealertelefoons vermoedelijk werden beantwoord door [medeverdachte 3] . Er werden via de dealertelefoons bestellingen geplaatst en deals gesloten, waarna de verdovende middelen werden bezorgd door (één of meer van) de vier verdachten op een afgesproken plek. Harddrugsgebruikster [naam 1] verpakte heroïne en bereidde (kookte) cocaïne voor de verdachten.
Alle vier de verdachten hebben zich beroepen op hun zwijgrecht.
Feit 2
Ten tijde van de aanhouding van verdachte op 21 mei 2019, voor het aan hem onder feit 1 ten laste gelegde, werd in zijn slaapkamer 2,62 gram heroïne en 9,99 gram cocaïne aangetroffen.
Feit 3
In de aanloop naar de verdenking waarop het onderzoek Tessin zich richtte, is op 4 september 2018 cocaïne (te weten 22 bolletjes met een totaal gewicht van 3,18 gram) bij verdachte aangetroffen.
Ook ten aanzien van de feiten zoals ten laste gelegd onder 2 en 3 heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard op basis van de zich in het dossier bevindende tapgesprekken, observaties, getuigenverklaringen en OVC-gesprekken, in onderlinge samenhang bezien. Ook het onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard.
3.3
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft aangevoerd dat de periode dat verdachte niet actief is geweest in de handel in verdovende middelen, ruimer zou moeten zijn. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte slechts een beperkte rol had binnen het samenwerkingsverband.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3:
Volgens de raadsman is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is op 4 september 2018 onterecht onderworpen aan een fouillering op grond van artikel 9 lid 2 van de Opiumwet.
In de eerste plaats blijkt niet waarom verdachte op 4 september 2018 als verdachte wordt aangemerkt. Het onderzoek aan de kleding mag slechts plaatsvinden als sprake is van ernstige bezwaren ten aanzien van een persoon die wordt verdacht van een feit dat strafbaar is gesteld in de Opiumwet.
In de tweede plaats bleef het niet bij een onderzoek aan de kleding. Verbalisant ging langs de rand van de onderbroek van verdachte bij zijn buik. Verdachte heeft dit als vernederend ervaren. Het zonder enige verdenking overgaan tot een onrechtmatig onderzoek aan de kleding waarbij ook nog eens is gezocht op een deel van het lichaam, levert een inbreuk op van de lichamelijke integriteit als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De raadsman verbindt als rechtsgevolg aan dit verzuim: bewijsuitsluiting.
3.4
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op tijdstippen in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in heroïne en cocaïne in Amsterdam.
3.4.1
Dealertelefoons #5549 en # [nummer 2]
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat de telefoonnummers [nummer 1] (hierna: # [nummer 1] ) en [nummer 2] (hierna: # [nummer 2] ) werden gebruikt als dealerlijnen. Op beide nummers zijn technische acties aangesloten. De rechtbank leidt uit de tapgesprekken af dat er korte gesprekken werden gevoerd, waarin bestellingen werden opgenomen en afspraken werden gemaakt voor de overdracht. In de gesprekken werden door de beller en de gebelde termen gebruikt als ‘boven’, ‘beneden’, ‘bolletjes’, ‘sannie’, ‘bruin’, ‘wit’, ‘donnies’ en ‘affoes’ om zaken aan te duiden; allemaal versluierd taalgebruik duidend op handel in verdovende middelen. Ook wordt er gesproken over het koken en bereiden van drugs.
De inhoud van deze gesprekken vindt onder meer steun in de verklaring van [naam 1] , een harddrugsgebruikster die blijkens de tap dealerlijn # [nummer 1] belde. Zo heeft [naam 1] bevestigd dat met ‘beneden’ en ‘bruin’ heroïne werd bedoeld en dat met ‘boven’ en ‘wit’ cocaïne werd bedoeld. Ook heeft zij verklaard dat zij gedurende ongeveer een half jaar, tot en met 21 mei 2019, twee tot drie keer per week, soms iedere dag, op verzoek heroïne heeft verpakt en cocaïne heeft bereid. [naam 1] heeft verder verklaard dat zij cocaïne kookte in ruil voor drugs.
Uit de opgevraagde historische gegevens van het nummer # [nummer 2] is gebleken dat dit nummer contact heeft gehad met vijf telefoonnummers die eerder (tussen 29 november 2018 en 1 februari 2019) ook contact hadden met # [nummer 1] . De nummers hadden tot begin februari 2019 contact met # [nummer 1] en daarna met # [nummer 2] .
Uit de gesprekken op de lijn # [nummer 1] bleek dat het meermalen voorkwam dat de gebruiker van # [nummer 1] aangaf terug te zullen bellen, maar dat een dergelijk gesprek vervolgens niet werd gehoord. De hierbij passende contactmomenten waren wel te zien in de historische printgegevens van # [nummer 2] , zodat kan worden aangenomen dat beide nummers door dezelfde persoon of groep werden gebruikt.
Conclusie
Op basis van de getuigenverklaringen en de afgeluisterde tapgesprekken kan worden vastgesteld dat de nummers # [nummer 1] en # [nummer 2] werden gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Ook kan worden vastgesteld dat beide telefoons incidenteel werden gebruikt voor één en dezelfde deal.
3.4.2
Verdachten zijn in verband te brengen met het gebruik van dealertelefoons
# [nummer 1] en # [nummer 2]
Op verschillende momenten is de politie voor observatie naar de locatie gegaan die in een afgeluisterd gesprek werd afgesproken voor de vermoedde levering van drugs, om te kunnen vaststellen wie daar zou(den) verschijnen, of werd een observatie bevestigd door opgenomen telefoongegevens.
Observaties in samenhang met tap op dealertelefoon # [nummer 1]
- Op 30 januari 2019 vraagt [naam 1] aan de gebruiker van # [nummer 1] of diegene kan zorgen dat ‘hij’ (dus niet de gebruiker van # [nummer 1] , maar iemand waar diegene kennelijk mee in contact staat) om 16:15 uur bij haar is. Om 16:28 uur belt ze weer met # [nummer 1] , met de vraag waar hij is.
Om 16:28 uur wordt gezien dat verdachte de woning van [naam 1] in gaat.
- Op 20 februari 2019 wordt # [nummer 1] tussen 12:08 en 13:44 uur meermalen gebeld door het nummer [nummer 3] . Er wordt een afspraak gemaakt bij de dierenkliniek en er wordt gesproken over 20 wit en 20 bruin, en affoe.
De politie ziet dat om 13:48 uur een Peugeot 307 ( [kenteken 1] , op naam van verdachte) parkeert op de [weg] , waar een dierenkliniek is gevestigd. De inzittenden van het voertuig zijn [medeverdachte 2] (bestuurder) en [medeverdachte 3] . Een fietser en een persoon op een scootmobiel gaan naar de auto, waar een overdracht plaatsvindt. De auto rijdt verder en stopt op een gegeven moment, waarna een persoon instapt. Deze persoon wordt herkend als [naam 2] . Het voertuig rijdt een rondje, waarna [naam 2] weer uitstapt. [naam 2] staat in de politiesystemen geregistreerd als harddrugsgebruiker.
- Op 22 februari 2019 om 15:15 uur is gezien dat de hiervoor genoemde Peugeot met drie inzittenden vanuit de [adres 6] naar de dierenkliniek op de [weg] rijdt. Twee vermoedelijke drugsgebruikers lopen naar de auto. De auto is kort daarna, om 15:33 uur, gecontroleerd. De bestuurder blijkt [medeverdachte 2] te zijn, de passagiers zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Bij [medeverdachte 2] worden twee telefoons aangetroffen. Eén van deze telefoons gaat tijdens de staandehouding over. Uit de tap op # [nummer 1] blijkt dat er die dag om 15:40 uur naar dat nummer is gebeld. Het nummer peilt dan uit op de Spaarndammerdijk, de straat waar ook de staandehouding plaatsvond. Het nummer peilde om 15:15 uur uit in de directe omgeving van de [adres 6] .
Observatie in samenhang met tap op dealertelefoon # [nummer 2]
- Op 5 maart 2019 om 11:17 uur belt NN6342 ( [naam 3] ) naar # [nummer 2] en vraagt of diegene tijd heeft. De gebruiker van # [nummer 2] zegt over 10 tot 15 minuten bij hem te zijn. Op de [straat] staat [naam 3] ingeschreven, hij heeft de classificatie harddrugsgebruiker. Om 11:31 uur belt [naam 3] weer en vraagt of # [nummer 2] nog komt. Diegene zegt er binnen 6 tot 7 minuten te zijn. Om 11:51 uur komt verdachte aan in een op zijn naam staande Opel Corsa (kenteken [kenteken 2] ). Verdachte stapt uit en maakt contact met [naam 3] en een onbekende man. Ze lopen samen naar een hoekje, staan dicht bij elkaar en lijken iets over te dragen. Kort daarna rijdt verdachte weer weg.
Gebruiker nummers # [nummer 1] en # [nummer 2]
Over het algemeen werd, op een enkele keer na, in zowel gesprekken gevoerd met of naar het nummer # [nummer 1] als met of naar het nummer # [nummer 2] één en dezelfde stem gehoord als stem van de gebruiker van die nummers.
Op 19 maart 2019 is een tap aangesloten op het telefoonnummer [nummer 4] (hierna: # [nummer 4] ). Het is op basis van observatie aannemelijk geworden dat [medeverdachte 3] de gebruiker van dit nummer was. De stem van de gebruiker van de nummers # [nummer 1] en # [nummer 2] kwam overeen met de stem van de gebruiker van het nummer # [nummer 4] . Gelet hierop gaat de rechtbank er van uit dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van de dealernummers # [nummer 1] en # [nummer 2] .
Conclusie
De observaties in combinatie met de afgeluisterde gesprekken bevestigen de onder 3.4.1 getrokken conclusie dat # [nummer 1] en # [nummer 2] dealerlijnen betreffen. Tevens is op basis van de observaties en afgeluisterde gesprekken duidelijk dat alle vier de verdachten in verband kunnen worden gebracht met het exploiteren van deze dealerlijnen.
3.4.3
Medeplegen
De raadsman heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Van medeplegen van een strafbaar feit is sprake wanneer twee of meer personen nauw en bewust samenwerken, waarbij hun opzet zowel is gericht op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten ieder de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat iedere medepleger zelf een uitvoeringshandeling verricht.
Uit het dossier blijkt, in de eerste plaats, dat de verdachten elkaar kenden. Zo werd bijvoorbeeld tijdens een observatie op 18 januari 2019 omstreeks 03:50 uur ’s nachts waargenomen dat verdachte en zijn medeverdachten met z’n vieren in de auto van verdachte (een Peugeot 307) zaten. Verdachten waren naar eigen zeggen met elkaar aan het ‘chillen’; verdachte zat achter het stuur en de anderen waren bezig met lachgasballonnen en waren onder invloed.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij drugs kocht bij een vriendenploeg. Hij heeft tijdens zijn verhoor [medeverdachte 3] herkend als degene die de telefoon opnam. [medeverdachte 3] zou degene zijn geweest die vervolgens de jongen belde die de drugs kwam brengen. [getuige 2] heeft verdachte herkend als zijnde die jongen. [getuige 2] heeft ook [medeverdachte 2] herkend. Hij zou dezelfde rol vervullen als verdachte; hij bracht ook heroïne en cocaïne langs.
[medeverdachte 3] , verdachte en [medeverdachte 2] werkten volgens [getuige 2] samen met [medeverdachte 1] . De jongens waren 24/7 bereikbaar. Ze namen altijd op, ook ’s nachts.
Getuige [naam 1] heeft verklaard dat verdachte, die zij ‘ [naam 4] ’ noemde, bij haar op de [adres 2] aan de deur kwam met de drugs. Met [medeverdachte 3] , die zij ‘ [naam 5] ’ noemde, had ze telefonisch contact over de drugs en [medeverdachte 1] , zij kende hem als ‘ [naam 6] ’, hoorde ook bij de jongens die heroïne en cocaïne ophaalden en langsbrachten.
Getuige [naam 7] heeft verdachte herkend als degene die drugs kwam afleveren.
De verklaringen van [naam 1] , [naam 7] en [getuige 2] worden ondersteund door opgenomen gesprekken die zijn gevoerd tussen de verdachten in de auto van [medeverdachte 2] .
Op 14 april 2019 is een Opel Corsa ( [kenteken 3] ) op naam van [medeverdachte 2] gezet. Dit voertuig is door de politie voorzien van afluisterapparatuur. De rechtbank geeft hieronder enkele relevante OVC-gesprekken zakelijk weer.
- Op 25 april 2019 om 21:32 uur zitten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de auto. Zij spreken over 430, donnies, lotto’s en affoes. [medeverdachte 1] vraagt hoeveel ze hebben gepakt. [medeverdachte 2] zegt dat ‘
die uitkering vandaag moet komen [naam 13]’, hij wil die donnies nog afmaken. [medeverdachte 1] zegt dat hij de keuze aan hen laat. [medeverdachte 1] vraagt hoeveel ze hebben gepakt de man en of er in totaal een gram over is. Hij zegt tegen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ‘
je weet toch je moet ook uitrekenen je raakt leeg in de avond je (ntv) wat heb je aan die lotto gram’. [medeverdachte 1] zegt dat het 10 gram wordt. [medeverdachte 1] zegt dat hij nog 35 ‘
daar’heeft liggen en vraagt of ze wel van die nieuwe hebben gepakt. Er wordt gesproken over donnies en barkies. [medeverdachte 1] vraagt wanneer hij die sannie heeft gekregen, die 100 gram toch. Daarnaast wordt gesproken over 70 tot 75 gram gepusht, 16 tot 17 barkie per dag. [medeverdachte 2] zegt
’15 daar moeten nieuwe balletjes gemaakt worden voor [naam 13] ook voor 18’. [medeverdachte 2] zegt ‘
ze hadden gisteren wel goed betaald hè [naam 13] , 1,4 duroe bankoe euro’.
- Op 26 april 2019 om 02:34 uur zitten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en een onbekende derde persoon (NN) in de auto. [medeverdachte 3] zegt dat een donnie bruin 160 euro is. [medeverdachte 3] zegt dat hij naar Noord moet, dat hij daar genoeg bruin heeft. Hij koopt 50 of 100 euro in. Hij spreekt over affoetjes en donnietjes en zegt dat hij alles heeft gewogen. NN zegt dat [medeverdachte 3] zijn vaste dealer is, dat hij minimaal douza of 1500 euro bij hem inkoopt. [medeverdachte 3] beaamt dat NN vaker bij hem koopt. Vervolgens wordt [medeverdachte 3] gebeld en er wordt een afspraak gemaakt. Een paar minuten later gaat de deur van de auto open, een NN vraagt ‘
hoeveel voor 150’. [medeverdachte 3] zegt dat hij gisteren heeft gekookt, in totaal 45 gram. Hij heeft veel bruin verkocht die dag en moet eigenlijk weer gaan koken.
- Op 27 april 2019 om 00:28 uur zitten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de auto. [medeverdachte 3] zegt dat iets moet worden gegeven aan [naam 8] , 10. [medeverdachte 2] zegt dat ze het op moeten halen en haar ook moeten laten roken, ze moeten zeggen dat het nieuwe sannie is. Dan stapt verdachte in. [medeverdachte 2] zegt ‘
[naam 13] de manager’. Verdachte hoopt dat die oude weer heeft, die sannie. Die [naam 9] heeft tegen hem gezegd ‘
die sannie die je eerst had was dynamite’. [medeverdachte 2] zegt dat ze alleen maar die halve ki pakkies kopen. Even later zegt hij dat hij morgen die gast gaat betalen. Verdachte antwoordt ‘
geen stress we betalen morgen’. [medeverdachte 2] zegt dat ze 28 gaan geven voor een halve kilo.
Uit observaties volgt dat verdachten, naast de woning van [naam 1] aan de [adres 2] , ook veelvuldig lijken te komen op dan wel gebruik lijken te maken van twee andere adressen van bekende harddrugsgebruikers, namelijk het adres [adres 6] en het adres [adres 4] . De rechtbank geeft hieronder twee observaties zakelijk weer.
- Op 6 december 2018 om 21:48 uur bestuurt verdachte de Peugeot 307, de passagier lijkt op [medeverdachte 1] . Beiden gaan het portiek van (onder andere) [adres 6] in, waar harddrugsgebruiker [naam 10] staat ingeschreven. Om 22:02 uur komt verdachte naar buiten en maakt hij contact met een persoon op een fiets. Ze staan dicht bij elkaar, na een minuut rijdt de fietser weg. Rond 22:23 uur verlaten verdachte en de andere persoon de woning en rijden weg in de Peugeot.
- Op 30 januari 2019 rijdt de auto van verdachte weg vanaf de [adres 6] . Verdachte bestuurt de auto, de bijrijder is vermoedelijk [medeverdachte 1] . Even later staat de auto geparkeerd voor de woning van [naam 10] . Om 15:19 uur gaat de auto rijden. Bij de [adres 4] stopt de auto, een man loopt naar de passagierszijde, pakt iets aan en loopt weg. De auto parkeert even later op de [adres 4] , waar verdachte uitstapt. Even later rijdt hij naar de woning van [naam 1] , daarna rijdt hij weer naar de woning van [naam 10] . Om 17:29 uur gaat hij weer rijden. Op de Reling komt een man naast de auto staan, die contact maakt met verdachte. Kort daarna loopt de man weg. Om 21:14 uur parkeert de Peugeot bij de taxistandplaats van het AMC en blijft daar een tijd wachten, verdachte is de bestuurder. Een man stapt in de auto en stapt na een minuut weer uit. Daarna rijdt de auto naar de KFC. Ook daar stapt een man in de auto, na 1 tot 2 minuten stapt de man weer uit.
Conclusie
Verdachte is meerdere keren verhoord door de politie en heeft ook ter zitting uitgebreid de gelegenheid gekregen om zijn kant van het verhaal te vertellen, maar heeft zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen. Dit is het goed recht van de verdachte, maar dit maakt dat de rechtbank haar conclusies trekt enkel op basis van het dossier zoals dat er ligt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor weergegeven tapgesprekken, observaties, getuigenverklaringen en OVC-gesprekken de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is komen vast te staan. Uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachten contact onderhielden met klanten, bestellingen opnamen en een afspraak met hen maakten voor de overdracht. Wie precies welke rol vervulde en hoe de onderlinge verhoudingen en afspraken tussen de verdachten waren is de rechtbank uit het dossier niet gebleken, maar dat is ook niet relevant voor een bewezenverklaring van medeplegen.
3.4.4
Pleegperiode
De raadsman heeft de rechtbank subsidiair verzocht om de ten laste gelegde periode te beperken. Hoewel niet is gebleken dat verdachte zich dagelijks bezig hield met de handel in heroïne en cocaïne, heeft de rechtbank met voornoemde tapgesprekken, observaties en OVC-gesprekken een aantal momenten aangeduid binnen de ten laste gelegde periode waarop dat in ieder geval wel het geval is geweest. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich op tijdstippen gelegen in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in heroïne en cocaïne.
3.5
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft zich ten aanzien van dit feit op zijn zwijgrecht beroepen en de raadsman heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen, nu het dossier daarvoor onvoldoende aanwijzingen bevat.
3.6
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3
Artikel 359a-verweer
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim: verdachte had niet mogen worden gefouilleerd op grond van artikel 9 lid 2 van de Opiumwet.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verbalisanten niet bevoegd waren om verdachte op 4 september 2018 staande te houden en vervolgens te fouilleren op basis van de Opiumwet.
Indien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit, kan iemand staande worden gehouden. Artikel 9 lid 2 van de Opiumwet bepaalt dat opsporingsambtenaren bevoegd zijn een persoon, verdacht van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding te onderzoeken.
In het proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2018, opgesteld door verbalisanten [naam 11] en [naam 12] , wordt geverbaliseerd dat het hen ambtshalve bekend is dat verdachte in verband kan worden gebracht met de handel in (hard)drugs. Verbalisanten baseren dit blijkens het proces-verbaal van bevindingen op het op 24 juli 2018 aantreffen van ‘pony packs’ in de -ook op 4 september 2018- door de verdachte bestuurde Opel Agila. Bij de bijrijder [medeverdachte 1] werd op 24 juli 2018 een hoeveelheid cash geld (€ 610) aangetroffen in kleine coupures, en bij beiden werden 2 telefoons aangetroffen. In de auto lagen circa 100 lege wikkels (ponypacks).
Op 3 september 2018 omstreeks 06:15 uur, een dag voor de aanhouding van verdachte, zagen verbalisanten de Opel Agila opnieuw rijden en bleek verdachte wederom de bestuurder. Op de bijrijdersstoel vonden verbalisanten toen een schoudertas met daarin € 505,- cash geld in kleine coupures en tevens een kleine weegschaal. Ook zat er een zogenaamde ‘burnertelefoon’ in de schoudertas.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte op 4 september 2018 een stopteken is gegeven en vervolgens staande is gehouden, zonder vermelding op welke grond dit is geweest. De vraag rijst of er op 4 september 2018 omstreeks 02:40 uur voldoende reden bestond om verdachte staande te houden, zeker nu direct daarop een fouillering op basis van de Opiumwet volgde. De staandehouding veronderstelt dat er op dat moment een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit ten aanzien van verdachte bestond en de direct daaropvolgende fouillering veronderstelt dat verdachte op dat moment verdacht werd van overtreding van de Opiumwet. De rechtbank maakt uit het proces-verbaal van bevindingen op dat de omstandigheden op 24 juli en 3 september 2018 hiervoor de aanleiding waren.
De rechtbank is van oordeel dat het op 24 juli 2018 aantreffen van pony packs en telefoons en het op 3 september 2018 aantreffen van cash geld en een weegschaal weliswaar de ambtshalve bekendheid van verbalisanten ‘dat verdachte in verband kan worden gebracht met handel in drugs’ versterkt heeft, maar dat levert als zodanig geen voortdurende verdenking ten aanzien van verdachte die een staandehouding en een daaropvolgende fouillering aan de kleding in het kader van de Opiumwet op 4 september 2018 rechtvaardigt. Het feit dat verdovende middelen werden aangetroffen, maakt niet dat met terugwerkende kracht sprake was van een gerechtvaardigd vermoeden van schuld.
Nu geen sprake was van een gerechtvaardigd vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zijn de voorwaarden waaronder een staandehouding is geoorloofd, niet vervuld. Het staande houden van de bestuurder en het daaropvolgende onderzoek aan de kleding, acht de rechtbank daarom onrechtmatig.
De rechtbank merkt de onrechtmatige staandehouding, gevolgd door de fouillering aan de kleding, aan als een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De vraag of aan dat verzuim in dit geval een (rechts)gevolg moet worden verbonden, beantwoordt de rechtbank bevestigend; de resultaten van het onderzoek die door dit verzuim zijn verkregen, mogen niet bijdragen aan het bewijs van het onder feit 3 ten laste gelegde feit.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 3 aan hem ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op tijdstippen gelegen in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heroïne en cocaïne aanwezig heeft gehad, bereid, vervoerd, verkocht, verhandeld en overgedragen aan personen;
Feit 2:
op 21 mei 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,62 gram van een materiaal bevattende heroïne en 9,99 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis.

6.Motivering van de straf

6.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals deze aan hem zijn opgelegd ten tijde van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op 24 mei 2019.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij de eis, zoals gevorderd door de officier van justitie, redelijk vindt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft in de periode van 3 december 2018 tot en met 21 mei 2019 samen met anderen, door middel van zogenaamde dealerlijnen, gedeald in heroïne en cocaïne. Ook heeft verdachte op twee andere tijdstippen hoeveelheden harddrugs aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ontoelaatbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen financieel gewin boven de veiligheid en gezondheid van anderen gesteld. Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving. Het gebruik van harddrugs veroorzaakt op zijn beurt strafbare feiten, onder meer bij de verwerving van middelen voor de bekostiging ervan. Verdachte heeft door in harddrugs te dealen de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting noemen als uitgangspunt voor ‘handel in verdovende middelen, gedurende drie tot zes maanden, in geval van een alleen opererende dader’ als oriëntatiepunt voor een straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. In deze zaak is sprake van medeplegen. Dat is een strafverzwarende omstandigheid en rechtvaardigt in beginsel een langere gevangenisstraf. Datzelfde geldt voor het feit dat uit het dossier blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij het bereiden van harddrugs.
De rechtbank ziet, gelet op de vordering van de officier van justitie en de positieve terugkoppeling van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, echter aanleiding om in onderhavige zaak in het voordeel van verdachte van genoemd oriëntatiepunt af te wijken. Verdachte heeft het gedurende het toezicht van de afgelopen twee jaar –op één incident in december 2020 na– goed gedaan. Verdachte lijkt zijn leven een serieuze positieve wending te hebben gegeven. Hij heeft volgens de reclassering laten zien inzicht te hebben in zijn problemen en vraagt om hulp. Momenteel is hij gestart met ambulante begeleiding en schuldhulpverlening via Exodus Amsterdam. De reclassering adviseert om het toezicht voort te zetten.
De rechtbank weegt bij de straftoemeting eveneens in het voordeel van verdachte mee dat hij gedurende een kortere periode binnen de ten laste gelegde periode actief is geweest in de handel in verdovende middelen. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte meermalen, op eigen initiatief, heeft geprobeerd te stoppen met de handel in verdovende middelen.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor strafvervolging is overschreden, maar verbindt daaraan –gelet op de beperkte overschrijding– geen gevolgen voor de hoogte van de op te leggen straf.
Tot slot houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank legt aan verdachte een straf op zoals gevorderd door de officier van justitie, nu de rechtbank deze straf passend vindt. De rechtbank acht het onwenselijk om de door verdachte positief ingezette lijn te doorbreken en zal aan hem daarom, ondanks de ernst van de bewezenverklaarde feiten, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank legt aan verdachte de maximale taakstraf op van 240 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank zal, gelet op het incident in 2020 en om verdachte te stimuleren op het rechte pad te blijven, aan hem ook een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verbindt daaraan de bijzondere voorwaarden zoals deze aan verdachte zijn opgelegd ten tijde van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op 24 mei 2019, met uitzondering van de voorwaarde van het volgen van een gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden nu ter zitting is gebleken dat verdachte deze reeds met goed gevolg heeft afgerond.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen, zoals weergegeven op de beslaglijst. Het betreft een geldbedrag van in totaal EUR 1.862,25, twee gouden ringen, een sjaal en zonnebril van het merk Louis Vuitton, een weegschaal en lepel en een emmer, bon en mes. Deze beslaglijst is als
bijlage IIIaan dit vonnis gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag van EUR 1.862,25 verbeurd moet worden verklaard nu dit is verkregen uit de handel in verdovende middelen, het bewezenverklaarde onder feit 1. Dit geldt ook voor de weegschaal en lepel, nu deze voorwerpen vermoedelijk zijn gebruikt voor de handel in verdovende middelen.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de twee gouden ringen, de sjaal en zonnebril van het merk Louis Vuitton, de emmer, bon en het mes terug kunnen worden gegeven aan verdachte. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat op de twee gouden ringen, de sjaal en de zonnebril conservatoir beslag ligt. Dit heeft tot gevolg dat deze voorwerpen feitelijk niet worden geretourneerd aan verdachte.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de in beslag genomen voorwerpen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank beslist conform het standpunt van de officier van justitie. Het geldbedrag van EUR 1.862,25 wordt verbeurdverklaard, evenals de weegschaal en de lepel. De twee gouden ringen, de sjaal en zonnebril van Louis Vuitton, de emmer, bon en het mes dienen te worden teruggegeven aan verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 (vier) maanden.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Verdachte zal zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij
het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering,
Weesperzijde 70,
1091 EH te Amsterdam
en zich telkens weer melden zo vaak en zolang deze reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht.
Verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen van genoemde reclasseringsinstelling zolang deze instelling dit noodzakelijk acht. Verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.
- Verdachte heeft minimaal 24 uur per week dagbesteding.
Geeft aan het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
  • het op de beslaglijst genoemde geldbedrag van in totaal EUR 1.862,25;
  • de op de beslaglijst genoemde weegschaal en lepel.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
de op de beslaglijst genoemde twee gouden ringen, de sjaal en zonnebril van Louis Vuitton, de emmer, de bon en het mes.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. I. Mannen en P.K. Oosterling – van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2021.
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[----]
[---]
[----] .
[---]
[----]
[---]
[----]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]
[---]