ECLI:NL:RBAMS:2021:3450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21/1833
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek, niet ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Stichting Varkens in Nood op 25 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op haar verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank Amsterdam heeft op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer AWB 21/1833. De eiseres had op 4 augustus 2020 een Wob-verzoek ingediend, waarin zij vroeg om openbaarmaking van een overzicht van het verrijkingsmateriaal in varkensstallen voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2020. De NVWA heeft de ontvangst van het verzoek bevestigd en de beslistermijn met vier weken verlengd, waardoor de uiterste reactiedatum op 29 september 2020 viel. De NVWA heeft echter niet tijdig gereageerd, wat heeft geleid tot de ingebrekestelling door eiseres op 30 september 2020.

De rechtbank overweegt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Hoewel er bijna zes maanden zijn verstreken tussen de ingebrekestelling en het indienen van het beroep, heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres mocht afleiden dat de NVWA alsnog een beslissing zou nemen. De rechtbank oordeelt dat de vertraging niet onredelijk is, gezien de omstandigheden van de zaak. De NVWA heeft op 27 mei 2021 alsnog een besluit genomen, maar dit gebeurde nadat het beroep al was ingesteld.

De rechtbank concludeert dat eiseres geen belang meer heeft bij het beroep, omdat de NVWA inmiddels had beslist op haar aanvraag. De rechtbank heeft de NVWA veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 267,-, en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter M.M.L.A.T. Doll, in aanwezigheid van griffier N. van der Kroft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1833

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Varkens in Nood, eiseres,

(gemachtigde: mr. H. Wellenberg),
en

de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.H.M. van Straaten),

Procesverloop

Eiseres heeft op 25 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Eiseres heeft met een brief van 4 augustus 2020 een Wob-verzoek ingediend. Hierin verzoekt zij, kortgezegd, om openbaarmaking van een overzicht van het verrijkingsmateriaal in varkensstallen in de periode 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2020. De rechtbank overweegt dat verweerder binnen vier weken op het Wob-verzoek moet beslissen, [3] tenzij verweerder binnen die termijn aangeeft dat meer tijd nodig is om te beslissen op het verzoek. In dat geval kan de termijn met vier weken worden verlengd. [4] Met de email van 4 augustus 2020 heeft verweerder ontvangst van het verzoek bevestigd. Met de brief en de email van 31 augustus 2020 heeft verweerder de behandeltermijn met vier weken verlengd. Dat betekent dat verweerder in beginsel uiterlijk op 29 september 2020 op het verzoek had moeten reageren. Verweerder heeft dat niet gedaan. Met de brief en email van 30 september 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens is eiseres op 24 maart 2021 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
4. Verweerder stelt dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend, omdat tussen ontvangst van de ingebrekestelling en het instellen van beroep bijna zes maanden is verstreken.
5. Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Bij de beoordeling van de vraag of een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit onredelijk laat is ingediend, stelt de wet geen vaste termijn en moeten volgens vaste jurisprudentie de omstandigheden van het geval worden betrokken [5] . De rechtbank stelt vast dat tussen de ingebrekestelling en het beroep weliswaar bijna zes maanden zijn verstreken, maar dat dit op zichzelf onvoldoende is om te oordelen dat eiseres te laat is met het instellen van beroep. Uit de correspondentie met verweerder heeft eiseres namelijk mogen afleiden dat verweerder alsnog een beslissing zou nemen op haar verzoek. Dat eiseres zes maanden op een beslissing heeft gewacht alvorens beroep in te stellen vind de rechtbank niet onredelijk, mede omdat niet ingezien kan worden welk nadeel verweerder daarbij heeft.
6. Verweerder heeft op 27 mei 2021 alsnog een besluit genomen. Dit heeft verweerder met de brief van 1 juni 2021 aan de rechtbank laten weten.
7. De rechtbank overweegt dat eiseres terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Verweerder had ten tijde van het instellen van het beroep namelijk nog niet beslist op de aanvraag, terwijl de wettelijke beslistermijn al was verstreken. Nu verweerder alsnog heeft beslist op de aanvraag van eiseres, heeft zij echter geen belang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
8. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden, en;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll , rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 6, eerste lid, van de Wob.
4.Artikel 6, tweede lid, van de Wob.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1509