ECLI:NL:RBAMS:2021:3408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
13.327963.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving, oplegging deels voorwaardelijke jeugddetentie; nadruk moet liggen op eerder opgelegde GBM

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De feiten vonden plaats op 29 december 2020 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een ander slachtoffer onder bedreiging van geweld en een mes dwong om zijn telefoon en portemonnee af te geven. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 18 juni 2021, waarbij de officier van justitie, de raadsman van de verdachte en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte als medepleger van de afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat de afpersing als feit is bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 101 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een avondklok en een locatieverbod voor Amsterdam Zuidoost, en heeft de Raad voor de Kinderbescherming belast met het toezicht op de naleving van deze voorwaarden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.327963.20
Datum uitspraak: 2 juli 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [ adres 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bennis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw G. Koppen, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw L. Megens, namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer V. Tevreden, namens Eigen Kracht en door de moeder en zus van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam afpersing in vereniging van een telefoon en/of een portemonnee toebehorende aan [aangever] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van een telefoon en/of een portemonnee toebehorende aan [aangever] ;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam wederrechtelijke vrijheidsberoving in vereniging van [aangever] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De raadsman van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, enkel dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Uit de aangifte volgt samengevat het volgende. Aangever is eerst door twee personen van achteren vastgepakt, heeft zijn telefoon en portemonnee onder dreiging van een mes afgestaan en moest vervolgens geld overmaken vanaf zijn spaarrekening naar zijn betaalrekening. Vervolgens is hij gedwongen mee te gaan in de metro met de twee personen richting winkelcentrum Reigersbos om daar geld te pinnen. Tijdens deze gebeurtenissen werden dreigende woorden geuit (zoals ‘dat zijn tanden er uit zouden worden geslagen’), werd hij bedreigd met een mes en werd er geweld (slaan en schoppen) tegen hem gebruikt.
In het dossier bevindt zich een verklaring van de getuige [getuige] waarin zij verklaart dat zij zag dat aangever door twee jongens werd mishandeld in de metro en om hulp riep. Zij is er vervolgens tussen gesprongen en is later met aangever naar het politiebureau gegaan. De daders zouden volgens aangever en de getuige bij metrostation Reigersbos uit de metro zijn gerend. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden van het metrostation. Op het moment dat de verdachten vanuit het metrostation wegrenden om 17.35 uur, reden er op de fiets twee agenten in burger langs, die de verdachten zijn gevolgd. NN1 zijn zij kort uit het oog verloren, maar die wordt even later in de sloot achter een woning aan de [straat] aangetroffen. Dit blijkt Reshawn Assuncao te zijn, een medebewoner van verdachte bij ‘Eigen Kracht’ aan de [adres 2] . De agenten hebben NN2 constant in het zicht gehad waarbij zij hem hebben gevolgd tot de woning van Eigen Kracht, waar hij naar binnen ging. Gelet op de camerabeelden van Eigen Kracht kan geconcludeerd worden dat dit verdachte is geweest. Bovendien heeft hij ook ter zitting verklaard dat hij de persoon is op de beelden die om 17.39 uur bij de woning naar binnengaat. De kleding die verdachte toen droeg, komt overeen met de kleding van één van de vluchtende verdachten op het metrostation en het signalement dat door aangever is gegeven. Op de beelden is te zien dat verdachte op het moment dat de politie aan de deur staat geen bovenkleding meer draagt. Tot slot zijn er op de inbeslaggenomen telefoon van verdachte spraakmemo’s over het incident aangetroffen waarop de stem van verdachte is herkend. Zo zegt hij dat hij bij thuiskomst zijn kleding in de kast heeft verstopt en vervolgens net deed alsof hij sliep toen de politie zijn kamer binnen kwam. Tevens zegt verdachte onder andere het volgende in zijn spraakmemo: “Dus nu eindstand, we zien zo'n tatta, we pakken hem. Hij zet die mes op die man zijn kast. Hij zegt: "Geef me je kanker tellie." Nu, ik pak die tellie uit de hand van die man. Ik trek het, ik doe die tellie uit, blablabla. Hij zegt: "Hoeveel heb je bank?" Ik hoor hem: "Niet veel, 50." Nu, we zeggen: "Waar ga je naartoe?" Hij zegt naar zijn huis. We zeggen: "We gaan mee naar je huis. Wat heb je allemaal thuis liggen?" Dus we zouden die man gewoon, we zouden alles pakken. Dus eindstand, moeten we weglopen. We lopen, lopen nog een tunnel over, maar die straat was een beetje druk. Ik zie hem, hij doet de hele tijd druk met zijn handen. Ik zeg: "Broer, als je nog één keer doet, ik sla al je kankertanden eruit." Ik hoor hem:" O, ok." [persoon] zegt: "Ey broer, ik steek je kankerhard neer broer. Doe één gekke beweging." Dus we lopen nu bij Holendrecht.”
Verdachte heeft zich ter zitting beroepen op zijn zwijgrecht. Gelet op de bewijsmiddelen die hierboven zijn genoemd en nu verdachte hier niets tegenover heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de ten laste gelegde afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van eendaadse samenloop tussen de feiten of een voortgezette handeling. De feiten staan niet in zodanig verband dat gesproken kan worden van één wilsbesluit. Verdachten hebben eerst besloten het slachtoffer te beroven van zijn spullen en vervolgens dat zij hem mee wilden nemen naar een pinautomaat om nog meer geld afhandig te maken. De rechtbank oordeelt dat sprake is van meerdaadse samenloop.

5.Vrijspraak

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De raadsman van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Uit de aangifte blijkt dat aangever zijn spullen onder dreiging heeft moeten afgeven, zodat sprake is geweest van een afpersing, zoals ten laste gelegd onder feit 1. Nu de rechtbank er vanuit gaat dat sprake is geweest van een afpersing, zal verdachte worden vrijgesproken van de diefstal met geweld.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, One plus 5T, en een portemonnee met daarin pasjes, die aan die [aangever] toebehoorden, door
-die [aangever] van achteren vast te pakken en
-tegen die [aangever] te roepen: “geef je telefoon en pasjes af” en
-met een mes in de richting van die [aangever] te wijzen en
-tegen die [aangever] te roepen: “werk mee, anders vermoorden we je” en
-aan die [aangever] te vragen waar hij woonde en
-aan die [aangever] te vragen of hij waardevolle spullen thuis had liggen en
-aan die [aangever] te vragen hoeveel geld hij op zijn rekening had staan en
-aan die [aangever] te vragen om op zijn internetbankieren in te loggen en
-aan die [aangever] te vragen om 1000 euro over te maken naar zijn betaalrekening en zijn limiet te verhogen zodat hij dat geld kon pinnen en
-die [aangever] onder bedreigingen dat ze hem in elkaar zouden slaan te dwingen om mee te lopen naar het metrostation Holendrecht om naar Reigersbos te gaan om geld op te nemen bij een pinautomaat en
-met die [aangever] in een metro te stappen en
-tegen die [aangever] te zeggen: "als je meewerkt krijg je je mobiel terug" en
-slaande en schoppende bewegingen te maken naar die [aangever] en
-die [aangever] te slaan;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd, door
-met een mes in de richting van die [aangever] te wijzen en
-die [aangever] onder bedreigingen dat ze hem in elkaar zouden slaan te dwingen om mee te lopen naar het metrostation Holendrecht om naar Reigersbos te gaan om geld op te nemen bij een pinautomaat en
-met die [aangever] in een metro te stappen en
-tegen die [aangever] te zeggen: "als je meewerkt krijg je je mobiel terug" en
-slaande en schoppende bewegingen te maken naar die [aangever] en
-die [aangever] te slaan;

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 101 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Een werkstraf is niet passend voor dergelijke ernstige feiten. Het zwaartepunt dient bij de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) te liggen, waarin verdachte al loopt.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat er op een aantal leefgebieden sprake is van een positieve ontwikkeling en dat deze stijgende lijn vastgehouden moet worden. Het zwaartepunt moet bij de lopende GBM liggen en de daarbij behorende voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich een week nadat hij veroordeeld was voor een gewapende woningoverval schuldig gemaakt aan een afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer [aangever] . Het slachtoffer heeft onder bedreiging van een mes en door geweld zijn spullen moeten afgeven en is vervolgens gedwongen mee te gaan in de metro richting het winkelcentrum Reigersbos om daar geld te pinnen. Dit laatste is door ingrijpen van omstanders in de metro voorkomen. Zoals blijkt uit de ingediende schriftelijke slachtofferverklaring en zijn vordering tot schadevergoeding is het slachtoffer nog steeds erg angstig en heeft hij lange tijd niet meer alleen naar buiten gedurfd in het donker of alleen boodschappen durven doen. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Verdachte heeft zich ter zitting beroepen op zijn zwijgrecht en heeft daarmee geen enkel inzicht in zijn handelen getoond en evenmin in de gevolgen die dit handelen heeft gehad op het slachtoffer. Dit maakt dat de rechtbank zich ernstige zorgen maakt over de gewetensontwikkeling van verdachte en het recidivegevaar.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 1 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 22 december 2020 door de meervoudige kamer te Amsterdam is veroordeeld tot een GBM in verband met een woningoverval.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 11 juni 2021, aangevuld per e-mail op 17 juni 2021;
  • rapport van JBRA opgemaakt op 17 juni 2021.
Ter zitting heeft
JBRAnaar voren gebracht dat er een aantal dingen goed gaan. Zo heeft verdachte een bijbaan gevonden in de supermarkt, gaat hij naar school en komt hij zijn afspraken bij de Waag goed na. Echter is er wel een verschil te zien sinds de enkelband is komen te vervallen. Sindsdien komt hij vaak te laat thuis en hij is gezien in Amsterdam Zuidoost, het gebied waar hij een locatieverbod voor heeft. Dit maakt dat JBRA grote zorgen heeft over de zomerperiode, waarin er geen dagbesteding is. Het contact tussen verdachte en JBRA is minimaal. Verdachte stelt zich niet open op en laat niet het achterste van zijn tong zien.
De begeleider van
Eigen Kracht! Jeugd en Gezinheeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte naar school gaat en een bijbaan heeft gevonden. Dit gaat goed. Hij is echter erg koppig en leeft in zijn eigen wereld. Er is recent voor de derde keer een mes gevonden op de kamer van verdachte en daarom heeft de begeleider geadviseerd een time out in het kader van de GBM in te zetten. Daarnaast heeft verdachte zich de afgelopen tijd ernstig misdragen. Hij toont geen respect en pleegt vernielingen op de groep. Verdachte houdt zich niet aan de regels bij Eigen Kracht! en daarom moet hem een halt toegeroepen worden. De begeleider hoopt dat de time out dit besef zal gaan brengen want het is zijn laatste kans. Het is de vraag of verdachte zijn woonplek zal weten te behouden. Tevens heeft de begeleider van de politie vernomen dat verdachte ook gesignaleerd is in Kraaiennest, terwijl hij daarmee zijn locatieverbod overtreedt. Het opnieuw opleggen van de enkelband lijkt daarom nodig te zijn.
De Raadheeft ter zitting gepersisteerd bij het advies om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. In december 2020 is een GBM opgelegd en onderhavig feit is één week na de veroordeling gepleegd. Verdachte heeft daardoor nog niet kunnen profiteren van de GBM. Het is daarom van belang dat deze behandeling doorgang vindt. Door middel van het opleggen van de werkstraf zal verdachte nog een consequentie van zijn gedrag ondervinden. Indien verdachte een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd zou krijgen, zou de behandeling doorkruist worden en de Raad ziet niet hoe dit recidive zou voorkomen.
De moeder van verdachteheeft ter zitting verklaard dat zij het onbegrijpelijk vindt dat verdachte ter zitting geen verklaring wil afleggen terwijl en in haar ogen voldoende bewijs ligt. Moeder heeft aangegeven dat zij haar zoon graag thuis zou hebben, maar dat zij dat gezien het gedrag van verdachte niet aan zou kunnen. Zij is blij dat hij bij Eigen Kracht verblijft en ze hoopt dat hij daar niet hoeft te vertrekken.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De bewezen verklaarde feiten zijn ernstig genoeg om verdachte met een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie te bestraffen, ook gelet op het feit dat onderhavige feiten één week na zijn laatste veroordeling zijn gepleegd. De rechtbank neemt in haar beslissing echter mee dat aan verdachte een GBM is opgelegd in het kader van de vorige strafzaak, omdat er een noodzaak is voor behandeling en zeer intensieve begeleiding. Verdachte heeft ten tijde van het plegen van onderhavige feiten nog niet kunnen profiteren van die opgelegde behandeling.
De rechtbank acht het niet wenselijk om het behandeltraject van de opgelegde GBM te doorkruizen en zal daarom aan verdachte geen langere jeugddetentie opleggen dan verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gelet op de ernst van de feiten ziet de rechtbank wel aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Daaraan zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad. Deze worden zowel in het belang van verdachte als in het belang van de maatschappij geacht, omdat de oplegging van deze bijzondere voorwaarden het recidiverisico doen afnemen. Duidelijk is dat verdachte nog steeds onder druk staat of zich met criminele zaken bezighoudt, omdat hij nu zelfs, terwijl hij is overgeplaatst naar een woning van Eigen Kracht in Almere, messen onder zijn bed heeft liggen. Verdachte dient, gelet op de eerdere opmerkingen over veiligheid en de locatie van de delicten de komende periode niet in Zuidoost te komen. Hij dient eerst te profiteren van de behandeling en structuur voordat hij zich daar weer mag begeven. De rechtbank heeft er geen enkel vertrouwen in dat dit zonder enkelband gaat lukken. Dat volgt uit de gedragsverandering die heeft plaatsgevonden sinds verdachte geen enkelband meer heeft. Ook zijn gesloten houding ter zitting baart de rechtbank zorgen. Het opnieuw opleggen van een enkelband en een gebiedsverbod voor Zuidoost vindt de rechtbank dan ook essentieel om recidive te voorkomen.
De rechtbank acht het opleggen van een werkstraf voor onderhavige feiten niet passend en geboden en zal daartoe niet overgaan. De rechtbank geeft gelet op hetgeen door de officier van justitie en de deskundigen ter zitting naar voren is gebracht uitdrukkelijk in overweging mee dat het zwaartepunt dient te liggen bij de GBM. Vanuit dat oogpunt zou bij een eventuele overtreding van een voorwaarde die zowel onder de GBM als onder de straf in deze zaak geldt, de tenuitvoerlegging onder de GBM dienen voor te gaan boven de tenuitvoerlegging van de straf in deze zaak.
De rechtbank overweegt daarnaast dat ter zitting niet is geadviseerd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, maar dat de rechtbank hiertoe wel aanleiding ziet. Dit gelet op het hoge recidiverisico en het zelfbepalende gedrag dat verdachte de afgelopen tijd heeft laten zien door meerdere regels en voorwaarden te overtreden. De enkelband dient zo snel als mogelijk opnieuw te worden aangesloten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op de korte tijd tussen de veroordeling en het plegen van nieuwe strafbare feiten, de houding en gedragsverandering van verdachte en het rapport van de Raad waarin het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever] vordert € 298,04 aan materiële schadevergoeding en € 1.200,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 238,05 voor zijn telefoon. De telefoon was ten tijde van de diefstal 2,5 jaar oud. De verzekering heeft de waarde van de telefoon op de datum van de diefstal bepaald op € 97,35 euro en heeft dit bedrag ook uitgekeerd aan de benadeelde partij. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het door de verzekering bepaalde en uitbetaalde bedrag en de waarde van de telefoon hoger te bepalen. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen, omdat de geleden schade reeds is vergoed.
De benadeelde partij vordert tevens een vergoeding voor contant geld (€ 50,-) dat in zijn portemonnee zou hebben gezeten. Dit deel van de vordering is echter onvoldoende onderbouwd, nu hierover in de aangifte niets is vermeld. De rechtbank zal de vordering daarom voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren.
De overige gevorderde schadevergoeding te weten een bedrag van € 9,99 voor de portemonnee, is voldoende onderbouwd en niet betwist en zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Tevens staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is weliswaar niet met bijvoorbeeld een doorverwijzing naar een psycholoog onderbouwd, maar uit de aard en de ernst van het feit (onder dreiging van een mes worden beroofd en vervolgens onder bedreiging van een mes door twee personen gedwongen worden mee te gaan) kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze (zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b BW) De vordering is niet betwist en zal daarom integraal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
In het belang van [aangever] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 101 (honderd en één) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich houdt aan een avondklok. Deze avondklok houdt in dat veroordeelde zich dagelijks tussen 19:00 uur en 07:00 uur zal bevinden op het adres van Eigen Kracht ( [adres 3] ). Deze avondklok loopt tot 30 augustus 2021;
  • dat veroordeelde zich niet zal bevinden in geheel Amsterdam Zuidoost. Dit locatieverbod geldt gedurende zes maanden vanaf de uitspraak, te weten tot 2 januari 2022;
  • dat veroordeelde volgens rooster naar school gaat;
  • dat veroordeelde meewerkt aan het vinden van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de begeleiding vanuit ‘Jongeren die het Kunnen’ of een soortgelijke organisatie;
  • dat veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen, te weten ‘Eigen Kracht!’ of een soortgelijke instelling en zich houdt aan alle regels en afspraken die daar gelden;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de hulpverlening vanuit de Waag of een soortgelijke instelling.
waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde voorwaarden tot 30 augustus 2021.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever]toe tot een bedrag van € 1.209,99 (zegge: twaalfhonderdnegen euro en negenennegentig cent), waarvan € 9,99 (zegge: negen euro en negenennegentig cent) voor materiële schade en € 1.200,- (zegge: twaalfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [aangever] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [aangever] ter hoogte van € 1.209,99 (zegge: twaalfhonderdnegen euro en negenennegentig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij in zijn vordering ten aanzien van het contante geld, te weten een bedrag van € 50,-, niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering ten aanzien van de materiële schade voor de telefoon, te weten een bedrag van € 238,05, af.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2021.
[...]