ECLI:NL:RBAMS:2021:3396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
13/298063-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging met geweld, en diefstal met een valse sleutel

Op 20 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld, alsook aan diefstal met een valse sleutel. De verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en werd beschuldigd van het stelen van diverse goederen van een slachtoffer op 27 oktober 2020 in Amsterdam. Tijdens de zittingen op 23 februari en 6 mei 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op gewelddadige wijze het slachtoffer had aangevallen terwijl deze sliep, en onder bedreiging met een fles de bankpas en pincode had afgedwongen. De rechtbank achtte de feiten bewezen, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging, en sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de diefstal met een valse sleutel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische problemen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/298063-20
Datum uitspraak: 20 mei 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 februari 2021 en 6 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Hart, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. F.A.M. Engels, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
diefstal van diverse goederen van [slachtoffer] waarbij hij geweld heeft gebruikt en heeft gedreigd met geweld tegen [slachtoffer] op 27 oktober 2020 te Amsterdam;
diefstal met een valse sleutel (pinpas en pincode van [slachtoffer] ).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, op basis van het dossier, gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het medeplegen ten aanzien van feit 2.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden verklaard op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte met uitzondering van de eerste twee gedachtestreepje in feit 1 (eenmaal of meermalen met een glazen fles (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en met een kapot geslagen fles snijden in de arm en/of hoofd en/of lichaam van [slachtoffer] terwijl deze sliep) nu het dossier daartoe te weinig aanknopingspunten biedt.
De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak bepleit voor het medeplegen van feit 2 wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank beide feiten bewezen met uitzondering van het snijden in de arm/het hoofd en/of lichaam met een kapot geslagen (glazen) fles, nu het dossier daartoe onvoldoende bewijs bevat. De rechtbank acht tevens niet bewezen dat verdachte het tweede feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd zodat hij van deze onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 27 oktober 2020 te Amsterdam, twee bankpassen en twee creditcards en een ov-chipkaart en een verzekeringspas en een ID-kaart en twee mobiele telefoons en vier koptelefoons en een luidspreker en oplader(s) en drie usb-sticks en een koffer en een tas en een portemonnee en een hartslagmeter en een camera die toebehoorden aan [slachtoffer] , heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en vergezeld door bedreiging met geweld, tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door:
  • voornoemde [slachtoffer] met een (glazen) fles, met kracht tegen het hoofd te slaan, zulks terwijl voornoemde [slachtoffer] sliep en
  • voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen dreigend de woorden toe te voegen: "Je mag niet bewegen, blijf liggen" en "Je moet blijven liggen anders snij ik je slagader door", en
  • hierbij vervolgens met voornoemde fles richting de lies van voornoemde [slachtoffer] te wijzen en
  • voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik kom terug. Ik ga 100 euro pinnen en deze zijn dan voor mij. Daarna geef ik dan je spullen terug. Ik hou deze als borg. Je mag niet de politie bellen. Als jij de pincode verandert, dan maak ik je dood als ik je tegen kom" en "Als je de politie belt, kom ik terug en maak ik je dood" en "Ik ga je vastbinden".
ten aanzien van feit 2:
hij op 27 oktober 2020 te Amsterdam, geldbedragen, toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en pincode, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet was gerechtigd.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren
en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht de eis van de officier van justitie te matigen in die zin dat aan verdachte een kortere onvoorwaardelijke straf zal worden opgelegd en een langere voorwaardelijke straf, zodat verdachte zo snel mogelijk behandeld kan worden. De raadsvrouw heeft namens verdachte meegedeeld dat hij het eens is met het advies van de reclassering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] in zijn eigen huis zeer gewelddadig aangevallen terwijl hij lag te slapen. Nadat verdachte het slachtoffer met een fles op zijn hoofd had geslagen moest deze zijn bankpas en pincode onder dreiging afgeven en vervolgens heeft verdachte ook nog andere spullen van het slachtoffer gestolen en is ervandoor gegaan. Verdachte heeft met de bankpas een totaalbedrag van € 542,94 van het slachtoffer gestolen.
Verdachte en het slachtoffer kenden elkaar van een eerdere ontmoeting. Het slachtoffer had verdachte op zijn verzoek een slaapplaats in zijn huis aangeboden. Door het slachtoffer aan te vallen in zijn slaap, hem onverhoeds te verwonden, te bedreigen en geld en goederen van hem te stelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op diens vertrouwen en lichamelijke integriteit. De eigen woning is met uitstek een plek waar mensen zich vertrouwd en veilig moeten kunnen voelen. Uit het gesprek dat verdachte met de psycholoog heeft gevoerd blijkt dat verdachte eerder mensen op deze manier heeft overvallen. Verdachte heeft het slachtoffer zorgvuldig uitgezocht en professioneel geweld gebruikt. De rechtbank vindt dat zeer kwalijk en dit getuigt van de kwade bedoelingen en snode plannen van verdachte.
Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] die de voorzitter ter zitting heeft voorgelezen blijkt niet alleen dat het incident een enorme impact op [slachtoffer] heeft gehad, maar ook dat hij niet zozeer wil dat verdachte een hoge straf zal krijgen maar dat de straf die verdachte opgelegd krijgt ervoor zal zorgen dat verdachte nooit meer een soortgelijk feit zal plegen. Het heeft [slachtoffer] veel moeite gekost om een slachtofferverklaring te schrijven, dit betekende namelijk dat hij de nare gebeurtenis moest herbeleven. [slachtoffer] heeft voor zijn leven gevreesd toen verdachte dreigde zijn slagader door te snijden als hij niet mee zou werken. Nadat verdachte buit had gemaakt bleef [slachtoffer] radeloos en doodsbang achter. Zijn huis was een grote bende.Hulp zoeken was moeilijk voor hem, omdat hij zich schaamde voor wat er was gebeurd. Twee weken lang heeft [slachtoffer] moeten rondkomen van contant geld wat hij nog in huis had liggen. Het aanvragen van een nieuwe bankpas werd bemoeilijkt omdat verdachte tevens de identiteitskaart van [slachtoffer] had gestolen en voor het aanvragen van een nieuwe identiteitskaart had hij geld nodig. Het zit [slachtoffer] dwars dat hij tot op de dag van vandaag niet weet waar zijn spullen zijn gebleven en dat verdachte geen greintje spijt of berouw toont.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport opgemaakt door M.L. de Groot, GZ-psycholoog van 16 februari 2021.
Uit het rapport blijkt -kort samengevat- dat
Bij verdachte is sprake van complexe PTSS problematiek, met als gevolg een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling, leidend tot een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en dwangmatige kenmerken
.Daarnaast kan worden gesproken van een stoornis in alcoholgebruik (ongespecificeerde ernst). Hierbij dient te worden opgemerkt dat er niet zozeer sprake lijkt te zijn van middelenafhankelijkheid, maar wel van verslavingsgevoeligheid leidend tot periodes van hevig middelenmisbruik, voortvloeiend uit de persoonlijkheidsproblematiek (met name de verstoorde emotiehuishouding). Van deze stoornissen was ook sprake tijdens het plegen van het ten laste gelegde en zij beïnvloedden deels de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte tijdens het ten laste gelegde.
Verdachte voelt zich vanuit zijn PTSS en persoonlijkheidsproblematiek voortdurend boos en tekort gedaan door mensen en de wereld. Vanuit zijn wantrouwen is zijn overtuiging dat mensen hem zullen belazeren en dat hij hen beter voor kan zijn. Zijn empathische vermogens zijn onderontwikkeld gebleven door de hechtingsproblemen in het verleden en hij heeft een egocentrische blik op gebeurtenissen, die vooral op eigen overleving is gericht. Onder invloed van het voorgaande gaat hij onder stress en druk al snel over tot antisociaal gedrag; hij heeft weinig alternatieven in zijn gedragsarsenaal.
Vanwege de hierboven omschreven doorwerking van (met name) de persoonlijkheidsproblematiek wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in (licht) verminderde mate toe te rekenen.
Verdachte wordt weinig geremd door gewetensbezwaren en is (zeker onder druk of stress) beperkt in zijn gedragsalternatieven. Anderzijds getuigt de aard van het ten laste gelegde van een zekere mate van planning en berekening. Als verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij, wordt de kans op recidive in vermogensdelicten met geweld ingeschat als hoog
.Vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek (waaronder voortdurende geladenheid, weinig empathisch vermogen en egocentrisme) zal hij al snel overgaan tot het plegen van delicten om in zijn levensonderhoud te voorzien. In zijn ogen zijn er geen gedragsalternatieven en hij heeft bovendien niets te verliezen.
Er worden geen argumenten gezien voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht. Verdachte imponeert qua ontwikkelings- en handelingsvaardigheden niet als een jeugdige en heeft baat bij een behandeling op een volwassenenafdeling.
Om de kans op recidive terug te dringen, is het van groot belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn PTSS en persoonlijkheidsproblematiek en dat hij wordt begeleid bij het verbeteren van zijn leefomstandigheden. Hij zal baat hebben bij een intensieve, klinische behandeling die zich enerzijds richt op het verwerken van trauma’s en boosheidsgevoelens ten aanzien van zijn verleden. Daarnaast is wenselijk dat hij in de behandeling leert om zijn emoties te hanteren (anders dan met agressie of middelengebruik) en het perspectief van anderen in te nemen. De klinische behandeling dient plaats te vinden binnen een forensische setting met een redelijk beveiligingsniveau (zoals een FPA), met expertise op het gebied van trauma en persoonlijkheidsproblematiek. Na de klinische behandeling is belangrijk dat hij uitstroomt richting een begeleid woon voorziening en dat er ambulante ondersteuning komt op het gebied van dagbesteding (school/werk), praktische zaken en financiën (waaronder schuldenproblematiek) en het vergroten van zijn sociaal netwerk. Ook in deze fase blijft (ambulante) behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek wenselijk.
De deskundige adviseert om verdachte de hierboven genoemde klinische behandeling (gericht op PTSS en persoonlijkheidsproblematiek), evenals het begeleid wonen traject en ambulante behandeling na uitstroom, op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf
.
De reclassering heeft op 22 februari 2021 een reclasseringsadvies opgesteld. Uit dit advies blijkt dat er sprake is van een delict patroon in vermogensdelicten en een toename van delicten waarbij er sprake is van agressie. Omdat het verdachte ontbreekt aan huisvesting, dagbesteding, inkomen en een steunend sociaal netwerk is er sprake van maatschappelijke teloorgang.
Verdachte is voornamelijk gericht op zijn eigen overleving wat leidt tot delict gedrag. Enig besef van problematisch gedrag lijkt aanwezig, echter met onvoldoende besef van eigen verantwoordelijkheid hierin. De persoonlijkheidsproblematiek komt voort uit de ernstig belaste en verwaarlozende opvoedingssituatie. Verdachte is op zichzelf aangewezen en heeft beperkt contact met zijn familie en hij beschikt niet over een steunend sociaal netwerk waar hij op terug kan vallen. Het recidive risico wordt dientengevolge ingeschat als hoog.
Gelet op de complexe persoonlijkheidsproblematiek, het hardnekkige patroon van de antisociale vaardigheden, de reeds mislukte trajecten binnen een ambulant kader en de hoge kans op recidive en maatschappelijke teloorgang acht de reclassering een klinische behandeling binnen een forensisch kader noodzakelijk. Verdachte is daarom reeds aangemeld bij het IFZ waar beoordeeld zal worden of er een indicatiestelling afgegeven zal worden voor een klinische opname.
De reclassering adviseert voorts het volwassenenstrafrecht toe te passen en bij een deels voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden op te leggen in de vorm van een meldplicht, eventuele opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contactverbod- en locatieverbod met het slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundige en de reclassering over en maakt deze tot de hare, met uitzondering van het locatieverbod. Ter zitting is gebleken dat [slachtoffer] binnenkort zal verhuizen naar een voor verdachte onbekende plek. De rechtbank ziet daarom geen meerwaarde in het opleggen van een locatieverbod. De rechtbank zal wel een contactverbod opleggen om te voorkomen dat dat verdachte op andere wijze alsnog contact op zal nemen met [slachtoffer] .
Gelet op de ernst van de feiten en wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 4 jaar waarvan 2 jaar voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals hiervoor besproken passend en geboden.
De rechtbank wil met het opleggen van een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist geenszins afdoen aan de ernst van het delict, maar ziet in een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen meerwaarde. De rechtbank acht het ter bescherming van verdachte en de maatschappij van belang dat verdachte zo snel mogelijk behandeld zal worden en ziet zijn bereidheid hiertoe als een mogelijk keerpunt in het leven van verdachte. De rechtbank acht het wel van belang dat verdachte daarbij een forse stok achter de deur zal hebben, zodat hij niet opnieuw zal terugvallen in zijn oude delict gedrag.
Daarnaast ziet de rechtbank uit generale preventie de noodzaak een signaal af te geven gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat is gebleken dat dit soort feiten de laatste jaren steeds vaker voorkomen, waarbij de mate van het gebruikte geweld zich lijkt te verharden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 64,00 aan vergoeding van materiële schade en € 1000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is niet betwist.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 64,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en verdachte het oogmerk had leed en angst toe te brengen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist in die zin dat de raadsvrouw van verdachte heeft verzocht het bedrag te matigen omdat verdachte geen financiële middelen heeft. De raadsvrouw heeft zich verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De gevorderde immateriële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan van geweld en vergezeld met bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) jaren, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich melden bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres Conradkade 61, 2517 BS Den Haag. Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
(
Indien veroordeelde geplaatst wordt in een zorginstelling voor een klinische behandeling, zal de
reclassering contact met veroordeelde opnemen en hoeft hij zich niet te melden op het kantoor van de reclassering. Als veroordeelde na de klinische behandeling uitstroomt naar een instelling voor begeleid of beschermd wonen, zal hij zich bij de reclassering van het Leger des Heils in de regio van verblijf moeten melden.)
Eventuele opname in een zorginstelling
Veroordeelde moet zijn medewerking te verlenen aan het aanvragen van een indicatiestelling en eventueel aan de daaruit voortvloeiende plaatsing voor een klinische behandeling als dat is
geïndiceerd door het IFZ/NIFP. Veroordeelde laat zich dan opnemen in zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, moet veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing.
(
Het wordt het meest wenselijk geacht dat veroordeelde vanuit detentie overgebracht wordt naar de nader te bepalen zorginstelling. Als de plaatsingsdatum bekend is, verzoekt de reclassering om justitieel vervoer mogelijk te maken richting de kliniek omdat bij uitblijven hiervan de verwachting is dat veroordeelde niet in de kliniek aankomt waardoor het plan van aanpak waarschijnlijk zal mislukken.)
Ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde moet verblijven in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de heer [slachtoffer] ( [geboortedatum] ) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Andere voorwaarden het gedrag van veroordeelde betreffende
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan de reclassering & jeugdbescherming Leger des Heils de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 64,00 (vierenzestig euro) aan vergoeding van materiële schade voor het aanschaffen van een nieuwe identiteitskaart en € 1000,00 (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 oktober 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1064,00 (duizendvierenzestig euro) te betalen, bestaande uit € 64,00 (vierenzestig euro) aan materiële schade en € 1000,00 (duizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 oktober 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs.J.M. Jongkind en CC.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van20 mei 2021.