ECLI:NL:RBAMS:2021:3395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
13/176393-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen van een geldbedrag

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 mei 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 2 kilogram cocaïne en het witwassen van een geldbedrag van 103.000 euro. De verdachte, geboren in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd samen met een medeverdachte aangehouden na een politiecontrole op 5 juli 2020. Tijdens de controle werd in de auto waarin de verdachte als passagier zat, een verborgen ruimte ontdekt waarin zowel de cocaïne als het geldbedrag waren aangetroffen. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waaronder DNA-sporen en dactyloscopische sporen die op de aangetroffen voorwerpen waren gevonden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over zowel de drugs als het geld. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een gevangenisstraf van 17 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de handel in dergelijke hoeveelheden cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen ernstige misdrijven zijn die een gevaar vormen voor de volksgezondheid en de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/176393-20 (Promis)
Datum uitspraak: 20 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op
7 januari 2021 en 6 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Kurniawan-Ayre en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte mr. H.G. Koopman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 6 mei 2021 – ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, ongeveer 2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 5 juli 2020, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 103.000 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd voorwerp/geldbedrag was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd voorwerp/geldbedrag voorhanden heeft gehad, en/of een voorwerp, te weten een geldbedrag van 103.000 euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp/geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit voor beide feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de cocaïne en het geldbedrag in een verborgen ruimte in de auto waar verdachte als passagier in zat heeft gehad. Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne en het geldbedrag in de verborgen ruimte van de auto. Het enkele DNA spoor dat is aangetroffen op één van de elastieken die om een pakket geld heen zat is onvoldoende redengevend voor een bewezenverklaring.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten
Op 5 juli 2020 omstreeks 15.35 uur rijdt medeverdachte [medeverdachte] als bestuurder van een zwarte Renault, met kenteken [kenteken] , op de Bijlmerdreef te Amsterdam. Verdachte zit als passagier voorin in de auto. Op grond van art. 160 WVW wordt aan de bestuurder van het voertuig een stopteken gegeven. Uit onderzoek in de systemen blijkt dat de eigenaar van het voertuig niet in het bezit van een rijbewijs is. Als verbalisant [verbalisant 1] de medeverdachte in het politiesysteem bevraagt blijkt dat de medeverdachte in verschillende mutaties voorkomt en dat hij eerder is gecontroleerd in een voertuig dat bekend stond als smokkelvoertuig. De antwoorden die de medeverdachte geeft op vragen van de verbalisant en de wijze waarop hij antwoord geeft geven de verbalisanten aanleiding om assistentie te vragen.
Verbalisant [verbalisant 2] krijgt van de medeverdachte toestemming voor het doorzoeken van de auto. Bij de doorzoeking ziet [verbalisant 2] aan de passagierszijde van het voertuig links van hem waar de geluidsspeakers zitten dat het linker interieurpaneel van het voertuig niet goed is bevestigd. Het paneel kan worden ingedrukt, terwijl dit bij een normaal voertuig niet zou kunnen. Ook ziet hij een kleine abnormale rand met kit achter het paneel zitten. Achter de bestuurdersstoel ziet de verbalisant dat het rechter interieurpaneel een kit rand heeft en dat het wat losser zit. Bij verbalisant [verbalisant 2] ontstaat het vermoeden dat het voertuig mogelijk verborgen ruimtes heeft en neemt contact op met de douane voor het scannen van het voertuig.
De medewerkers van de douane hebben het voertuig gescand en daarin twee verborgen ruimtes gevonden ter hoogte van de zijpanelen van de achterbank. Zij hebben een mechanisme gevonden bij het linker interieurpaneel waar een geluidsspeaker in zat. Achter het paneel liggen twee blokken en een plastic tas met daarin nog een plastic tas. De tassen zitten vol met eurobiljetten en de blokken zijn in bruine tape gewikkeld en zzien eruit als blokken waar mogelijk harddrugs (cocaïne) in zit.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] worden vervolgens aangehouden.
In de blokken blijkt twee kilo cocaïne te zitten. De twee plastic tassen bevatten geldbedragen met een totaalbedrag van 103.000.00 euro. Het geld wordt aangetroffen in een blauwe Deen plastic zak met daarin een witte Lidl plastic zak. Het geld is over beide plastic tassen verdeeld. De Deen zak met daarin de Lidl zak ligt boven op de twee blokken met cocaïne in één verborgen ruimte in de auto.
Zowel op de Lidl tas als op de Deen tas worden dactyloscopische sporen van de medeverdachte aangetroffen. Een vingerafdruk op de Lidl tas en een handpalmafdruk op de Deen tas.
Ook wordt een handpalmspoor van de medeverdachte op de achterzijde van een bankbiljet van 500.00 euro aangetroffen.
Er wordt een DNA-spoor aangetroffen op één van de bruine elastieken (AANL4158NL) die om een geldbundel in de Deen tas zit, waarvan het extreem veel waarschijnlijker is dat dit van verdachte is dan van een onbekende, niet verwante persoon
3.3.1
Ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van de wetenschap en beschikkingsmacht en het aantreffen van een DNA spoor van verdachte op een elastiek in de verborgen ruimte
Om vast te kunnen stellen dat verdachte met opzet cocaïne heeft vervoerd dan wel aanwezig heeft gehad moet de rechtbank aan de hand van wettige bewijsmiddelen kunnen vaststellen dat verdachte op enige manier wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs in de auto, waarin hij als passagier meereed. Omdat verdachte als passagier meereed in de auto van [medeverdachte] kan niet zonder meer gesteld worden dat verdachte op de hoogte was van al hetgeen zich in de auto bevond, zoals van de bestuurder van een auto, naar algemene ervaringsregels, wel wordt verwacht. De drugs waren immers verborgen in een geheime ruimte in de auto.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er dactyloscopische sporen van de medeverdachte zijn gevonden op de tassen en op een geldbiljet die in de verborgen ruimte van de auto zijn aangetroffen. Van verdachte wordt een DNA spoor aangetroffen op één van de elastieken die om een geldbundel gewikkeld zit, te weten op een.
(bruin) elastiek dat zich bevond om een geldbundel in de Deen tas.
Een elastiek is een overdraagbaar en verplaatsbaar object. Het enkele aantreffen van DNA op dit object hoeft geen daderspoor te zijn. Echter, dit elastiek is niet los in de auto aangetroffen maar in een verborgen ruimte van een auto, die niet eenvoudig te bereiken is, waarin twee kilo cocaïne en een geldbedrag van € 103.000, 00 zijn gevonden en waar verdachte als passagier in meereed. Verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het elastiek.
De verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte
Verdachte en zijn medeverdachte hebben daarbij tegenstijdig en wisselend verklaard over waar zij heengingen en ontkend dat zij iets met de drugs en het geld te maken hebben.
Zo verklaart de medeverdachte op 6 juli 2020 bij de politie dat verdachte een vriend van hem is uit Santo Domingo. Hij had hem opgehaald in Amstelveen, er waren die dag verkiezingen en ze zouden samen biertjes drinken, ergens gaan eten en dan naar zijn huis in Den Haag gaan.
Verdachte vertelt op 6 juli 2020 bij de politie dat ze naar zijn tante zouden gaan bij [plaats] en dat zij daarvoor eerst hadden gegeten bij restaurant [restaurant] .
Op 8 juli 2020 heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat ze op weg waren naar zijn schoonmoeder. Zij had op de markt eten gekocht voor verdachte, maar omdat de medeverdachte honger had en waren ze daarom eerst naar een restaurant zijn gegaan. Na het eten zou de medeverdachte weggaan en verdachte zou naar familie van zijn vrouw gaan.
Op grond van het aangetroffen DNA van verdachte aangemerkt kan worden als een daderspoor.
Gegeven dit DNA-spoor in combinatie met de aanwezigheid van verdachte in de auto waar de drugs en het geld zijn aangetroffen, met op de tassen en een geldbiljet ook DNA-sporen van de medeverdachte, en de innerlijk tegenstrijdige verklaringen die verdachte en de medeverdachte over het doel van hun autorit hebben afgelegd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht over zowel de drugs als het geldbedrag heeft gehad. De drugs en het geld zijn immers in dezelfde verborgen ruimte in de auto aangetroffen. De rechtbank acht het daarnaast in zijn algemeenheid buitengewoon onaannemelijk dat een organisatie of een persoon niet ingewijde personen twee kilo cocaïne, hetgeen een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, en € 103.000,00 laat vervoeren. Het inschakelen van een onwetende derden brengt immers onnodige risico’s voor de eigenaren hiervan met zich mee.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte twee kilo cocaïne heeft vervoerd dan wel voorhanden heeft gehad en € 103.000,00 heeft witgewassen door dit geldbedrag voorhanden te hebben.
Ten aanzien van het witwassen overweegt de rechtbank nog het volgende.
Verdachte had twee kilo harddrugs en meer dan een ton aan contant geld in een verborgen ruimte in de auto waar hij als passagier in meereed. Het voorhanden hebben van dergelijke hoeveelheden contant geld brengt risico’s met zich en het is zonder nadere verklaring niet waarschijnlijk dat het geld op legale wijze is verkregen. Dit maakt mede gelet op de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen, dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag. Verdachte heeft dit niet gedaan. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat het geldbedrag van een eigen misdrijf van verdachte afkomstig is. Nu verdachte geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft afgelegd met betrekking tot de herkomst van het geldbedrag en gelet op de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen, moet er echter wel vanuit worden gegaan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit bedrag, nu hij wist dat dit afkomstig is van enig misdrijf.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 5 juli 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 2 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van feit 2:
hij op 5 juli 2020, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 103.000,00 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren/aanwezig hebben van twee blokken cocaïne en het witwassen van € 103.000,00. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen harddrugs, moet aangenomen worden dat deze bestemd waren voor de handel. De verspreiding van en handel in deze grote hoeveelheden cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de drugshandel niet zelden gepaard met geweld, waardoor die handel ook een gevaar is voor de directe veiligheid van personen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 103.000,00. Witwassen is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.
Gelet op bovenstaande, de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans voor soortgelijke zaken worden opgelegd zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 17 maanden. Over hoe verdachte zich verder ten opzichte van het bewezenverklaarde verhoudt, heeft hij niets verklaard, waardoor de rechtbank hiermee geen rekening kan houden.
7.3.1
Beslag
Onder verdachte is een geldbedrag van € 805,00 en een bedrag aan vreemde valuta in beslag genomen.
Deze bedragen worden aan verdachte teruggegeven.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4
is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
17 (zeventien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
805,00 Euro (Omschrijving: 9x50; 14x20; 7x10; 1x5 euro 5939874, 5939874),
en vreemde valuta met goednummer r3727771.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2021.
[---]