ECLI:NL:RBAMS:2021:3344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
13/684105-19 (zaak A) en 13/701166-19 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot doodslag en mishandeling met een hamer

Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling van zijn ex-vriendin. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers: 13/684105-19 (zaak A) en 13/701166-19 (zaak B). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 juni 2019 in Amsterdam zijn ex-vriendin meermalen met een hamer op haar hoofd heeft geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen. De verdachte werd ook beschuldigd van mishandeling in zaak B, waarbij hij met een auto gas gaf terwijl de benadeelde partij zich aan de auto vasthield. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling in zaak B, maar verklaarde de poging tot doodslag in zaak A bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en de kans op de dood van de benadeelde partij heeft aanvaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijftien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de benadeelde partij gedeeltelijk in het gelijk gesteld in haar vordering tot schadevergoeding, met een totaalbedrag van EUR 3.190,49, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684105-19 (zaak A) en 13/701166-19 (zaak B) (
Promis)
Datum uitspraak: 1 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.W. Flokstra, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij, [benadeelde partij] , vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Ferwerda, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A, primair
poging tot doodslag/poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] door haar meermalen op het hoofd te slaan met een hamer op 18 juni 2019 te Amsterdam;
Zaak A, subsidiair
subsidiair is het voorgaande aan verdachte tenlastegelegd als mishandeling van zijn (ex)levensgezel;
Zaak B
mishandeling van [benadeelde partij] door als bestuurder van een auto gas te geven en te blijven geven, terwijl [benadeelde partij] zich vasthield aan die auto en enkele meters over de grond werd meegetrokken op 8 mei 2019 te Amsterdam.
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte in zaak A primair en in zaak B tenlastegelegde feiten.
In zaak A:
De officier van justitie vindt -kort weergegeven- dat poging tot doodslag kan worden bewezen. Door met een hamer meermalen op het hoofd van aangeefster te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij daardoor zou komen te overlijden. Uit het feit dat de verwondingen niet heel ernstig zijn, kan niet worden geconcludeerd dat er geen kans is geweest op dodelijk letsel.
In zaak B:
Gelet op de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van verdachte zelf, kan worden bewezen dat verdachte is weggereden, terwijl aangeefster de taxi vasthield én dat verdachte niet is gestopt toen hij merkte dat aangeefster werd meegesleurd. Het voorgaande levert een mishandeling op.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
In zaak A:
Hij heeft daartoe – kort weergegeven – ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling bepleit dat verdachte geen opzet had op het doden van aangeefster of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte daadwerkelijk op het hoofd van aangeefster heeft geslagen. Ook zijn de verwondingen van aangeefster niet dusdanig ernstig dat men daaruit kan opmaken dat er met grote kracht op het hoofd is geslagen. Bovendien is de verklaring van aangeefster niet geloofwaardig nu er maar drie verwondingen op het hoofd zijn geconstateerd terwijl zij stelt vijf keer met de hamer op het hoofd te zijn geslagen. De verdediging is van mening dat de handelingen van verdachte hooguit gekwalificeerd kunnen worden als de subsidiair tenlastegelegde mishandeling.
In zaak B:
De officier van justitie vindt dat getuige [getuige 1] overeenkomstig aangeefster heeft verklaard.
De verdediging is het daar niet mee eens: aangeefster heeft verklaard dat zij het portier vast had en haar voet in de auto, getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster het handvat van de passagiersdeur linksachter van de taxi pakte en dat de taxi toen gelijk ging rijden. Verdachte is eerder belaagd door aangeefster en was bang dat hij opnieuw zou worden belaagd. Vanuit die optiek is het logisch dat hij weg is gereden. Bovendien heeft aangeefster er zélf voor gekozen het portier vast te houden. Deze situatie levert geen mishandeling op.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak zaak B (mishandeling [benadeelde partij] )
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het aan hem tenlastegelegde in zaak B.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat geen sprake is van mishandeling. Gelet op de verklaringen van de getuige [getuige 1] en verdachte stelt de rechtbank vast dat aangeefster het portier vast had en bleef vasthouden toen verdachte gas gaf. Niet is vast komen te staan, zoals aangeefster heeft verklaard, dat [benadeelde partij] het portier al open had en met haar voet in de auto was gestapt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte er geen rekening mee hoefde te houden dat aangeefster het portier zou blijven vasthouden, terwijl hij wegreed. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte geen opzet had op het mishandelen van aangeefster. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
3.3.2
Bewezenverklaring zaak A primair (poging tot doodslag [benadeelde partij] )
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte [benadeelde partij] met een hamer opzettelijk meermalen op haar hoofd heeft geslagen.
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast. In de nacht van 18 juni 2019 zat aangeefster [benadeelde partij] , met een vriend, [vriend] , bij eetgelegenheid Dizinghof op de Heemstedestraat. Op een gegeven moment zag [benadeelde partij] haar ex-vriend, verdachte, voorbij lopen. Zij is toen naar buiten gelopen. Verdachte heeft [benadeelde partij] vervolgens meermalen met een hamer op het hoofd van [benadeelde partij] heeft geslagen. [benadeelde partij] heeft daardoor letsel, bestaande uit in elk geval drie hoofdwonden, opgelopen.
Door het slaan met een hamer op een kwetsbaar lichaamsdeel heeft de verdachte de kans aanvaard, in de zin van voorwaardelijk opzet, dat dat slaan had kunnen leiden tot de dood van [benadeelde partij] . De rechtbank wordt gesterkt in die vaststelling door de letselrapportage opgemaakt door forensisch arts van de GGD Amsterdam, waarin staat opgenomen dat in algemene zin gesteld kan worden dat slaan met een klauwhamer op het hoofd zware tot levensgevaarlijke verwondingen kan veroorzaken. Dat dat gevolg niet is ingetreden is niet aan het handelen van verdachte te danken. De rechtbank acht om die reden de primair tenlastegelegde poging doodslag bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
Zaak A, primair:
op 18 juni 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een hamer meermalen op het hoofd van voornoemde [benadeelde partij] heeft geslagen.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis.

6.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Er was, volgens de verdediging, sprake van een noodweersituatie die heeft geleid tot noodweerexces. Het (buitenproportionele) handelen van verdachte is hierdoor verontschuldigbaar geweest. Volgens verdachte kwam de eerste aanval van aangeefster. Zij vloog verdachte aan en verdachte duwde haar in reactie weg. Aangeefster pakte vervolgens een hamer. Verdachte pakte deze hamer af en sloeg aangeefster daarmee vervolgens op haar rug.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweer(exces)verweer moet worden verworpen. Verdachte heeft aangeefster zelf opgezocht op 18 juni 2019. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster hem als eerste aanviel. Zijn verklaring wordt echter op geen enkele manier ondersteund, en is op onderdelen zelfs strijdig met hetgeen door getuigen is gezien.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster op 18 juni 2019 ’s nachts toevallig zou zijn tegengekomen in Amsterdam. Hij ging vanuit zijn woning in [woonplaats] naar Amsterdam om daar wat te eten te halen. Aangeefster zou schreeuwend op verdachte zijn afgekomen. Volgens verdachte stond aangeefster, nadat zij ten val was gekomen nadat hij haar had geduwd, op en had zij een hamer in haar hand. Hiermee zwaaide ze in de richting van verdachte. Hij heeft die hamer uit haar handen getrokken, waardoor aangeefster weer ten val kwam. Toen hield zij hem, volgens verdachte, vast bij zijn voet, waardoor hij niet weg kon komen. Omdat hij zo woedend was en niet weg kon komen, heeft hij haar toen op haar rug geslagen met de hamer. Toen zij wegliep heeft hij de hamer in haar richting gegooid, die kwam op haar hoofd terecht waardoor aangeefster weer ten val kwam. Verdachte zou daarvan zijn geschrokken en op haar af zijn gelopen. Toen kwam een man uit de eetgelegenheid met iets dat leek op een kruk of stoel in zijn hand, waarop verdachte is gevlucht.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die verdachte aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Zijn lezing wordt weerlegd door de aangifte, de verklaring van de getuige [getuige 2] en de letselverklaringen.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster met een hamer op hem afkwam, terwijl geen van de getuigen daarover heeft verklaard. Integendeel, uit de getuigenverklaring van [getuige 2] , blijkt dat verdachte de agressor was. Verdachte heeft, volgens getuige [getuige 2] , veel geweld toegepast jegens aangeefster. Ook heeft getuige [getuige 2] , in tegenstelling tot hetgeen is aangevoerd door de verdediging, wel degelijk verklaard dat verdachte aangeefster met de hamer op het hoofd heeft geslagen. Verdachte bleef, volgens de getuige, op aangeefster inslaan en zou daarbij tegen haar hebben gezegd: ‘Ik maak je kapot’. Hoewel getuige [getuige 2] zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 5 december 2019 heeft genuanceerd door te verklaren dat hij niet meer zeker weet of hij heeft gezien dat verdachte aangeefster met de hamer op het hoofd heeft geslagen, maakt de rechtbank gebruik van de verklaring die getuige [getuige 2] bij de politie heeft afgelegd. Getuige [getuige 2] heeft deze verklaring direct na het incident in de nacht van 18 juni 2019 afgelegd toen de gebeurtenissen nog vers in zijn geheugen zaten. Tenslotte geeft de lezing van verdachte geen verklaring voor de – tenminste – drie wonden op het hoofd van [benadeelde partij] .
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een noodweersituatie. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Nu op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces reeds daarom ook niet.
Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 461 dagen gevorderd, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Ook heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om aan verdachte een contactverbod met aangeefster op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 6 maanden. Per overtreding van het contactverbod, waarbij het initiatief tot contact bij verdachte vandaan komt, moet verdachte één week vervangende hechtenis uitzitten, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft de keuze voor deze maatregel gemotiveerd omdat er bij een overtreding direct kan worden ingegrepen door de politie.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De wens van de verdediging is met name dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd om geen gevangenisstraf op te legen wegens disproportionele neveneffecten voor verdachte. Verdachte probeert zijn leven weer op te bouwen. Door toedoen van aangeefster is verdachte ontslagen als taxichauffeur bij Uber en door deze strafzaak krijgt verdachte geen Verklaring Omtrent Gedrag.
De verdediging verzoekt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste maximale taakstraf te matigen in duur.
Daarnaast verzoekt de verdediging om het verzoek van de officier van justitie om aan verdachte een contactverbod op te leggen, af te wijzen. Verdachte is niet degene die contact zoekt met aangeefster. Aangeefster is degene die een contactverbod opgelegd zou moeten krijgen. De verdediging vreest dat aangeefster het contactverbod aangrijpt om ervoor te zorgen dat verdachte ten onrechte weer gedetineerd raakt.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door meermalen met een hamer op het hoofd van het slachtoffer te slaan. Uit de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring ter zitting blijkt dat het incident – zowel lichamelijk als psychisch – een grote impact op het slachtoffer heeft (gehad). Verdachte mag van geluk spreken dat zijn handelen niet daadwerkelijk heeft geleid tot een fatale afloop. Bovendien vond het incident plaats op de openbare weg in de binnenstad van Amsterdam. Dit draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de inwoners van de stad Amsterdam.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van 6 mei 2021. Dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij recentelijk niet is veroordeeld, is een omstandigheid die geen matigende invloed heeft op de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank wijst bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht voor het bewezenverklaarde in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden passend. Echter, gelet op het tijdsverloop en het reclasseringsadvies van 17 mei 2021, maar ook gezien de context waarin verdachte en aangeefster al vanaf 7 augustus 2017 over en weer meldingen en aangiftes tegen elkaar doen bij politie en waarin verschillende mutaties zijn te vinden van al dan niet fysieke confrontaties tussen beiden, zal de rechtbank aan verdachte, naast een taakstraf, een gevangenisstraf opleggen van vijftien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte, conform de eis van de officier van justitie, de maximale taakstraf van 240 uur opleggen om de ernst van het bewezenverklaarde verder tot uitdrukking te brengen. De rechtbank zal aan verdachte geen contactverbod opleggen, nu hij sinds de dag dat het bevel tot voorlopige hechtenis is geschorst op 20 september 2019 niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest en de rechtbank geen reden heeft te om aan te nemen dat verdachte contact zal gaan zoeken met aangeefster..
8. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.1
De vordering
Ten aanzien van zaak A:
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert EUR 3.842,12 als vergoeding van materiële schade.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • Hairextensions ter waarde van EUR 1.029,50
  • Nieuwe sloten scooter ter waarde van EUR 175,-
  • Tas van het merk Louis Vuitton ter waarde van EUR 1.100,-
  • Kleding/cosmetica: panty van het merk Fendi ter waarde van EUR 180,-, een broek van het merk Seven jeans ter waarde van EUR 140,- en gebroken make up ter waarde van EUR 21,50 en EUR 154,-
  • Medicijnen ter waarde van EUR 31,49
  • Proceskosten ter waarde van EUR 335,68
  • Vervanging sloten woning en beveiliging ter waarde van EUR 534,95
  • Kosten fysiotherapie ter waarde van EUR 140,-
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert EUR 2.500,- als vergoeding van immateriële schade, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. Ferwerda, heeft ter zitting toegelicht dat [benadeelde partij] onder behandeling is van een GZ-psycholoog in verband met de aanwezigheid van een post-traumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van het incident dat plaatsvond op 18 juni 2019. De raadsvrouw heeft in haar onderbouwing tevens meegenomen dat het incident van 18 juni 2019 niet op zichzelf staat, en dat er sprake zou zijn geweest van een patroon van mishandeling.
De benadeelde partij verzoekt zowel de gevorderde materiële als de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de rechtbank om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt ten aanzien van de gevorderde materiële schade dat de posten hairextensions (EUR 1.029,50), de Louis Vuitton-tas (EUR 1.100,-), kleding en cosmetica tot een bedrag van EUR 515,-, medicatie (EUR 31,49) en fysiotherapie tot een bedrag van EUR 70,- kunnen worden toegewezen. De officier van justitie vindt in totaal een bedrag van EUR 2.745,99 toewijsbaar. De overige posten vindt de officier van justitie niet toewijsbaar.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van EUR 1.500,-, gelet op de rol die de benadeelde partij zelf in het conflict heeft gehad.
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman is het eens met de officier van justitie, behalve voor wat betreft de posten van de hairextensions en de tas van het merk Louis Vuitton.
De raadsman vindt dat die posten niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. De bonnetjes ten aanzien van hairextensions staan niet op naam van de benadeelde partij en voor wat betreft de tas geldt dat niet duidelijk is hoe deze beschadigd zou zijn geraakt door het aan verdachte tenlastegelegde incident.
8.4
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
hairextensions
De rechtbank wijst de post van de hairextensions toe tot een bedrag van EUR 467,50. Uit het dossier blijkt dat ‘ [achternaam moeder] ’ de achternaam van de moeder van [benadeelde partij] is. De rechtbank acht daarmee de bonnetjes op naam van de benadeelde partij toewijsbaar. Dat gaat om de bonnetjes van 1 december 2018 van EUR 256,-, 4 december 2018 van EUR 97,50, 7 december 2018 van EUR 19,50 en 9 juni 2019 van EUR 94,50.
Medicatie, fysiotherapie en proceskosten
Daarnaast wijst de rechtbank de posten van de medicatie, de fysiotherapie tot een bedrag van EUR 70,- en de proceskosten tot een bedrag van EUR 100,- toe.
Het betreft medicatie voor slaapproblemen, paniekaanvallen en hyperventilatie. Deze post is onderbouwd met bonnen, gedateerd kort na het incident.
De rechtbank acht een bedrag van EUR 70,- voor wat betreft de post fysiotherapie toewijsbaar, omdat zich in het dossier een verwijsbrief naar een fysiotherapeut bevindt en een factuur welke ziet op een bedrag van EUR 70,-.
Er zijn verschillende bonnen van OV-kaartjes, tankstations en printshops bijgevoegd. Echter, er is niet of nauwelijks onderbouwd waarvoor de kosten zijn gemaakt. De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij proceskosten heeft gemaakt en schat deze op een bedrag van EUR 100,-.
Sloten scooter, Louis Vuitton-tas, kleding/cosmetica en nieuwe sloten/beveiliging
De rechtbank acht de posten van de sloten van de scooter, de tas van het merk Louis Vuitton, de kleding en de kosten die zijn gemoeid met het vervangen van de sloten in de woning van [benadeelde partij] niet toewijsbaar. De rechtbank acht de post van de cosmetica toewijsbaar tot een bedrag van EUR 21,50.
Ten aanzien van de post van de sloten van de scooter geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte verantwoordelijk is voor het verdwijnen van deze sleutels.
Voor de post van de tas geldt dat deze onvoldoende is onderbouwd. Op de bijgevoegde bon is de naam van de klant weggelakt, waardoor onduidelijk is wie degene is die de tas heeft gekocht en of het de tas betreft die zou zijn beschadigd.
Voor de post van de kleding geldt dat de broek in 2014 is gekocht en deze inmiddels als afgeschreven te beschouwen is. De naam van de klant op de bon van de panty van het merk Fendi ter waarde van € 180,- komt niet overeen met de naam van aangeefster, waardoor niet vaststaat dat aangeefster de panty heeft gekocht en of het dus dezelfde panty betreft als die kapot zou zijn gegaan.
Op de bon van de schoenen staat geen naam van de klant, waardoor niet duidelijk is dat aangeefster de schoenen heeft gekocht of dat het dezelfde schoenen zijn als die kapot zouden zijn gegaan. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de iets loszittende zool is ontstaan door het bewezen verklaarde feit. De bon van de jas is niet meer leesbaar.
Ten aanzien van de post van de cosmetica geldt dat de gebroken make-up is onderbouwd met een bon van EUR 21,50. Onduidelijk is waar de bon met het geldbedrag van EUR 154,- op ziet.
Voor wat betreft de post van de kosten voor de nieuwe sloten van de woning geldt dat onvoldoende is onderbouwd waarom het vervangen van de sloten nodig was.
Totaal toewijsbare materiële schade
De rechtbank stelt de totale materiële schade tot vergoeding van welke schade verdachte is gehouden vast op een bedrag van EUR 690,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2019, zijnde de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij] door het in zaak A primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel en psychische schade heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in haar persoon is aangetast. De rechtbank is – gezien de onderbouwde vordering – van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval sprake is en wijst het gevorderde bedrag van EUR 2.500,- geheel toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 18 juni 2019.
Afgewezen schade
Ten aanzien van de materiële post van de kosten voor de nieuwe sloten / beveiliging geldt dat dit deel van de vordering wordt afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat deze schadepost het gevolg is van het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld.
Niet-ontvankelijke schade
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 41 dagen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en de maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vijftien maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
twaalf maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig)dagen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van EUR 3.190,49 (eenendertighonderdnegentig euro en negenenveertig eurocent), bestaande uit een bedrag van EUR 690,49 (zeshonderdnegentig euro en negenenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van EUR 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de materiële post bestaande uit de kosten voor de nieuwe sloten / beveiliging ter hoogte van EUR 534,95 af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat EUR 3.190,49 (eenendertighonderdnegentig euro en negenenveertig eurocent), bestaande uit een bedrag van EUR 690,49 (zeshonderdnegentig euro en negenenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van EUR 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2021.