ECLI:NL:RBAMS:2021:3343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
13/152577-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersstrafrecht: Vrijspraak voor aanmerkelijke schuld aan ongeluk, maar wel overtreding van gevaar en hinder op fietspad

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeluk op 27 november 2019. De verdachte werd primair beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeluk waardoor een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Subsidiair werd de verdachte verweten gevaar en hinder te hebben veroorzaakt op de weg, in strijd met artikel 5 van dezelfde wet. Na het onderzoek ter terechtzitting, waarin de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet in aanmerkelijke mate schuld had aan het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met gepaste snelheid reed en voldoende oplettend was, maar dat zij niet opgemerkt had dat het slachtoffer van rechts aan kwam rijden. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de primaire tenlastelegging.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte gevaar en hinder had veroorzaakt door niet voldoende voorrang te verlenen aan het slachtoffer op het fietspad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet voldoende had vergewist van de verkeerssituatie en dat zij niet had afgeremd of was uitgeweken voor de bromfietser. Ondanks de bewezenverklaring van de overtreding, besloot de rechtbank geen straf of maatregel op te leggen, mede gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de slotovereenkomst tussen de verdachte en het slachtoffer en het blanco strafblad van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat het niet nodig was om een straf op te leggen, gezien de impact van het ongeval op zowel de verdachte als het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/152577-20
Datum uitspraak: 9 juni 2021 (onmiddellijk uitspraak)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , en aldaar verblijvende.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. P.C. Velleman, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. S. van de Berg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat zij op 27 november 2019 een verkeersongeluk heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht (artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994). Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat zij gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994).
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – niet bewezen hetgeen primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 27 november 2019 heeft er een verkeersongeluk plaatsgevonden waarbij verdachte en [slachtoffer] waren betrokken. Laatstgenoemde is hierbij ernstig gewond geraakt. Verdachte reed in haar auto over de Slotermeerlaan in de richting van de Burgemeester de Vlugtlaan. Verdachte haalde een aantal auto’s in die naar rechts wilden afslaan in de richting van de Haarlemmerweg omdat zij rechtdoor wilde en haar daarvoor door het overige verkeer de ruimte werd geboden. Dit mede om de doorstroming van het verkeer te bevorderen. Het kruisingsvlak gelegen tussen de Slotermeerlaan en de Burgemeester de Vlugtlaan was, voor bestuurders die de Slotermeerlaan verlieten, ingericht als een uitritconstructie. Er was een doorlopende bestrating gesitueerd die de trottoirs en de fietspaden aan weerszijden van de uitrit verbond. Daarnaast werd het hoogteverschil overwonnen door de zogenaamde inritblokken. Verdachte wilde via de uitrit de rotonde oprijden. Op dat moment kwam (voor verdachte gezien) van rechts over het fietspad [slachtoffer] aanrijden op zijn bromfiets. Verdachte blokkeerde zijn weg. [slachtoffer] is tegen de auto van verdachte aangereden en ten val gekomen met alle gevolgen van dien. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet kan worden verweten dat zij in aanmerkelijke mate schuld heeft aan het verkeersongeval. Verdachte reed met gepaste snelheid voorbij de auto’s de uitritconstructie op. Zij heeft verklaard dat zij heeft gekeken of er verkeer aankwam omdat zij weet dat het verkeer op dat punt van alle kanten kan komen. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. Verdachte heeft daarbij niet opgemerkt dat [slachtoffer] van rechts aan kwam rijden. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam is geweest. Verdachte heeft dan ook geen aanmerkelijke schuld aan het ongeval.
Verdachte heeft een bijzondere manoeuvre gemaakt door eerst de auto’s in de Slotermeerlaan te passeren en vervolgens de uitritconstructie op te rijden. Het verrichten van bijzondere manoeuvres noopt tot extra voorzichtigheid. Verdachte heeft het fietspad gekruist en heeft [slachtoffer] die over het fietspad reed niet gezien en hem daarom niet laten voorgaan. De rechtbank acht daarom wel bewezen dat verdachte gevaar en hinder heeft veroorzaakt en zo artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde en wel dat:
zij op 27 november 2019 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Slotermeerlaan, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit,
verdachte heeft gereden over de Slotermeerlaan, komende uit de richting van de Burgemeester Vening Meineszlaan, en gaande in de richting van de Burgemeester de Vlugtlaan,
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
- terwijl de weg nat was,
verdachte is gekomen bij het kruispunt van de Slotermeerlaan en de Burgemeester de Vlugtlaan,
verdachte heeft een aantal over die weg in dezelfde richting als haar, verdachte, rijdende motorrijtuigen, ingehaald,
verdachte heeft vervolgens, in strijd met artikel 15 van het RVV 1990, een voor haar van rechts komende bromfietser/snorfietser, te weten voornoemde [slachtoffer] (komende uit de richting van de Haarlemmerweg, en gaande in de richting van de Slotermeerlaan), geen voorrang verleend, althans niet
laten voorgaan, en
verdachte heeft in strijd met artikel 54 van het RVV 1990 bij het verrichten van een bijzondere manoeuvre, te weten uit een uitrit de weg oprijden, de bromfietser/snorfietser, te weten voornoemde [slachtoffer] (komende uit de richting van de Haarlemmerweg, en gaande in de richting van de Slotermeerlaan) geen voorrang verleend, althans niet
laten voorgaan,
verdachte heeft zich niet voldoende vergewist en/of is zich niet voldoende blijven vergewissen dat de kruising/weg vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft niet afgeremd,
verdachte is niet uitgeweken voor deze bromfietser/snorfietser,
verdachte is vervolgens met voornoemde [slachtoffer] in botsing gekomen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Geen straf of maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 te veroordelen tot een geldboete van € 300,- bij niet betalen te vervangen door zes dagen hechtenis.
Verdachte heeft op 17 november 2019 gevaar en hinder op de weg veroorzaakt. Het gevaar heeft zich verwezenlijkt aangezien er een verkeersongeluk is ontstaan met voor [slachtoffer] vreselijke gevolgen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de slotovereenkomst na mediation van 1 juni 2021 tussen verdachte en het slachtoffer. Uit de overeenkomst komt naar voren dat [slachtoffer] vergevingsgezind is en dat verdachte als zij dat wil welkom is bij hem thuis..
Verdachte heeft duidelijk verteld wat er die dag is gebeurd en heeft inzicht getoond. Zij heeft verder verteld wat de gebeurtenis met haar heeft gedaan en nog altijd doet. Zij moet leven met de wetenschap dat zij betrokken was bij het verkeersongeluk waarbij [slachtoffer] gewond is geraakt en waardoor hij opnieuw heeft moeten leren lopen en praten, niet meer goed ziet en nu veel sneller boos wordt terwijl hij voorheen vrolijk en rustig was. Verdachte gaat zichtbaar gebukt onder de gevolgen van het ongeval en haar aandeel daarin.
Verdacht heeft een blanco strafblad. De rechtbank is van oordeel dat het op grond van al de hiervoor genoemde omstandigheden te samen niet nodig is om een straf of maatregel aan verdachte op te leggen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2021.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer 13/152577-20
[...]