ECLI:NL:RBAMS:2021:3310

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
13-751410-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 22 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 16 april 2021 en betreft een onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij grensoverschrijdende drugshandel. De opgeëiste persoon, geboren in Vietnam in 1968, is thans gedetineerd en heeft de Nederlandse en Vietnamese nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 8 juni 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd het EAB besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de feiten voldoende zijn omschreven. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de feiten niet genoegzaam waren omschreven, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon duidelijk waren. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten is gegeven, waarin werd verzekerd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, haar straf in Nederland zal ondergaan.

De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan en dat de overlevering kan worden toegestaan. De beslissing werd genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de noodzaak om samen te werken met andere EU-lidstaten in strafzaken. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-751410-21
RK nummer: 21/2122
Datum uitspraak: 22 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 april 2021 door het
Amtsgericht Aachen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
Thans gedetineerd te [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juni 2021. Het verhoor heeft – via telehoren - plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, advocaat te Eindhoven.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Nederlandse en Vietnamese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 7 april 2021 van het
Amtsgericht Aachenmet kenmerk 622 Gs 528/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de feiten niet genoegzaam omschreven zijn in het EAB. Er wordt melding gemaakt van 7 feiten, maar er wordt uit de omschrijving niet duidelijk om welke feiten het gaat. De tekst die de verdenking jegens de opgeëiste persoon omschrijft, is te algemeen. Hieruit kan niet worden opgemaakt hoe de Duitse autoriteiten aan de omschreven bevindingen zijn gekomen en hoe de verdenking jegens de opgeëiste persoon is gerezen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het EAB genoegzaam is en dat de overlevering kan worden toegestaan. De verdenking van grootschalige internationale handel in verdovende middelen en de rol van de opgeëiste persoon hierin, namelijk het met haar zoon beschikken over de contacten in Berlijn, zijn duidelijk omschreven. Het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak is aan deze vereisten voldaan. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid als dader bij grensoverschrijdende drugshandel tezamen met onder anderen haar zoon. De opgeëiste persoon en een door haar gedane uitlating worden bovendien uitdrukkelijk vermeld. Ook de pleegperiode en pleegplaatsen staan duidelijk vermeld, zodat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat nog sprake is van een strafrechtelijk onderzoek. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo zij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Der Leitende Oberstaatsanwaltheeft per brief van 5 mei 2021 de volgende garantie gegeven:
Er wordt verzekerd, dat de vervolgde persoon voor het geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldige versie ·van de kaderbeslissing 2008/909/JI van de raad van 27.11.2008 over de toepassing van het principe van de wederzijdse erkenning van oordelen in strafzaken, waardoor een de vrijheid ontnemende straf of maatregel wordt opgelegd, voor het doeleinde van de executie in de Europese Unie voor de verdere strafexecutie naar Nederland wordt overgebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende, zodat ook hierom de overlevering kan worden toegestaan.

6.Artikel 13 OLW

Eerste lid, onderdeel a (feit geheel of ten dele in Nederland gepleegd)
Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • Het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • De bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland;
  • De verdovende middelen waren bestemd voor Duitsland;
  • De Duitse rechtsorde is geschaad;
  • Het Nederlandse OM is niet van plan om de vervolging over te nemen.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd.
Met de inwerkingtreding op 1 april 2021 van de hiervoor genoemde Herimplementatiewet is artikel 13 OLW veranderd van een dwingende weigeringsgrond in een facultatieve weigeringsgrond. Het tweede lid van artikel 13 OLW – dat betrekking had op de vordering van de officier van justitie – is komen te vervallen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Tegen deze achtergrond en gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aachen(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.