ECLI:NL:RBAMS:2021:3309

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
13-751409-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met verwerping van onschuldverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen op 9 april 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Vietnam in 1986, heeft de Nederlandse en Vietnamese nationaliteit en is in Nederland ingeschreven. Tijdens de openbare zitting op 8 juni 2021 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de feiten besproken waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, illegale handel in verdovende middelen, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet en dat er een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar op staat volgens Duits recht.

De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon onschuldig is aan de feiten en heeft een getuigenverklaring overgelegd ter ondersteuning van dit verweer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het niet aan haar is om de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaring te toetsen in het kader van de overleveringsprocedure. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen geslaagd onschuldverweer is en dat de overlevering niet kan worden geweigerd op basis van deze verklaring.

Daarnaast heeft de rechtbank de garantie beoordeeld die is gegeven door de Duitse autoriteiten, waarin is verzekerd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze garantie voldoende is. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering wordt toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-751409-21
RK nummer: 21/2123
Datum uitspraak: 22 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 april 2021 door het
Amtsgericht Aachen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de [BRP-adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Vietnamese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 7 april 2021 van het
Amtsgericht Aachenmet kenmerk 622 Gs 530/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Er is een getuige, een medeverdachte, die verklaart dat de opgeëiste persoon niets met het strafbare feit te maken heeft en dat er sprake is van een groot misverstand. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit betoog een getuigenverklaring overgelegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Het is niet aan deze rechtbank om, in het kader van de overleveringsprocedure, het Duitse strafdossier op te vragen en/of te beoordelen en om de betrouwbaarheid en bewijswaarde van de overgelegde getuigenverklaring in deze procedure te toetsen. De getuigenverklaring zal in het strafproces in Duitsland moeten worden beoordeeld in het licht van de voorhanden zijnde bewijzen.
Van een geslaagd onschuldverweer kan alleen sprake zijn wanneer een opgeëiste persoon tijdens het verhoor ter zitting aanstonds aantoont dat hij niet schuldig is – dat wil zeggen dat hij niet schuldig kan zijn – aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Van een dergelijke situatie is in deze zaak geen sprake.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Der Leitende Oberstaatsanwaltheeft per brief van 5 mei 2021 de volgende garantie gegeven:
Er wordt verzekerd, dat de vervolgde persoon voor het geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldige versie ·van de kaderbeslissing 2008/909/JI van de raad van 27.11.2008 over de toepassing van het principe van de wederzijdse erkenning van oordelen in strafzaken, waardoor een de vrijheid ontnemende straf of maatregel wordt opgelegd, voor het doeleinde van de executie in de Europese Unie voor de verdere strafexecutie naar Nederland wordt overgebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende, zodat ook hierom de overlevering kan worden toegestaan.

7.Artikel 13 OLW

Eerste lid, onderdeel a (feit geheel of ten dele in Nederland gepleegd)
Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • Het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • De bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland;
  • De verdovende middelen waren bestemd voor Duitsland;
  • De Duitse rechtsorde is geschaad;
  • Het Nederlandse OM is niet van plan om de vervolging over te nemen.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd.
Met de inwerkingtreding op 1 april 2021 van de hiervoor genoemde Herimplementatiewet is artikel 13 OLW veranderd van een dwingende weigeringsgrond in een facultatieve weigeringsgrond. Het tweede lid van artikel 13 OLW – dat betrekking had op de vordering van de officier van justitie – is komen te vervallen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Tegen deze achtergrond en gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aachen(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.