Op 6 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan bedreiging en belediging van buitengewoon opsporingsambtenaren. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten, aangeduid als zaak A en zaak B, waarbij de verdachte op 22 februari 2020 en 5 september 2020 beledigende en bedreigende uitlatingen deed richting de ambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en thans gedetineerd is, zich in een uitzichtloze situatie bevindt. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de ISD-maatregel opgelegd krijgt voor de duur van twee jaar, maar de rechtbank heeft deze maatregel beperkt tot één jaar, gezien de omstandigheden van de verdachte en de afwezigheid van een extramurale fase. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en de ISD-maatregel opgelegd, waarbij ook schadevergoedingen zijn toegewezen aan de benadeelde partijen, de buitengewoon opsporingsambtenaren. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat de straf reeds ten uitvoer is gelegd.