ECLI:NL:RBAMS:2021:3290

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
C/13/679379 / HA ZA 20-179
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een bankrelatie en de rechtsgeldigheid daarvan in het licht van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, [eiseres] B.V., en de coöperatie Rabobank U.A. over de opzegging van de bankrelatie door Rabobank. [eiseres] vorderde een verklaring voor recht dat Rabobank geen opzeggingsbevoegdheid had en dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechtbank oordeelde dat Rabobank de bankrelatie mocht opzeggen, omdat zij een gerechtvaardigd belang had bij de beëindiging van de overeenkomsten. De rechtbank overwoog dat Rabobank op basis van haar zorgplicht en de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht was om een cliëntenonderzoek uit te voeren. Rabobank had geconstateerd dat [eiseres] niet voldeed aan haar contractuele verplichtingen, waaronder het tijdig melden van wijzigingen in de aandeelhoudersstructuur. De rechtbank concludeerde dat de opzegging niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, omdat Rabobank voldoende zwaarwegende belangen had bij de opzegging in verhouding tot de belangen van [eiseres]. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/679379 / HA ZA 20-179
Vonnis van 30 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [woonplaats] (gemeente [woonplaats] ),
eiseres,
advocaat: eerst mr. R.E. Gerritsen, nu mr. I.A. De Casseres te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. F.J. Laagland te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 januari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 18 november 2020, waarbij is bepaald dat de procedure schriftelijk zal worden voortgezet;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
  • de conclusie van dupliek, tevens houdende antwoordakte wijziging eis, met producties;
  • de akte uitlating producties van [eiseres] ;
  • het B-formulier van 8 maart 2021, ingediend namens Rabobank, met het verzoek om alsnog een mondelinge behandeling van de zaak te laten plaatsvinden;
  • de e-mail van de rechtbank van 11 maart 2021, met de vraag aan mr. Laagland om het verzoek om een mondelinge behandeling verder toe te lichten;
  • de e-mail van 15 maart 2021 van mr. Laagland met een toelichting op het verzoek om een mondelinge behandeling van de zaak;
  • de brief van 18 maart 2021 van mr. De Cassseres, waarin die zich verzet tegen het verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling van de zaak;
  • de e-mail van de rechtbank van 6 april 2021 aan de beide raadslieden, waarin is medegedeeld dat het verzoek om alsnog een mondelinge behandeling te houden zal worden afgewezen en dat de zaak voor vonnis naar de rol zal worden verwezen.
1.2.
Tot slot is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft een onderneming die zich bezighoudt met de handel in bloemen en planten, snijbloemen, potplanten en daaraan gerelateerde producten. [eiseres] is opgericht op 16 maart 2018. Directeur en grootaandeelhouder (60%) van [eiseres] is [grootaandeelhouder] (hierna: [grootaandeelhouder] ). Medeaandeelhouders in [eiseres] zijn sinds 1 juni 2018 [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] (hierna respectievelijk [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] ), ieder voor 20%.
2.2.
[aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] hebben met hun aantreden als aandeelhouders een online handelsplatform in [eiseres] ingebracht (het [naam] -platform). Via het [naam] -platform vindt de koop en verkoop van bloemen plaats. [eiseres] koopt bloemen en ondersteunende diensten in bij verschillende kwekers, zij zorgt voor de distributie van de bloemen en zorgt voor de financiële afwikkeling van de transacties. Hiervoor maakt zij gebruik van de betaalapp Stripe, die te vergelijken is met betaalsystemen als PayPal, Tikkie en iDeal. De appbeheerders storten de ontvangen betalingen in batches af bij de leverancier in samengestelde bedragen.
2.3.
Tussen [eiseres] en Rabobank bestaat sinds april 2018 een overeenkomst rekening-courant (zonder krediet). Op grond daarvan houdt zij een betaalrekening bij Rabobank aan, met rekeningnummer [rekeningnummer] . Daarnaast hebben [eiseres] en Rabobank in mei 2018 een overeenkomst rekening-courant vreemde valuta gesloten. Op de beide overeenkomsten zijn (onder andere) van toepassing verklaard de Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV) en de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2018 (hierna: Algemene voorwaarden r-c).
2.4.
De ABV vermelden, voor zover hier van belang:
Artikel 2 – Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken.
1. Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. (…)
2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale of supranationale) autoriteiten. (…)
U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
(…)
Artikel 35 – Opzegging van de relatie
U kunt de relatie opzeggen. Wij kunnen dit ook. Opzegging betekent dat de relatie eindigt en alle lopende overeenkomsten zo snel mogelijk worden afgewikkeld.
1. U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.
2.5.
De Algemene voorwaarden r-c vermelden, voor zover hier van belang:

12.Opzegging overeenkomst

a. Iedere rekeninghouder of Rabobank kan zonder opzeggingstermijn de overeenkomst opzeggen. (…)

13.Informatie

(…)
c. 1 De rekeninghouder zal Rabobank meteen informeren over een wijziging en/of een voornemen daartoe in (enige aandeelhouder en/of vertegenwoordiger van) de rekeninghouder en/of klantgroep en/of uiteindelijk belanghebbende en/of als er een voornemen bestaat tot het aanbrengen van enige wijziging in (de overeenkomst van) maatschap en/of commanditaire vennootschap en/of vennootschap onder firma of in zijn statuten en wanneer de hiervoor vermelde voornemens ten uitvoer zijn gelegd.
2.6.
Rabobank heeft op 18 juli 2018 ontdekt dat [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] aandeelhouder waren geworden van [eiseres] . Rabobank heeft hierover vragen gesteld aan [grootaandeelhouder] . [eiseres] heeft bij bericht van haar notaris op 25 juli 2018 aan Rabobank laten weten dat [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] aandeelhouder van [eiseres] waren geworden.
2.7.
Rabobank heeft na het onder 2.6 genoemde bericht van de notaris een onderzoek gestart naar het functioneren van [eiseres] . In dat kader hebben [eiseres] en Rabobank in de periode van februari 2019 tot en met mei 2019 met elkaar gecorrespondeerd en met elkaar gesproken.
2.8.
Rabobank heeft bij brief van 30 augustus 2019 al haar overeenkomsten met [eiseres] opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. In haar brief heeft Rabobank als reden voor de opzegging vermeld dat het beeld van [eiseres] dat haar bij het aangaan van de relatie is geschetst binnen een jaar in meerdere opzichten was veranderd, dat zij de transacties van [eiseres] onvoldoende transparant vond en dat er geen zakelijke binding meer van [eiseres] met Nederland was.
2.9.
De toenmalige advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 18 oktober 2019 namens [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de opzegging van de overeenkomsten. De advocaat van Rabobank heeft bij e-mail van 30 oktober 2019 op deze brief gereageerd en de redenen van de opzegging verder toegelicht.
2.10.
[eiseres] heeft Rabobank bij dagvaarding van 14 januari 2020 in de hier aan de orde zijnde zaak gedagvaard. Bij dagvaarding van dezelfde datum heeft [eiseres] Rabobank ook gedagvaard om in kort geding voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank te verschijnen. De zitting voor het kort geding is een aantal malen verplaatst, omdat [eiseres] en Rabobank hadden afgesproken door een derde een onderzoek te laten uitvoeren. Het onderzoeksrapport van Verstegen Forensics B.V. (hierna: het rapport) is eind juli 2020 gereed gekomen. De periode waarop het onderzoek zag liep van 16 maart 2018 tot en met december 2019.
2.11.
Op 8 september 2020 heeft de zitting in kort geding plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft op 22 september 2020 vonnis gewezen. Zij heeft Rabobank veroordeeld om de bankrelatie met [eiseres] volledig te herstellen en op de gebruikelijke wijze voort te zetten totdat in de bodemprocedure een oordeel is gegeven over de rechtsgeldigheid van de opzegging.
2.12.
Rabobank is tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Amsterdam, [eiseres] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Ten tijde van de conclusie van dupliek stond de zaak bij het gerechtshof Amsterdam voor beraad partijen.
2.13.
[eiseres] beschikt naast de betaalrekening bij Rabobank over een betaalrekening bij ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) en ING Bank N.V. (hierna: ING) die zij gebruikt voor het doen en het ontvangen van betalingen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na eiswijziging en samengevat weergegeven – in de eerste plaats een verklaring voor recht dat Rabobank geen opzeggingsbevoegdheid toekomt. Als die vordering niet wordt toegewezen vordert zij een verklaring voor recht dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiseres] vordert in beide gevallen een bevel dat de bankrelatie tussen haar en Rabobank, op straffe van een door Rabobank te betalen dwangsom, wordt voortgezet. Zij vordert ook dat Rabobank wordt veroordeeld in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] heeft als redenen voor haar vordering naar voren gebracht, dat Rabobank de bankrelatie met [eiseres] ten onrechte heeft opgezegd. Dit was niet mogelijk omdat er geen gegronde redenen voor opzegging waren. Voor zover Rabobank al een opzeggingsbevoegdheid toekwam, is de opzegging door Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dit leidt ertoe dat de opzegging nietig is, niet bestaat dan wel zonder rechtsgevolg is gebleven. Rabobank moet daarom de bankrelatie met [eiseres] herstellen.
3.3.
Rabobank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, (nader) ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
In deze zaak moet de vraag worden beantwoord of de opzegging van de overeenkomsten met [eiseres] door Rabobank standhoudt.
4.2.
Uit artikel 35 ABV volgt dat zowel [eiseres] als Rabobank de mogelijkheid heeft om de overeenkomst op te zeggen. Rabobank heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. [eiseres] wordt niet gevolgd in haar betoog dat Rabobank op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 Burgerlijk Wetboek; BW) pas gebruik kan maken van haar opzeggingsbevoegdheid, wanneer er sprake is van een gegronde reden. Dit volgt noch uit de wet, noch uit de rechtspraak van de Hoge Raad waarnaar [eiseres] verwijst (de Hoge Raad heeft het in zijn uitspraken slechts over de nadere eisen die aan de opzegging kunnen worden gesteld en niet over de gronden van de opzegging). Ook de bancaire zorgplicht van Rabobank gaat niet zo ver dat zij slechts de overeenkomsten mag opzeggen wanneer er sprake is van een gegronde reden. Dat wat [eiseres] naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van haar stelling dat er geen gegronde reden voor de opzegging is, hoeft daarom niet te worden beoordeeld.
4.3.
De rechtsgeldigheid van de opzegging moet worden beoordeeld aan de hand van de ABV, de Algemene voorwaarden r-c, de overeenkomst en artikel 6:248 lid 2 BW. De opzegging door Rabobank zal niet rechtsgeldig zijn als zij, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.4.
De beoordeling of sprake is van een onaanvaardbare opzegging komt daarmee neer op een belangenafweging. Het belang van Rabobank bij de opzegging moet worden afgewogen tegen het belang van [eiseres] bij voortzetting van de bankrelatie en de overeenkomsten. Anders dan [eiseres] heeft betoogd, moet deze afweging plaatsvinden aan de hand van alle ten tijde van de opzegging bekende feiten en omstandigheden. Het gaat er immers om of Rabobank, gelet op de haar toen bekende feiten en omstandigheden en met inachtneming van de belangen van [eiseres] , de overeenkomsten mocht opzeggen.
4.5.
In het kader van de hiervoor vermelde belangenafweging is mede van belang de in artikel 2 lid 1 ABV vermelde zorgplicht van Rabobank. Op grond van deze zorgplicht moet Rabobank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht nemen en naar beste vermogen rekening houden met de belangen van [eiseres] . Aan de andere kant is mede van belang de verplichting van [eiseres] om op grond van artikel 2 lid 2 ABV eraan mee te werken dat Rabobank aan haar verplichtingen tegenover toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik te (laten) maken van haar diensten, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van Rabobank en die de werking van de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
het belang van Rabobank bij de opzegging
4.6.
Zowel [eiseres] als Rabobank heeft ter onderbouwing van haar stellingen uitdrukkelijk verwezen naar de in kort geding ingediende processtukken. Zij hebben opgemerkt dat de inhoud van deze stukken als in deze procedure herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
4.7.
Uit de in het kort geding en de in deze procedure ingediende processtukken maakt de rechtbank op dat Rabobank de overeenkomsten met [eiseres] heeft opgezegd, omdat zij vond dat [eiseres] niet aan haar contractuele verplichting voldeed, namelijk het niet tijdig melden van de wijzing in de aandelenverhouding. Verder vond Rabobank dat zij – gelet op de door haar tijdens haar onderzoek geconstateerde omstandigheden – niet kon voldoen aan de op haar rustende verplichting op grond van artikel 3 lid 2, aanhef en onder d Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft). De rechtbank begrijpt de stellingen van Rabobank zo dat het dit samenstel van omstandigheden is geweest dat ertoe heeft geleid dat zij gebruik heeft gemaakt van haar contractuele mogelijkheid om de overeenkomsten op te zeggen.
4.8.
[eiseres] en Rabobank zijn het erover eens dat Rabobank op grond van artikel 3 lid 2, aanhef en onder d Wwft verplicht is een cliëntenonderzoek te verrichten dat haar in staat stelt een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen. Zij moet dit doen om zeker te stellen dat die overeenkomen met de kennis die Rabobank heeft van de zakelijke relatie en haar risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie worden gebruikt. Als Rabobank met betrekking tot een zakelijke relatie als [eiseres] niet kan voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van (onder meer) artikel 3 lid 2, aanhef en d Wwft, moet zij die zakelijke relatie beëindigen (artikel 5 lid 2 Wwft). De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat beëindiging van de relatie alleen aan de orde kan zijn wanneer de bank het cliëntenonderzoek niet volledig kan uitvoeren. Dit blijkt noch uit de tekst van de Wwft, noch uit de door [eiseres] aangehaalde parlementaire geschiedenis en onderdelen van de Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
4.9.
[eiseres] en Rabobank hebben met elkaar gesproken voordat [eiseres] in april 2018 klant van Rabobank werd. Tussen partijen staat vast dat [grootaandeelhouder] tijdens dat gesprek aan Rabobank heeft gezegd dat de rekening zou worden gebruikt voor transacties met een totale omvang van ongeveer EUR 500.000,- per jaar. [grootaandeelhouder] heeft dit door het invullen van de benodigde formulieren ook schriftelijk aan Rabobank medegedeeld. Rabobank heeft tijdens haar onderzoek ontdekt dat een aanzienlijk hoger bedrag dan de genoemde EUR 500.000,- over de betaalrekening liep. Volgens Rabobank is er tot april 2019 ongeveer voor EUR 8.000.000,- aan transacties over de rekening gelopen. Rabobank heeft verder in haar onderzoek vastgesteld dat de betalingen die [eiseres] ontvangt grotendeels afkomstig zijn van natuurlijke personen die in Rusland wonen. Volgens Rabobank valt hierbij op dat geregeld betalingen aan [eiseres] worden gedaan die elkaar opvolgen met slechts USD 1,- verschil. Een deel van de natuurlijke personen dat aan [eiseres] betaalt heeft meerdere bankrekeningen en deze personen bankieren allemaal bij dezelfde bank. Met elke bankrekening wordt steeds één betaling gedaan. Ook worden volgens Rabobank steeds aankopen gedaan voor ronde bedragen, wat volgens haar opvallend is. Bij aankoop van bloemen op een handelsplatform is het totale factuurbedrag normaal gesproken het resultaat van de koop van verschillende aantallen stelen van verschillende variëteiten en lengten die tegen verschillende prijzen worden verhandeld. Het is dan opvallend dat steeds voor ronde bedragen aankopen worden gedaan. Ook worden betalingen voor één klant vanaf verschillende bankrekeningen gedaan en zijn de omschrijvingen bij de door [eiseres] ontvangen betalingen zo minimaal dat zij niet tot factuurnummers te herleiden zijn. Volgens Rabobank zijn dit allemaal indicaties dat er sprake is van het witwassen van geld.
4.10.
[eiseres] heeft de door Rabobank geconstateerde feiten en omstandigheden op zichzelf niet weersproken. Ook heeft zij de door Rabobank geconstateerde feiten en omstandigheden indicaties zijn van het witwassen van geld niet weersproken. De door [eiseres] gegeven verklaring voor deze feiten en omstandigheden overtuigt daartegenover niet. Zo geeft zij geen overtuigende verklaring voor de enorme toename van haar omzet (volgens [eiseres] van enkele honderdduizenden euro’s naar EUR 10.000.000,- in 2019) en de aanmerkelijk grotere omvang van het aantal transacties dat via haar bankrekening loopt. [eiseres] heeft slechts in algemene bewoordingen verwezen naar het succes van het platform waarvan zij gebruik maakt. Zij heeft echter niet inzichtelijk gemaakt wat maakt dat het platform zó succesvol is dat het heeft geleid tot de zeer aanzienlijke toename van haar omzet en transacties ten opzichte van de door haar bij aanvang van de relatie met Rabobank geschatte omvang van de transacties van EUR 500.000,-.
4.11.
[eiseres] heeft toegelicht hoe het komt dat zij veelal betalingen van natuurlijke personen ontvangt. Volgens haar is dit te wijten aan het feit dat de bloemisten die op haar platform handelen eenmanszaken en vennootschappen onder firma zijn. Zij gebruiken als privépersonen een bankrekening. Maar daarmee wordt geen verklaring gegeven voor het eveneens door Rabobank geconstateerde feit dat deze natuurlijke personen betalingen vanaf meerdere bankrekeningen verrichten en dat van iedere bankrekening steeds één betaling wordt gedaan. Ook hiervoor heeft [eiseres] geen afdoende verklaring gegeven. Dat haar klanten steeds bloemen bestellen voor een bepaald vast en rond bedrag of een vaste limiet, in plaats van een specifieke hoeveelheid bloemen met wisselende prijzen, en dat dit in Rusland gebruikelijk is heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd. Ook haar stelling dat het in Rusland gebruikelijk is, om ter onderscheiding van verschillende betalingen, de betalingen met USD 1,- of EUR 1,- te vermeerderen of verminderen heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd.
4.12.
Verder heeft [eiseres] op zichzelf niet de stelling van Rabobank weersproken dat de vermeldingen bij betalingen aan [eiseres] zo minimaal zijn dat zij niet tot factuurnummers zijn te herleiden. [eiseres] heeft naar voren gebracht dat, voor zover bij betalingen geen factuurnummers zijn vermeld, de vermelde gegevens doorgaans zien op de contractnummers. Een onderbouwing van dit standpunt heeft [eiseres] niet gegeven. Dit lag wel op haar weg, gelet op het door Rabobank gemotiveerde en (met verwijzing naar het rapport) onderbouwd ingenomen standpunt. Zo wordt in het rapport vermeld, zoals Rabobank ook naar voren heeft gebracht, dat tot en met december 2019 3227 betalingen zijn ontvangen, waarvan maar bij 222 betalingen een verwijzing naar een factuurnummer is vermeld.
4.13.
[eiseres] heeft erkend dat vanaf verschillende bankrekeningen uit Rusland betalingen ten behoeve van één klant worden gedaan. [eiseres] heeft dit geweten aan de regels die in Rusland gelden ter voorkoming van kapitaalvlucht naar het buitenland. Volgens [eiseres] gelden er als gevolg van deze regels in Rusland limieten voor het overmaken van geld. Uit de toelichting van [eiseres] volgt dat, doordat betalingen vanaf verschillende bankrekeningen worden gedaan, door de klant geprobeerd wordt om onder de geldende limieten te blijven. Dit betekent op zichzelf al dat, doordat [eiseres] deze betalingen ontving, het risico bestaat dat zij meewerkt aan het omzeilen van de Russische regels ter beperking van kapitaalvlucht. [eiseres] heeft gesteld dat zij de klanten die op deze wijze handelen heeft laten weten dit niet meer te accepteren. Dit doet er niet aan af dat de hiervoor besproken handelwijze zich in de periode waarin Rabobank haar onderzoek uitvoerde wel voordeed.
4.14.
Uit dat wat [eiseres] in deze procedure naar voren heeft gebracht volgt niet dat Rabobank bij aanvang van de bankrelatie al met de hiervoor besproken feiten en omstandigheden bekend was.
4.15.
Gelet op dat wat hiervoor onder 4.9 tot en met 4.14 is overwogen kon Rabobank naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie komen dat zij zich niet ervan kon verzekeren dat de transacties van [eiseres] overeenkwamen met de kennis die zij over [eiseres] had en met het opgemaakte risicoprofiel. Zij kon dus tot de conclusie komen dat zij niet kon voldoen aan haar verplichting op grond van artikel 3 lid 2 sub d Wwft. Rabobank had daarmee een gerechtvaardigd belang bij het opzeggen van de overeenkomsten met [eiseres] . Anders dan [eiseres] naar voren lijkt te brengen is voor een rechtmatige opzegging niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat [eiseres] betrokken is bij het witwassen van geld. Rabobank heeft ook geen formele opsporingsbevoegdheden en is bij haar cliëntenonderzoek aangewezen op haar kennis van transacties, antwoorden die zij van haar cliënten krijgt en informatie die zij uit openbare bronnen kan halen.
4.16.
In het midden kan blijven of Rabobank de overeenkomsten ook kon opzeggen, omdat [eiseres] pas na twee maanden had laten weten dat [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] als aandeelhouders waren toegetreden. Uit dat wat hiervoor is geoordeeld volgt namelijk dat Rabobank ook zonder deze tekortkoming een gerechtvaardigd belang had bij opzegging van de overeenkomsten.
de opzegging en artikel 6:248 lid 2 BW
4.17.
Volgens [eiseres] is de opzegging door Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij naar voren gebracht dat zij meerdere maatregelen heeft genomen om de zorgen van Rabobank over betrokkenheid bij het witwassen van geld weg te nemen. Verder heeft zij gesteld dat [eiseres] door het wegvallen van de bankrelatie met Rabobank niet in staat zal zijn om haar handelsplatform te exploiteren. Volgens [eiseres] komt dit doordat Rabobank de enige bank is die een systeem aanbiedt waarmee in het buitenland betalingen aan de telers kunnen worden gedaan, waarbij het koopmoment en de betaling vrijwel samenvallen (real-time betaling / instant payment). Zij biedt ook de beste dienstverlening. Door het wegvallen van de bankrelatie met Rabobank kan [eiseres] niet langer deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zal de onderneming ten onder gaan, zo heeft [eiseres] gesteld.
4.18.
De omstandigheid dat [eiseres] maatregelen heeft genomen baat haar niet. Zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen moet de belangenafweging plaatsvinden aan de hand van de alle ten tijde van de opzegging bekende feiten en omstandigheden. Uit dat wat [eiseres] en Rabobank naar voren hebben gebracht volgt dat de door [eiseres] genomen maatregelen zijn genomen nadat Rabobank de overeenkomsten had opgezegd. Zij kunnen daarom geen rol spelen bij de toetsing van de belangenafweging.
4.19.
Rabobank heeft [eiseres] ’ stellingen gemotiveerd weersproken. Zo heeft zij erop gewezen dat ook ABN AMRO en ING, waar [eiseres] ook bankiert, de mogelijkheid bieden om real-time betalingen uit te voeren. Naar het oordeel van de rechtbank kan [eiseres] ook op deze manier voorzien in de behoefte om real-time betalingsmogelijkheden aan te bieden. Dat Rabobank een sterke positie in de markt heeft, een goede naam heeft en een goede dienstverlening biedt, maakt dit niet anders. [eiseres] heeft nog naar voren gebracht dat zij bij andere banken vaker storingen ervaart, waarbij zij overigens niet heeft gesteld dat dit ABN AMRO en/of ING betreft. Zij heeft dit echter niet onderbouwd gesteld.
4.20.
[eiseres] heeft verder naar voren gebracht dat zij moet vrezen voor reputatieschade als de opzegging in stand blijft. Daarnaast zal haar kredietbeoordeling en de mogelijkheid om met andere financiële instellingen zaken te doen volgens [eiseres] negatief worden beïnvloed. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij reputatieschade zal lijden heeft [eiseres] verwezen naar haar groeiende commerciële relatie met Royal FloraHolland (hierna: RFH). Zij heeft erop gewezen dat de afzet bij RFH sinds begin 2020 is toegenomen naar EUR 574.340,36. [eiseres] gaat hiermee ten onrechte eraan voorbij dat, zoals is overwogen onder 4.4, de beoordeling of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is moet plaatsvinden aan de hand van de feiten en omstandigheden die ten tijde van de opzegging bekend waren. Rabobank heeft onweersproken naar voren gebracht dat [eiseres] tot eind 2019 voor EUR 6.000,- aan bloemen bij RFH heeft afgenomen, op een omzet van (afgerond) EUR 12.000.000,-. Daarmee kan niet worden gezegd dat RFH op het moment van de opzegging een zodanig belangrijke relatie voor [eiseres] was, dat [eiseres] moest vrezen voor reputatieschade die aan de opzegging in de weg kan staan. Hetzelfde geldt voor de geuite vrees voor reputatieschade bij andere partners van [eiseres] . Zij heeft onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat de beëindiging van de bancaire relatie met Rabobank, ten tijde van de opzegging, ertoe zou leiden dat partners van [eiseres] niet meer met haar zouden willen samenwerken. De stelling dat haar kredietbeoordeling en haar mogelijkheid om met andere financiële instellingen zaken te doen negatief worden beïnvloed heeft [eiseres] onvoldoende met concrete feiten onderbouwd.
4.21.
Tot slot heeft [eiseres] gewezen op het risico dat zij door Rabobank zal worden opgenomen in het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR). Dit zal volgens [eiseres] tot gevolg hebben dat andere banken (naar de rechtbank begrijpt: ABN AMRO en ING) hun dienstverlening zullen beëindigen. Rabobank heeft hier tegenover gesteld dat een registratie in het EVR niet heeft plaatsgevonden en dat die niet aan de orde is. De stelling van [eiseres] dat zij vanwege opname in het EVR moet vrezen voor beëindiging van de bancaire relatie met ABN AMRO en/of ING kan dus niet slagen. Daarbij komt dat, wanneer ABN AMRO en/of ING gebruikmaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging, de rechtsgeldigheid van die opzegging (eveneens) moet worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor onder 4.3 weergegeven maatstaf met inachtneming van de door [eiseres] enerzijds en ABN AMRO dan wel ING anderzijds te stellen belangen. De rechtbank kan daarop niet vooruitlopen.
4.22.
Rabobank heeft overeenkomstig de op haar rustende zorgplicht onderzoek gedaan voordat zij kenbaar maakte de overeenkomsten met [eiseres] te willen beëindigen. Zij heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven op haar bedrijfsvoering en zij heeft de beëindigingsdatum verschoven om nader met [eiseres] te spreken over de beëindiging van de overeenkomsten. Ook wat betreft de wijze van opzeggen heeft Rabobank daarmee aan haar zorgplicht voldaan.
4.23.
De slotconclusie is dat de opzegging van de overeenkomsten niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, omdat Rabobank een voldoende zwaarwegend belang had bij het opzeggen van de overeenkomsten in verhouding tot het belang van [eiseres] bij voortzetting daarvan. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
4.24.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze worden begroot op EUR 656,- aan griffierecht en op EUR 1.126,- (2 punten x tarief EUR 563,-) aan salaris advocaat. [eiseres] zal verder ambtshalve worden veroordeeld in de nakosten aan de zijde van Rabobank, op de hierna onder de beslissing vermelde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure begroot op EUR 1.782,-;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021. [1]
De griffier is verhinderd om dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.type: ERM