In deze zaak heeft de kantonrechter op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzetzaak, waarbij de opposant, een besloten vennootschap, verzet heeft ingesteld tegen een verstekvonnis van 8 oktober 2009. Dit verstekvonnis verplichtte de opposant om een bedrag van € 2.951,65 te betalen aan Hoist, met betrekking tot aan haar gecedeerde facturen van KPN. De opposant stelde dat er nooit een overeenkomst met KPN heeft bestaan en vroeg om ontheffing van de veroordeling en vernietiging van het verstekvonnis, met afwijzing van de vorderingen van de geopposeerde en veroordeling van de geopposeerde in de proceskosten.
De procedure begon met de verzetdagvaarding van 8 december 2020, gevolgd door een herstelexploot en een instructievonnis van 18 januari 2021. De kantonrechter heeft beoordeeld of het verzet tijdig was ingesteld tegen het verstekvonnis. Volgens artikel 145 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schorst het verzet de tenuitvoerlegging van het vonnis, mits dit tijdig en op de juiste wijze wordt gedaan. De kantonrechter concludeerde dat het verzet niet op de juiste wijze was ingesteld, omdat het was gericht tegen de geopposeerde, die niet de oorspronkelijk eisende partij was. De oorspronkelijke eisende partij was Hoist.
Aangezien de opposant het verzet niet heeft ingesteld tegen Hoist, was hij niet-ontvankelijk in zijn verzet. De kantonrechter heeft de opposant dan ook veroordeeld in de proceskosten van de geopposeerde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.