Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een overleveringszaak waarbij een verzoek tot overlevering uit Hongarije aan de orde was. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 12 januari 2021 door de Tatabánya Regional Court in Hongarije is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Hongarije, was zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was op dat moment gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op openbare zittingen op 19 mei en 4 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord en bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J. Nijhof.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De advocaat van de opgeëiste persoon betoogde dat deze niet op de hoogte was van de zitting in hoger beroep in Hongarije, terwijl de officier van justitie stelde dat de opgeëiste persoon voldoende gelegenheid had gehad om zijn verdediging te voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich bewust onvindbaar heeft gemaakt voor de Hongaarse autoriteiten en dat hij niet in persoon is verschenen bij de processen die tot het vonnis hebben geleid.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering niet in strijd is met de rechten van de verdediging van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden aan in de weg stonden en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De beslissing is genomen door de rechters A.K. Glerum, M.C. Eggink en C. Huizing-Bruil, en is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.