ECLI:NL:RBAMS:2021:3261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
13/751248-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek uit Hongarije met betrekking tot de opgeëiste persoon en de toepassing van artikel 12 OLW

Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een overleveringszaak waarbij een verzoek tot overlevering uit Hongarije aan de orde was. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 12 januari 2021 door de Tatabánya Regional Court in Hongarije is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Hongarije, was zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was op dat moment gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op openbare zittingen op 19 mei en 4 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord en bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J. Nijhof.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De advocaat van de opgeëiste persoon betoogde dat deze niet op de hoogte was van de zitting in hoger beroep in Hongarije, terwijl de officier van justitie stelde dat de opgeëiste persoon voldoende gelegenheid had gehad om zijn verdediging te voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich bewust onvindbaar heeft gemaakt voor de Hongaarse autoriteiten en dat hij niet in persoon is verschenen bij de processen die tot het vonnis hebben geleid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering niet in strijd is met de rechten van de verdediging van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden aan in de weg stonden en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De beslissing is genomen door de rechters A.K. Glerum, M.C. Eggink en C. Huizing-Bruil, en is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751248-21 (EAB III)
RK nummer: 21/1632
Datum uitspraak: 15 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 januari 2021 door
the Tatabánya Regional Court(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 mei 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de beantwoording van de vragen die door het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de toetsing aan artikel 12 OLW zijn gesteld.
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 4 juni 2021 in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van 19 mei 2021 bevond. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
-
Judgement No. 5.B.133/2016/86 of the District Court of Komárom (acting as the court of first instance), and
-
Judgement No. 2.Bf.68/2018/8 of the Tatabánya Regional Court (acting as the court of second instance), dated 05 June 2018 and final and binding on 05 June 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en zeven maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 5 juni 2018.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de advocaat
De advocaat heeft betoogd dat uit de brief van 3 juni 2021 niet blijkt dat dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de hoger beroepszitting van 5 juni 2018 en evenmin blijkt dat er direct dan wel indirect contact is geweest met de toegevoegde advocaat. De opgeëiste persoon was dus niet op de hoogte van de zitting in hoger beroep. Het feit dat hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten kan hooguit als argument gelden voor de stelling dat hij op de hoogte had moeten zijn van de procedure in eerste aanleg, maar niet in hoger beroep. Ten grondslag aan het EAB ligt de tenuitvoerlegging van de beslissing in hoger beroep. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon voldoende in de gelegenheid is geweest om zijn verdediging te voeren. Hij heeft drie maanden in voorlopige hechtenis gezeten. Daarna is hij in 2016 Hongarije ontvlucht en heeft jaren onder de radar en onder valse namen in Nederland geleefd. Toen de beslissing in hoger beroep op 5 juni 2018 is gewezen, verbleef de opgeëiste persoon in Nederland onder een valse naam. De Hongaarse autoriteiten hebben al het mogelijke gedaan om de opgeëiste persoon te laten verdedigen door een advocaat aan de zaak toe te voegen. Uit de aangeleverde informatie bleek eerst dat het hoger beroep door het Hongaarse openbaar ministerie was ingesteld, maar later is gebleken dat het hoger beroep door zowel het openbaar ministerie als de advocaat is ingesteld. Gelet op deze omstandigheden moet worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Toetsingskader
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
3.1.1
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021, Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging, zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
3.1.2
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
3.1.3
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
3.1.4
Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
3.1.5
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand doet van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat.
3.1.6
In het kader van de in overweging 3.1.4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg.
3.1.7
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het HvJ EU en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.1.8
Komt de rechtbank na de in de overwegingen 3.1.4-3.1.7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat dat de opgeëiste persoon op een andere wijze op de hoogte is gesteld van het proces in hoger beroep en is geïnformeerd dat er ook buiten zijn aanwezig een beslissing kan worden genomen.
In de aanvullende informatie van 19 mei 2021 staat dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces in eerste aanleg en evenmin bij het proces in hoger beroep, maar dat hij was vertegenwoordigd door een gedetacheerde advocaat. Ook staat er in deze informatie dat de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld. Uit een e-mail van 28 mei 2021 volgt dat de gedetacheerde advocaat door de Staat is aangewezen.
In de aanvullende informatie van 3 juni 2021 staat ook dat de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld. Tevens staat er dat de opgeëiste persoon voor het proces in hoger beroep is opgeroepen
by substituted service of process. Daarnaast staat in de laatste alinea van deze informatie het volgende:
Pursuant to Section 752 (4) of Act XC of 2017 on the Criminal Procedures if the defendant is located after the delivery of the final decision, a motion for re-trial may be submitted in his favour.
Doorslaggevend voor de rechtbank in deze zaak is dat de opgeëiste persoon naar eigen zeggen in 2016, na zijn vrijlating uit detentie in een andere zaak, Hongarije is ontvlucht en zich daarna onder valse namen heeft schuilgehouden in Nederland, terwijl hij wist dat er ook een strafrechtelijke procedure in deze Hongaarse zaak liep. Hij heeft immers drie maanden in voorlopige hechtenis gezeten voor de onderhavige zaak. De opgeëiste persoon heeft zich dus welbewust onvindbaar gemaakt voor de Hongaarse autoriteiten. Door zijn handelen heeft hij ook de betekening (in persoon) in het proces in hoger beroep gefrustreerd.
Gelet op deze omstandigheden en de overige verstrekte informatie ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De overlevering houdt naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in, nu er sprake is van een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid bij de opgeëiste persoon, voor zover al niet kan worden gesteld dat hij welbewust en ondubbelzinnig, zij het stilzwijgend, afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn in de procedures.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Tatabánya Regional Court(Hongarije).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.