ECLI:NL:RBAMS:2021:3259

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
13/751694-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek uit Portugal met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel en de toepassing van de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Justitiële Autoriteit van Madeira, Portugal, op 23 april 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Kaapverdië, is in Portugal veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon nog in hoger beroep kan gaan, waardoor de weigeringsgrond van artikel 6a OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft ook de nieuwe regeling voor de beslistermijn onder de Herimplementatiewet in overweging genomen en vastgesteld dat de beslistermijn van 90 dagen is verstreken zonder dat deze voor onbepaalde tijd is verlengd. Dit betekent dat er geen grondslag bestaat voor vrijheidsbeneming op basis van een bevel tot gevangenneming. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Portugal toegestaan, onder de voorwaarde dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij daartoe instemt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751694-20
RK nummer: 20/3952
Datum uitspraak: 18 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 april 2020 door
the Judicial Court of the District of Madeira(Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Kaapverdië) op [geboortedag] 1967,
verblijvende op het adres: [adres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 oktober 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht en door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of – kort gezegd – het EAB betrekking heeft op vervolging of op executie en, in het geval het EAB betrekking heeft op vervolging, nogmaals te vragen om een terugkeergarantie.
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 4 juni 2021 in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 16 oktober 2020 bevond. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht en door een tolk in de Portugese taal.
Beslistermijn en vrijheidsbeneming
Op 1 april 2021 is de Wet van 3 maart 2021 tot herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet) (hierna: Herimplementatiewet) in werking getreden. De Herimplementatiewet kent een nieuwe regeling voor de beslistermijn. Deze regeling houdt in dat wanneer de rechtbank binnen 90 dagen nog geen uitspraak heeft kunnen doen op het verzoek tot overlevering, zij de beslistermijn enkel nog (telkens) kan verlengen indien zij in afwachting is van een uitspraak van het Hof van Justitie over prejudiciële vragen (artikel 22, vierde lid, OLW) of indien er een onderzoek is ingesteld naar een (mogelijk) reëel gevaar van een schending van de grondrechten zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW (artikel 22, vijfde en zesde lid, OLW).
De Herimplementatiewet bevat geen overgangsregeling en heeft onmiddellijke werking. Als gevolg daarvan zijn ook de nieuwe leden 4-6 van artikel 22 OLW van toepassing “op nieuwe situaties en op het moment van inwerkingtreding bestaande situaties”. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat onder “op het moment van inwerkingtreding bestaande situaties” niet zijn begrepen gevallen waarin vóór de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet de beslistermijn al voor onbepaalde tijd was verlengd op grond van het kaderbesluitconforme uitgelegde oude lid 4 van die bepaling.
In de onderhavige zaak is de beslistermijn van 90 dagen verstreken en heeft de rechtbank de beslistermijn niet voor onbepaalde tijd verlengd vóór de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag bestaat voor vrijheidsbeneming op grond van een bevel tot gevangenneming.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Kaapverdische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
order of 28 November 2016 for the purpose of a judicial interrogation of a defendant held for the application of coercive measures. In
Form Astaat dat deze order is uitgevaardigd door het
Tribunal Judicial da Comarca da Madeira.
De raadsman heeft aangevoerd dat het, ondanks de aanvullende informatie, nog steeds onduidelijk is of de overlevering wordt gevraagd ten behoeve van vervolging of ten behoeve van executie en, als het een executie betreft, of deze ook ziet op het in het EAB genoemde feit. De Portugese autoriteiten hebben voldoende tijd gehad om deze onduidelijkheid op te helderen en de officier van justitie moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair moet het overleveringsverzoek worden afgewezen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het een overleveringsverzoek ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf betreft. In de aanvullende informatie van 23 november 2016 en 9 april 2021 staat dat de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en dat het vonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank leest, gelet op voornoemde aanvullende informatie, het EAB zo dat de overlevering wordt gevraagd voor de tenuitvoerlegging van het vonnis waarbij een gevangenisstraf van zes jaar is opgelegd voor het feit dat in het EAB is omschreven. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Artikel 6a OLW en artikel 12 OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is niet van toepassing indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen dan nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren vanwege de omstandigheid dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de brief van 18 mei 2021 het volgende verklaard:
- It is not possible for the defendant [opgeëiste persoon] to apply for a new trail;
- The defendant [opgeëiste persoon] may pursue the sentence as an ordinary appeal.
In de brief van 2 juni 2021 staat vermeld dat:
(…) bij een gewoon beroep, de verdachte 30 dagen heeft om in beroep te gaan gerekend vanaf de kennisgeving van het vonnis.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen deze verklaringen in samenhang gelezen aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Uit het voorgaande volgt ook dat de veroordeling niet onherroepelijk is, zodat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Portugees recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl – zoals hiervoor is overwogen – geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling vanwege de beroepsmogelijkheid die in Portugal nog openstaat. Zijn overlevering kan worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Judicial Court of the Judicial District of Madeira Central Criminal Judge of Funchal – Judge 1heeft de volgende garantie gegeven:
The defendant [opgeëiste persoon] may, in case of a res judicata sentence, serve the imprisonment sentence at the country of his nationality, if he does so consent and the authorities from The Netherlands allow so.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Judicial Court of the District of Madeira(Portugal).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.