Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een overleveringszaak waarbij de officier van justitie een verzoek indiende op basis van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen. Dit verzoek betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1968, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 4 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord en bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.P.A. van Schaik.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie Oslo op 19 februari 2021, voldoet aan de vereisten van de Overeenkomst en de Uitvoeringswet. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar en zes maanden, waarvan nog vijf jaar, vijf maanden en 28 dagen resteert. De rechtbank heeft geen weigeringsgronden gevonden die de overlevering in de weg staan, ondanks dat een deel van de feiten in Noorwegen is gepleegd. De officier van justitie heeft betoogd dat Nederland rechtsmacht heeft over de feiten, omdat het gaat om een voortdurende handeling.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering heeft kunnen komen en heeft de overlevering toegestaan. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 1 en 3 van de Uitvoeringswet en de relevante artikelen van de Overeenkomst. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.