ECLI:NL:RBAMS:2021:3258

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
13/751373-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek uit Noorwegen, overlevering toegestaan

Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een overleveringszaak waarbij de officier van justitie een verzoek indiende op basis van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen. Dit verzoek betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1968, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 4 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord en bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.P.A. van Schaik.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie Oslo op 19 februari 2021, voldoet aan de vereisten van de Overeenkomst en de Uitvoeringswet. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar en zes maanden, waarvan nog vijf jaar, vijf maanden en 28 dagen resteert. De rechtbank heeft geen weigeringsgronden gevonden die de overlevering in de weg staan, ondanks dat een deel van de feiten in Noorwegen is gepleegd. De officier van justitie heeft betoogd dat Nederland rechtsmacht heeft over de feiten, omdat het gaat om een voortdurende handeling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering heeft kunnen komen en heeft de overlevering toegestaan. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 1 en 3 van de Uitvoeringswet en de relevante artikelen van de Overeenkomst. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751373-21
RK nummer: 21/2055
Datum uitspraak: 18 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3, eerste lid, van de Wet houdende uitvoering van de op 28 juni 2006 te Wenen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (Uitvoeringswet) jo. artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 14 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd op 19 februari 2021 door
Oslo statsadvokatembeter(Openbaar Ministerie Oslo), Noorwegen. Het aanhoudingsbevel strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geb] (Polen) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat,
mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het aanhoudingsbevel

In het aanhoudingsbevel wordt melding gemaakt van een arrest van gerechtshof Borgarting van 3 september 2020 (referentie: 19-146703AST-BORG/01).
In het aanhoudingsbevel staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het aanhoudingsbevel nog vijf jaar, vijf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het aanhoudingsbevel. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4.
Strafbaarheid: feiten vermeld op de lijst in artikel 3, vierde lid, Overeenkomst
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst in artikel 3, vierde lid, Overeenkomst, te weten:
- seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;
- verkrachting.
Volgens de in rubriek c) van het aanhoudingsbevel vermelde gegevens is op deze feiten naar Noors recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, Uitvoeringswet
Het aanhoudingsbevel heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk buiten het Noorse grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, Uitvoeringswet de overlevering niet toe indien naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd.
Primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat Nederland ook in dergelijke gevallen rechtsmacht heeft, omdat sprake is van een voortdurende handeling. Er is dus geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, Uitvoeringswet.
Met een beroep op artikel 2, tweede lid, Uitvoeringswet heeft de officier van justitie subsidiair gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Noorse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- Noorwegen heeft rechtsmacht over deze feiten;
- een deel van de feiten is in Noorwegen gepleegd;
- er ligt een Noors vonnis dat voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
De rechtbank ziet in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht geen aanknopingspunten dat Nederland in een dergelijk geval rechtsmacht zou hebben over de feiten, maar gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot de vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het aanhoudingsbevel voldoet aan de in de Overeenkomst en Uitvoeringswet gestelde vereisten en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet.
De artikelen 3, 4, 5 en 11 Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan Oslo statsadvokatembeter (Openbaar Ministerie Oslo), Noorwegen.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.