ECLI:NL:RBAMS:2021:3254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
13/751339-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek uit Polen met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een overleveringszaak waarbij een verzoek tot overlevering uit Polen aan de orde was. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 16 maart 2021 door de Sąd Okręgowy II Wydział Karny in Suwałki is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987 en gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 4 juni 2021. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft in haar oordeel overwogen dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging, die stelden dat de opgeëiste persoon slachtoffer is van systematische gebreken in de Poolse rechtsorde, verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor een schending van de rechten van de verdediging en dat de overlevering geen schending van de mensenrechten zou inhouden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, en mrs. M.C. Eggink en C. Huizing-Bruil, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751339-21
RK nummer: 21/1773
Datum uitspraak: 18 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 maart 2021 door
Sąd Okręgowy II Wydział Karny, Suwałki(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat,
mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
a. a)
final and legally binding judgement of 28 Maj 2020 issued by the District Court of Suwałki(II K 348/20);
b)
final and legally binding judgement of 17 September 2020 issued by the District Court of Suwałki(II K 194/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van negen maanden (II K 348/20) en zes maanden (II K 194/20), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog zeven maanden en negen dagen (II K 348/20) en zes maanden (II K 194/20). De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis met nummer II K 348/20
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.
Vonnis met nummer II K 194/20
Standpunt van de advocaat
De advocaat heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon in deze zaak het postadres van zijn vriendin had opgegeven en nadien niets meer over de zaak heeft vernomen. Uit de aanvullende informatie volgt ook niet dat hij op de hoogte is geraakt van de behandeling van de zaak. De Poolse autoriteiten bevestigen dat op hen geen wettelijke plicht rust om de opgeëiste persoon bekend te maken met de inhoud van het vonnis en dat hem geen mogelijkheid van hoger beroep wordt geboden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aan de orde is, maar dat van weigering moet worden afgezien. De opgeëiste persoon wist van de strafzaak en had zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen als hij dat had gewild.
Toetsingskader
3.1.1
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021, Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
3.1.2
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
3.1.3
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
3.1.4
Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
3.1.5
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand doet van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat.
3.1.6
In het kader van de in overweging 3.1.4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg.
3.1.7
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het HvJ EU en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.1.8
Komt de rechtbank na de in de overwegingen 3.1.4-3.1.7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Uit de aanvullende informatie van 30 april 2021 volgt evenwel dat de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek in deze zaak een adres heeft opgegeven. Na zijn vrijlating uit detentie in een andere zaak heeft hij vervolgens nog een nieuw adres opgegeven voor officiële correspondentie. De oproep voor de zitting is naar dit adres gestuurd. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Immers wist de opgeëiste persoon dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem liep en dat hij zich op het genoemde adres bereikbaar diende te houden, maar is hij desalniettemin naar Nederland vertrokken zonder dit te melden aan de Poolse autoriteiten. Hij heeft hierover zelf verklaard dat hij Polen is ontvlucht, omdat hij in die andere zaak nog een straf moest uitzitten en hij had gehoord dat Nederland geen personen aan Polen overlevert. Het verweer wordt derhalve verworpen.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
diefstal.

5.Artikel 11 OLW

Standpunt van de advocaat
De advocaat heeft betoogd dat de opgeëiste persoon slachtoffer is van systematische gebreken in de rechtsorde van Polen waardoor hij tweemaal tot langdurige gevangenisstraffen is veroordeeld zonder dat sprake is geweest van een eerlijk proces en zonder dat hij zich heeft kunnen (laten) verdedigen. In de zaak met nummer II K 348/20 is er druk op de opgeëiste persoon uitgeoefend om te bekennen, hetgeen hij gedaan heeft. Deze zaak is ook behandeld zonder bijstand van een raadsman, terwijl de opgeëiste persoon in de veronderstelling was dat hij zou worden verdedigd door een raadsman. Vervolgens zou de raadsman hoger beroep instellen en de opgeëiste persoon in dat proces verdedigen, maar dat is niet gebeurd. Inmiddels is het vonnis onherroepelijk. Voorts kampt de opgeëiste persoon met psychische problemen, waarvoor hij in Polen geen hulp zal krijgen. Deze psychische problemen vloeien voort uit de beschrijvingen van de feiten en omstandigheden van de strafbare feiten die hij ten aanzien van zijn toenmalige vriendin zou hebben gepleegd, alsook uit zijn ervaringen in eerdere detentie. De opgeëiste persoon zat eerder een jarenlange gevangenisstraf uit in de gevangenis van Przytvtystare. Zijn vader was ook gedetineerd in deze gevangenis. Zijn vader bevond zich in een kwetsbare positie, onder andere vanwege zijn ernstige gezondheidsklachten. Zijn vader is in conflict geraakt met de autoriteiten en gevangenisdirectie omdat hem stelselmatig de nodige medische hulp werd geweigerd. Na 4,5 jaar is de vader van de opgeëiste persoon in detentie om het leven gekomen. De familie heeft geprobeerd de doodsoorzaak te laten vaststellen en de autoriteiten hun verantwoordelijkheid te laten nemen. Hierdoor heeft de opgeëiste persoon het zeer zwaar gehad in detentie. De opgeëiste persoon vreest dat hij bij overlevering in dezelfde gevangenis zal worden geplaatst en dat het gevangenispersoneel, de directie en de medegedetineerden het op hem voorzien zullen hebben vanwege de problemen die zijn vader had.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de stelling dat de opgeëiste persoon onder druk zou zijn gezet om te bekennen allereerst niet is onderbouwd, en dat dit verder niet raakt aan de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht. Er is geen inmenging vanuit de politiek in deze zaak. Dat de opgeëiste persoon geen hulp voor zijn psychische problemen zou krijgen in Polen is een kale stelling zonder onderbouwing. Het Openbaar Ministerie heeft vooralsnog geen medische stukken ontvangen en geen toestemming om deze met de Poolse autoriteiten te delen. Hierdoor kan niet worden bevestigd dat de opgeëiste persoon geen medische behandeling in Polen kan krijgen. Dit leidt niet tot ontoelaatbaarheid van de overlevering of het stellen van nadere vragen hierover.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de door de advocaat genoemde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet zien op de onafhankelijkheid van de rechters die de zaak van de opgeëiste persoon inhoudelijk hebben behandeld. Ook is niet gebleken van speciale aandacht voor de zaak van de opgeëiste persoon vanuit de politiek of enige vorm van bemoeienis omtrent zijn strafzaak. Ook de stelling dat hij geen eerlijk proces zou hebben gekregen, omdat hij onder druk zou zijn gezet om te bekennen, terwijl zijn advocaat zich niet aan afspraken zou hebben gehouden is – wat daarvan overigens ook zij - niet onderbouwd.
Voor zover het verweer ziet op het standpunt dat de opgeëiste persoon individueel gevaar loopt in detentie overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de uiteenzetting op dit punt, hoe indringend ook, niet is onderbouwd. Verder beschikt de rechtbank niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden, waaruit volgt dat er sprake is een algemeen risico op gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Poolse detentie, ook niet wanneer deze psychische problemen zouden hebben. Gelet op het gegeven kader in de uitspraak Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of de opgeëiste persoon bij overlevering aan Polen zal worden blootgesteld aan een schending van artikel 11 OLW. De medische gesteldheid van de opgeëiste persoon kan niet leiden tot weigering van de overlevering, maar kan mogelijk een rol kan spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Als de rechtbank de overlevering toestaat, dan is het volgens artikel 35, derde lid, van de OLW aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden.
Gelet op het hiervoor genoemde toetsingskader valt het voorts buiten de reikwijdte van deze procedure om garanties op te vragen over plaatsing in een bepaalde detentie-instelling in verband met de vrees van de opgeëiste persoon om, gelet op de geschiedenis met zijn vader, in dezelfde gevangenis te worden geplaatst als voorheen.. De verweren van de advocaat worden verworpen.

6.Artikel 36 OLW

De advocaat heeft erop gewezen dat tegen de opgeëiste persoon nog een strafzaak in hoger beroep in Nederland loopt en dat hij daarbij aanwezig wil zijn.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een nog lopende strafzaak geen omstandigheid vormt die aan het toestaan van het overleveringsverzoek in de weg kan staan.
De OLW geeft aan de rechtbank niet de bevoegdheid een overleveringsverzoek te weigeren of om een beslissing daarover aan te houden indien in Nederland nog een strafzaak loopt tegen de opgeëiste persoon. Een eventuele openstaande strafzaak kan een feitelijke belemmering opleveren voor de overlevering in de zin van artikel 36 OLW, maar daarover kan volgens genoemd artikel alleen de officier van justitie een beslissing nemen.

7.Opheffings-/schorsingsverzoek

De advocaat heeft verzocht om de overleveringsdetentie te beëindigen, omdat er geen reëel gevaar voor vlucht bestaat. De opgeëiste persoon heeft eerder in Nederland gewerkt en woonruimte gehad. Hij voelt zich veilig in Nederland en beschermd door de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten en zal daarom niet vluchten.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Gelet op het feit dat de overlevering toelaatbaar is, en geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden of een onevenredig lange detentie, is schorsing van de overleveringsdetentie niet aan de orde.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 157, 285, 300, 304, 310 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy II Wydział Karny, Suwałki(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.