ECLI:NL:RBAMS:2021:32

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
13/232811-20, 13/152052-20 (tul) en 13/240105-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ISD-maatregel en de strafbaarheid van verdachte in een strafzaak met meerdere tenlasteleggingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, is beschuldigd van diefstal, bedreiging en belediging van politieambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 september 2020 in Amsterdam goederen heeft gestolen bij een supermarkt, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen een beveiliger. Daarnaast heeft hij een politieambtenaar bedreigd en beledigd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten grotendeels gevolgd, met uitzondering van een specifieke bedreiging die niet kon worden bewezen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal met geweld, bedreiging en belediging van de politieambtenaar.

De rechtbank heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn verleden van veelpleger en de ernst van de feiten, een hoog recidiverisico vertoont. De rechtbank heeft daarbij het advies van de reclassering gevolgd, die aangaf dat de verdachte baat heeft bij een intensieve behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd voor de derde tenlastelegging, omdat het postadres van de verdachte niet als vaste woon- of verblijfplaats kon worden aangemerkt. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

[---]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/232811-20, 13/152052-20 (tul) en 13/240105-19 (tul)
Datum uitspraak: 6 januari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het postadres [adres verdachte] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 december 2020 en 6 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Wiedeman, naar voren hebben gebracht. Deskundige D. Toepoel, werkzaam bij de Reclassering GGZ, is op zitting gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] op 14 september 2020 te Amsterdam;
2. bedreiging van politieambtenaar [verbalisant 1] op 14 september 2020 te Amsterdam;
3. belediging van politieambtenaar [verbalisant 1] op 14 september 2020 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op basis van de bewijsmiddelen in het dossier, met uitzondering van het roepen door verdachte dat hij de beveiliger [slachtoffer] met die pen zou steken (feit 1).
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het geweld zoals ten laste gelegd onder feit 1 gesteld dat het trachten te bijten en het prikken met de pen niet op de beelden is te zien, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Het is bovendien onduidelijk of het letsel bij de beveiliger is ontstaan door het prikken met de pen. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ontkent de beveiliger te hebben bedreigd met de dood (feit 2).
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het roepen dat hij de beveiliger met die pen zou steken, nu dit niet uit het dossier blijkt (feit 1).
Verdachte heeft bekend dat hij op 14 september 2020 te Amsterdam goederen heeft gestolen bij de Aldi. Verdachte heeft bij zowel de politie als de rechter-commissaris verklaard dat hij een pen heeft gepakt en de winkel uit is gerend, waarna hij is vastgepakt door een winkelmedewerker. De beveiliger schoot deze winkelmedewerker bij de ontstane worsteling te hulp. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris bekend dat hij heeft getracht de beveiliger te bijten. Deze bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van aangever. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte aangever heeft trachten te bijten.
Aangever heeft eveneens verklaard dat verdachte met de pen stekende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt en in zijn arm heeft geprikt.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden getoond van de bewakingscamera’s van de Aldi. Verdachte herkent zichzelf op de camerabeelden als de man met de rode trui. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte samen met de beveiliger in de kluisruimte is, waar verdachte om 14:29:14 uur een pen vanaf een ladenblok pakt. Om 14:29:32 uur schudt verdachte met zijn hoofd en steekt hij met de pen naar voren om weg te lopen van de beveiliger. Om 14:29:34 probeert de beveiliger verdachte vast te pakken. Verdachte pakt hierop de beveiliger met zijn linkerhand aan de voorzijde van zijn bovenkleding vast ter hoogte van zijn keel en duwt de beveiliger naar achteren. Er ontstaat een worsteling tussen beiden bij de deur van de kluisruimte, waarbij de beveiliger verdachte nog steeds probeert vast te houden. Verdachte maakt om 14:29:50 uur met zijn hand, waarin hij de pen vasthoudt, wederom een stekende beweging in de richting van de beveiliger. De rechtbank acht, mede gelet op het geconstateerde letsel bij de beveiliger, bewezen dat verdachte in de arm van de beveiliger heeft geprikt.
De rechtbank leidt uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , en de bekennende verklaring van verdachte af dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] heeft beledigd (feit 3).
De rechtbank stelt op basis van ditzelfde proces-verbaal vast dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] eveneens heeft bedreigd (feit 2). Beide verbalisanten horen verdachte immers in de Engelse taal schreeuwen: "ik maak jou dood. Trek jij uniform uit dan ben je niks meer. Ik maak jou dan dood".
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 14 september 2020 te Amsterdam levensmiddelen en kledingstukken (met een totale waarde van 126,70 euro), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Aldi, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door
- een pen te pakken en
- met die pen stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer] te maken en
- die [slachtoffer] met die pen in zijn arm te prikken en
- die [slachtoffer] trachten te bijten en
- die [slachtoffer] vast te pakken en
- die [slachtoffer] naar achteren te duwen.
Feit 2:
op 14 september 2020 te Amsterdam, [verbalisant 1] (hoofdagent van politie, Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen: "ik maak jou dood. Trek jij uniform uit dan ben je niks meer. Ik maak jou dan dood";
Feit 3:
op 14 september 2020 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent van politie, eenheid Amsterdam), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd,
door hem de woorden toe te voegen: "de puta madre, flikker, conjo, klootzak".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de maatregel

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest, en dat daarom de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling kunnen worden afgewezen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de ISD-maatregel in de voorwaardelijke vorm op te leggen met hieraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om bij een oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te bepalen dat na zes maanden een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden.
Verdachte heeft hulp nodig om van zijn cocaïneverslaving af te komen en bij het vinden van een (geschikte) plek om te wonen. Het uitgangspunt van het opleggen van de ISD-maatregel is een ultimum remedium, terwijl de reclassering stelt dat verdachte de ISD-maatregel opgelegd dient te krijgen als een optimum remedium zodat de risico’s worden beperkt en stabiliteit wordt gecreëerd. Uit het reclasseringsrapport blijkt niet waarom de stabiliteit die verdachte nodig heeft niet vanuit de reclassering kan worden geboden en waarom een voorwaardelijke ISD-maatregel niet zou volstaan.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal gevolgd van geweld, een belediging en een bedreiging van een politieambtenaar. Dit betreffen ergerlijke feiten waarbij verdachte zich totaal niet heeft bekommerd over de gevolgen, immers heeft verdachte met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor eigendommen van anderen en het openbaar gezag. Verdachte heeft ten aanzien van de door hem gepleegde geweldshandelingen zijn gedrag gebagatelliseerd. Daarmee neemt verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen, wat de rechtbank verdachte kwalijk neemt. Het beledigen en bedreigen van politieambtenaren bij de uitoefening van diens reguliere werkzaamheden rekent de rechtbank verdachte eveneens aan. Dit is niet alleen kwetsend en angstaanjagend voor de politieambtenaren zelf, maar maakt ook in het algemeen inbreuk op het gezag van de politie.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 25 november 2020 blijkt dat hij in het verleden meermalen is veroordeeld voor het plegen van met name vermogensdelicten.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door mevrouw D. Toepoel opgestelde adviesrapport van Reclassering GGZ ERW Novadic-Kentron van 13 november 2020. Zij heeft gerapporteerd dat verdachte meer nodig heeft dan alleen het opleggen van bijzondere voorwaarden. Een strakker kader wordt als noodzakelijk en wenselijk gezien. De reclassering redeneert vanuit een optimum remedium, namelijk eerder ingrijpen om de risico’s te beperken en stabiliteit te creëren zodat de kans op re-integratie wordt vergroot en recidive wordt verminderd. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting van 16 december 2020 heeft mevrouw D. Toepoel, gehoord als deskundige, haar advies bevestigd en het volgende benadrukt. Verdachte liet eerder blijken inzicht en motivatie te hebben maar zijn situatie is te instabiel om die motivatie vast te kunnen houden. Verdachte is nu vrij van middelen door zijn tijd in detentie en oplegging van de ISD-maatregel is een goede mogelijkheid om abstinent te kunnen blijven. Verdachte zou bij een invrijheidstelling wederom gebruik moeten maken van een opvang en zijn onstabiele netwerk. De reclassering kan vanuit daar niet verder met verdachte, omdat het onmogelijk is hem meteen een passende woonplek en stabiliteit te bieden. Dit zou de beoogde gedragsverandering beperken.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsadvies voldoende voorgelicht om te komen tot een passende afdoeningsmodaliteit.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voor het bewezenverklaarde van feit 3 is naar het zich laat aanzien geen voorlopige hechtenis toegelaten, hoewel het de vraag is of het postadres van verdachte kan worden aangemerkt als een vaste woon- of verblijfplaats. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 14 september 2020 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
In het bijzonder vindt de rechtbank dat het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren noodzakelijk is om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beschermen. Verdachte heeft in een kort tijdsbestek veel (vermogens)delicten gepleegd. Eerder opgelegde straffen en hulpverlening hebben niet geleid tot het terugdringen van recidive. Bovendien is, gelet op de verslavingsproblematiek van verdachte, sprake van een hoog recidiverisico. Uit het advies van de reclassering volgt dat verdachte gebaat is bij een behandeling aaneensluitend aan zijn detentie, omdat de verwachting is dat verdachte anders snel destabiliseert. Door middel van de ISD-maatregel zou van meet af aan de stabiliteit en geschikte woonplek aan verdachte kunnen worden geboden. Hierdoor wordt optimaal geprofiteerd van het feit dat verdachte vrij is van middelen door detentie. Dit zal ten goede komen aan de beoogde gedragsverandering van verdachte. Binnen de ISD-maatregel kan verdachte gedurende langere tijd intensief worden behandeld en begeleid en kan hij worden aangestuurd om de nodige stappen te zetten die dienstig zijn aan een veilige en stabiele terugkeer in de maatschappij.
Een voorwaardelijke ISD-maatregel met oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals door de raadsvrouw bepleit, is een gepasseerd station. Uit het reclasseringsrapport volgt immers dat verdachte niet in staat is zich te conformeren aan begeleiding in een ambulant kader. Eerder aan verdachte opgelegde straffen hebben ook niet tot gedragsverandering geleid. Zoals de reclassering opmerkt, volstaat het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel met daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden niet, omdat de reclassering niet de middelen heeft om verdachte direct stabiliteit en een veilige woonplek te garanderen. Gelet op de overlast en schade die herhaaldelijk door verdachte wordt veroorzaakt, dient het belang van de samenleving nu voorop te staan. Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot de raadsvrouw, gelet op voorgaande geen aanleiding om nu te beslissen dat de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds moet worden getoetst.
Zoals hiervoor overwogen is het ten aanzien van feit 3 de vraag of het postadres van verdachte kan worden aangemerkt als een vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank ziet in het feit dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 de ISD-maatregel wordt opgelegd, aanleiding om verdachte ten aanzien van feit 3 geen straf of maatregel op te leggen.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

9.1
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Op 30 oktober 2019 is verdachte door de politierechter te Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/240105-19 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij is de voorwaarde opgelegd dat hij vóór het einde van de proeftijd van twee jaren geen strafbaar feit pleegt.
Verdachte is op 17 augustus 2020 door de politierechter te Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/152052-20 eveneens veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij is de voorwaarde opgelegd dat hij vóór het einde van de proeftijd van twee jaren geen strafbaar feit pleegt.
Bij de stukken bevinden zich geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden
9.2
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval de ISD-maatregel wordt opgelegd, de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel komt, verzocht de vorderingen tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen. Indien de rechtbank komt tot oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel, geeft de raadsvrouw in overweging de lopende proeftijden te verlengen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich vóór het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Nu de rechtbank aan verdachte de ISD-maatregel zal opleggen, ziet de rechtbank gelet op het karakter van deze maatregel geen aanleiding om de vorderingen ten uitvoer te leggen. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van de zaken onder de parketnummers 13/152052-20 en 13/240105-19 zullen worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 266, 267, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Ten aanzien van feit 3:
Verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel.
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging:
Wijst af de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling in de zaken met parketnummer 13/152052-20 en 13/240105-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. I. Mannen en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman en K. Kanters, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 januari 2021.