ECLI:NL:RBAMS:2021:3194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
13/068523-20 (zaak A); 13/258294-20 (zaak B); 13/038361-20 (TUL A) en 13/220954-18 (TUL B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Amsterdam inzake meerdere inbraken en wapenbezit

Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere inbraken en het dragen van een mes. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is vrijgesproken van twee inbraken, maar is wel schuldig bevonden aan een inbraak in de Albert Heijn en een inbraak in Het Palet, beide in Amstelveen, evenals een poging tot inbraak in het Keizer Karel College. Daarnaast is hij schuldig bevonden aan het dragen van een dolk in Amsterdam. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en zijn eerdere veroordelingen. De verdachte heeft verklaard dat hij de inbraken heeft gepleegd uit wanhoop en dat hij inmiddels in behandeling is voor zijn problemen. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en medewerking aan ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/068523-20 (zaak A); 13/258294-20 (zaak B); 13/038361-20 (TUL A) en 13/220954-18 (TUL B)
Datum uitspraak: 18 juni 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.S.J. Pleiter naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A:
1. een inbraak in het Herman Wesselink College te Amstelveen op 14 februari 2020, waarbij een computer is weggenomen;
2. een inbraak in de Albert Heijn te Amstelveen op 21 februari 2020, waarbij twee betaalterminals zijn weggenomen;
3. een inbraak in de [naam woonstichting] te Uithoorn op 12 maart 2020, waarbij laptops, telefoons, tankpassen, kentekenbewijzen, autosleutels en toegangspassen zijn weggenomen;
4. een poging tot inbraak in het Keizer Karel College te Amstelveen in de periode van 16 tot 24 februari 2020;
5. het dragen van een dolk te Amsterdam op 15 maart 2020;
ten aanzien van zaak B:
een inbraak in het Palet te Amstelveen op 17 februari 2020 waarbij meerdere laptops zijn weggenomen, dan wel vernieling van ruiten van het Palet te Amstelveen op die datum.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Vrijspraak zaak A feiten 1 en 3
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen ten aanzien van zaak A feiten 1 en 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zaak A, feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op basis van het dossier niet is komen vast te staan dat er daadwerkelijk goederen zijn weggenomen bij het Herman Wesselink College te Amstelveen. Om die reden kan diefstal niet worden bewezen.
Zaak A, feit 3
Op 12 maart 2020 heeft [naam woonstichting] aangifte gedaan van een inbraak, waarbij verschillende goederen zijn weggenomen. De weggenomen goederen betreffen onder andere tankpassen, kentekenbewijzen en autosleutels, die op 15 maart 2020 bij verdachte zijn aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze spullen kort voor zijn aanhouding heeft gevonden in een tas in de bosjes.
In het dossier is een rapport van onderzoek naar bloedsporen aanwezig. De bloedsporen zouden blijkens dit rapport afkomstig kunnen zijn van verdachte. In dit rapport wordt het proces-verbaalnummer van de inbraak genoemd. Daaruit volgt dat de bloedsporen behoren bij het onderzoek naar deze inbraak. Dat bij dit onderzoek (kennelijk) bloed van de verdachte is aangetroffen, is zonder meer verdacht. Te meer omdat dit niet past in het scenario van verdachte dat hij de buit van de inbraak in Amstelveen in de bosjes zou hebben gevonden. Tot een bewezenverklaring komt het echter niet, omdat een proces-verbaal van het bijbehorende forensisch onderzoek ontbreekt in het dossier. De rechtbank kan daarom niet vaststellen op welke plekken deze bloedsporen precies zijn aangetroffen en of dit dadersporen zijn. Daarom kan de diefstal van deze spullen niet worden bewezen.
3.2.
Bewijsoverweging zaak A feiten 4 en 5 en zaak B
Ten aanzien van zaak A, feiten 4 en 5 en zaak B overweegt de rechtbank het volgende.
Zaak A, feit 4
Namens het Keizer Karel College heeft een medewerker aangifte gedaan van een inbraak tussen 16 en 24 februari 2020. Uit de aangifte volgt dat er geen goederen zijn weggenomen. Verdachte bekent dat hij op 16 februari 2020 heeft geprobeerd naar binnen te gaan in het Keizer Karel College en hierbij onder andere een ruit heeft ingeslagen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij er niet zo zeer op uit was om te stelen maar dat hij dit uit baldadigheid deed, in de hoop dat hij hulp zou krijgen. In het licht van de andere bewezenverklaarde feiten en de omstandigheid dat verdachte ’s nachts de school binnen wilde gaan, dus op een moment dat de kans op ontdekking op heterdaad klein is, is deze verklaring niet geloofwaardig. Omdat ook overigens geen aannemelijke, voor de verdachte ontlastende, reden is gebleken om de school binnen te gaan, staat in voldoende mate vast dat verdachte daar naar binnen wilde gaan met het kennelijke doel om iets te stelen. De rechtbank acht poging tot diefstal met braak bewezen.
Zaak A, feit 5
Onder verdachte is een dolk met een lemmet met meer dan één snijkant aangetroffen. In een proces-verbaal van wapenonderzoek wordt beschreven dat dit een wapen is in de zin van artikel 2 lid IV onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank begrijpt gezien de opbouw van het betreffende artikel, dat abusievelijk lid IV is opgeschreven, terwijl categorie IV bedoeld werd. In het artikel worden in categorie IV onder 1 namelijk blanke wapens met meer dan één snijkant genoemd. Derhalve kan het dragen van een wapen van categorie IV worden bewezen.
Zaak B
Blijkens een aangifte van Het Palet in Amstelveen zijn bij een inbraak op 17 februari 2020 vier laptops weggenomen uit een kast in een klaslokaal aan de achterzijde van de school. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij in Het Palet binnen is geweest en heeft ontkend de laptops te hebben gestolen.
Op de vensterbank, op het raamkozijn aan de rechterzijde, en in de binnenzijde van het klaslokaal op een stuk glas tussen de radiator zijn bloedsporen aangetroffen. Deze sporen merkt de rechtbank aan als dadersporen. Uit onderzoek blijkt dat dit bloed afkomstig kan zijn van verdachte, waarbij de matchkans kleiner is dan één op één miljard. De rechtbank trekt op basis van dit onderzoek de conclusie dat het aangetroffen bloed van verdachte is. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat verdachte de ruit heeft ingeslagen en vervolgens naar binnen is gegaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet uit te sluiten is dat een ander dan verdachte de laptops heeft meegenomen. Zo is er geen bloed van verdachte bij de kast (waaruit de laptops zijn weggenomen) aangetroffen en is de bewegingssensor bij de kast niet afgegaan. Daarnaast waren er ook andere personen die toegang hadden tot het klaslokaal en heeft de melder van de inbraak niet verklaard dat de wegrennende persoon laptops bij zich had. Dit alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die op de melding af kwamen, valt immers af te leiden dat niemand in het gebouw aanwezig was toen zij ter plaatse kwamen. De door de verdediging bedoelde personen die toegang hadden tot het gebouw zijn pas na hen bij de school aangekomen. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen dat die nacht iemand anders dan de verdachte in het klaslokaal is geweest. Op grond van het bewijs en in het licht van de andere bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte door middel van braak de toegang tot Het Palet heeft verschaft en vier laptops heeft weggenomen. Diefstal met braak kan dan ook worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 21 februari 2020 te Amstelveen twee betaalterminals (ter waarde van 1196,44 euro), toebehorende aan de Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van zaak A, feit 4:
op 16 februari 2020 te Amstelveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere goed(eren), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Keizer Karel College, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, immers heeft verdachte
- ruiten vernield en
- een kozijn geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van zaak A, feit 5:
op 15 maart 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een dolk, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had heeft gedragen;
ten aanzien van zaak B:
op 17 februari 2020 te Amstelveen laptops, toebehorende aan Het Palet, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke taakstraf en geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke taakstraf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met braak, twee voltooide diefstallen met braak en het dragen van een mes. Dit zijn ernstige feiten. Een inbraak (ook een poging daartoe) zorgt voor overlast en schade voor de slachtoffers en verdachte heeft door zijn handelen laten zien dat hij geen respect heeft voor het recht van eigendom van anderen. Ook het dragen van een mes is een ernstig feit, aangezien het ongecontroleerde bezit van dit soort wapens grote veiligheidsrisico’s met zich brengt en kan leiden tot andere vormen van criminaliteit. Daarnaast kan het bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 april 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. De laatste veroordeling stamt van 24 augustus 2020, dus na de in deze zaak bewezenverklaarde feiten. Aan verdachte is toen een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De rechtbank zal gelet op artikel 63 Wetboek van Strafrecht rekening houden met deze veroordeling.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hoewel voor deze zitting geen reclasseringsadvies is opgemaakt, zijn wel eerder opgemaakte reclasseringsadviezen in het dossier gevoegd. Hieruit, en uit de toelichting van de raadsvrouw ter terechtzitting, maakt de rechtbank op dat verdachte bekend is met verslavingsproblematiek en paranoïde klachten. Verdachte is tot november 2020 behandeld in het kader van een zorgmachtiging, die nadien is overgegaan in een klinisch traject bij FPA [naam] , waar hij tot op heden verblijft. Op dit moment is men bezig om verdachte te plaatsen in begeleid wonen, in de buurt bij [naam buurt] , waar verdachte al is geaccepteerd voor ambulante behandeling.
Verdachte heeft verklaard dat hij de inbraken gepleegd heeft omdat hij radeloos was. Hij had het gevoel dat hij geen hulp kreeg, terwijl hij dat wel graag wilde. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte ondertussen wel is ingebed in hulpverlening en gemotiveerd is om zijn leven op de rit te krijgen.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte met betrekking tot het ten aanzien van zaak A onder feit 2 en 4 en het ten aanzien van zaak B bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Bij deze voorwaardelijke straf bepaalt de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht, reclasseringstoezicht, meewerken aan ambulante behandeling (en eventuele kortdurende klinische opname), meewerken aan het vinden van dagbesteding, meewerken aan hulp bij zijn financiën en meewerken aan begeleid wonen.
De rechtbank vindt deze straf, ondanks dat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stevige stok achter de deur zodat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen en zich aan de bijzondere voorwaarden zal houden. Een deels voorwaardelijke taakstraf, zoals door de verdediging verzocht, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende.
Aangezien het bewezenverklaarde ten aanzien van zaak A, feit 5 een overtreding betreft, dient hiervoor een aparte straf te volgen. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straf die verdachte voor de andere feiten opgelegd krijgt ziet de rechtbank echter aanleiding om voor dit feit geen straf of maatregel op te leggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst. De rechtbank komt ten aanzien van die inbeslaggenomen voorwerpen tot het volgende oordeel.
8.1.
Verbeurdverklaring
De op de beslaglijst onder 1 en 3 tot en met 11 genoemde voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het ten aanzien van zaak A onder feit 2 en 4 en het ten aanzien van zaak B bewezen geachte is begaan.
8.2.
Onttrekking aan het verkeer
Het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het ten aanzien van zaak A onder feit 5 bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie van 7 mei 2021 in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/038361-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 augustus 2020 van de politierechter te Amsterdam waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd verlengd wordt met een jaar. De rechtbank stelt met de verdediging vast dat de betreffende voorwaardelijke straf is opgelegd na de pleegdatum van de bewezenverklaarde feiten. De bewezenverklaarde feiten zijn dan ook niet binnen de proeftijd gepleegd. De rechtbank verklaart de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk in de vordering.
Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie van 7 mei 2021 in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/220954-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 januari 2019 van de politierechter te Amsterdam waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich binnen de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, gelet op dit vonnis. De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd van de voorwaardelijke straf verlengd wordt met een jaar, zodat de bijzondere voorwaarden bij deze straf langer gelden. De rechtbank stelt echter vast dat de bijzondere voorwaarden die bij deze straf zijn opgelegd, ook in onderhavige zaak zullen worden opgelegd. Omdat de officier van justitie de proeftijd wil verlengen met het oog op het voortduren van bijzondere voorwaarden en dit ondervangen wordt door de bijzondere voorwaarden bij de strafzaak opnieuw op te leggen, wijst de rechtbank de vordering van de officier van justitie af.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 45, 57, 62, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 27 en 54 Wet Wapens en Munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten aanzien van zaak A onder feit 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten aanzien van zaak A onder feit 2, 4 en 5 en het ten aanzien van zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 2 en zaak B:
telkens diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Ten aanzien van zaak A, feit 4:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Ten aanzien van zaak A, feit 5:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt dat voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen en beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] , zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
- meewerkt aan diagnostiek en nader te bepalen behandeling bij Forensische Ambulante Zorg van Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, ook als dit een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken inhoudt en zich hierbij houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven;
- meewerkt aan interventies gericht op het verkrijgen van dagbesteding, hulp bij financiën en begeleid wonen.
Geeft aan Reclassering Inforsa voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurdde onder 1 en 3 tot en met 11 inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet onder 2 inbeslaggenomen voorwerp, zoals vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vorderingtot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/038361-20.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/220954-18.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. M. Smit en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2021.
[...]