3.4.Het oordeel van de rechtbank
Rechtmatigheid van het bewijs
Uitgangspunt is dat artikel 359a Sv uitsluitend betrekking heeft op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. De verdediging beroept zich op een mogelijk vormverzuim in het voorbereidend onderzoek Argus en dus buiten het verband van het onderhavige voorbereidend onderzoek. De beoordeling van de vraag of jegens verdachte onrechtmatig is gehandeld en of daaraan een rechtsgevolg moet worden verbonden ligt dus buiten het bereik van artikel 359a Sv.
In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte, niet uitsluit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. De rechtbank oordeelt op basis van de stukken die in het dossier voorhanden zijn echter dat van een dergelijk onrechtmatig handelen geen sprake is. Het dossier biedt voor die conclusie geen aanknopingspunten. Integendeel, daaruit valt juist af te leiden dat door de rechters-commissaris op 3 maart 2021 mondeling toestemming is gegeven om – in onderzoek Argus – nader onderzoek te doen, en dat dit op 4 maart 2021 schriftelijk is bevestigd. Dat blijkt immers uit een ambtsedig proces-verbaal van 11 maart 2021. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dat proces-verbaal. De reden die de officier van justitie aangeeft om de e-mail niet te verstrekken, acht de rechtbank ook plausibel, omdat het onderzoek Argus nog lopend is. De rechtbank oordeelt daarom dat het onderzoek op rechtmatige wijze is gestart en verwerpt het verweer van de verdediging. Wetenschap en beschikkingsmacht
De rechtbank stelt allereerst vast dat de persoon die in het proces-verbaal van observatie in de [adres] wordt aangemerkt als NN2, verdachte is. De persoon die wordt aangemerkt als NN1 is medeverdachte. In voornoemd proces-verbaal wordt geverbaliseerd dat NN2 bij het wegrijden als bijrijder instapt en NN1 als bestuurder. Verdachte heeft ook verklaard dat hij de bijrijder was. In een proces-verbaal van herkenning heeft een verbalisant NN2 bovendien herkend als verdachte. Deze verbalisant beschrijft namelijk dat hij op de foto die bij het tijdstip 12.15 uur is gevoegd in het observatieproces-verbaal, degene met de jas met het rood/gele logo herkent als verdachte. In het observatieproces-verbaal wordt deze man aangemerkt als NN2. De verbalisant heeft verdachte op basis van meerdere factoren (onder andere lichaamsbouw en haardracht) herkend en heeft zijn herkenning in een verhoor bij de rechter-commissaris bevestigd. Gelet daarop ziet de rechtbank anders dan de verdediging geen reden om aan te nemen dat deze herkenning onbetrouwbaar zou zijn.
Blijkens het observatieproces-verbaal heeft verdachte contact met een derde persoon, hierna genoemd NN3. Verdachte loopt met NN3 naar de Volkswagen, waarna medeverdachte zich bij hen voegt. Hierna wordt waargenomen dat medeverdachte met een big shopper-tas van de Dirk van den Broek bij de Volkswagen aankomt, en deze via de rechterachterportier in de auto plaatst. Vervolgens wordt waargenomen dat verdachte aan de linkerkant van de auto gaat staan en de rugleuning van de achterbank naar voren is geklapt. Verdachte en medeverdachte zijn beiden druk bezig achter in de auto en drukken kennelijk iets weg. Zoals vermeld wordt na de aanhouding van verdachte en medeverdachte in de auto een luik naar een verborgen ruimte aangetroffen. Dit luik bevindt zich in de buurt van de plek waar verdachte en medeverdachte bezig waren en iets wegdrukten. De iPhone 12 die in de auto wordt aangetroffen, bevat daarnaast foto’s van onder andere grote hoeveelheden geld en soortgelijke verborgen ruimtes. De rechtbank stelt vast dat deze telefoon door medeverdachte [medeverdachte] gebruikt werd, aangezien op de telefoon selfies van hem en een foto van zijn paspoort zijn aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft echter verklaard dat deze telefoon niet van hem was, maar dat hij deze van andere personen heeft gekregen, hij weet niet van wie. Gezien de voornoemde aangetroffen foto’s van medeverdachte op de telefoon is dit niet geloofwaardig.
Verdachte en medeverdachte zijn aangehouden in een auto met een verborgen ruimte waarin meer dan acht ton aan contant geld is aangetroffen. Verdachte en medeverdachte hebben voorts geen aannemelijke, voor hen ontlastende, alternatieve verklaring gegeven voor het feit dat zij in de auto reden en voor de handelingen die ze achter in de auto verrichtten.
Op basis van dit alles, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat verdachte en medeverdachte wisten van de verborgen ruimte, dat zij deze hebben geopend en er iets in hebben geplaatst. De verborgen ruimte is zeer professioneel ingebouwd en wordt geopend door middel van een elektronische sluiting. Een groot deel van het geld was verpakt in doorzichtig plastic. De rechtbank acht het daarnaast in zijn algemeenheid buitengewoon onaannemelijk dat een organisatie of een persoon niet ingewijde € 879.000,00 laat vervoeren. Het inschakelen van een onwetende derden brengt immers onnodige risico’s voor de eigenaren hiervan met zich mee. Daarom kan worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte wisten dat er geld in de verborgen ruimte zat en kan wetenschap en beschikkingsmacht worden vastgesteld voor het gehele bedrag dat daarin is aangetroffen. Of het gehele bedrag in de big shopper kan hebben gepast, is dan ook niet relevant. Op grond van het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte en medeverdachte het geldbedrag voorhanden hebben gehad en de vindplaats ervan hebben verhuld.
Witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden dat het contante geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf. Wel heeft het openbaar ministerie feiten en omstandigheden naar voren gebracht die een verdenking van witwassen rechtvaardigen. Zo heeft verdachte samen met medeverdachte een zeer groot geldbedrag contant vervoerd in een verborgen ruimte achter in de auto. Het voorhanden hebben van dergelijke hoeveelheden contant geld brengt risico’s met zich en het is zonder nadere verklaring niet waarschijnlijk dat het geld op legale wijze is verkregen. Dit maakt mede gelet op de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen, dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Het geld was gebundeld op een andere manier dan hoe een reguliere bank het geld zou aanleveren. Het geld was verpakt door middel van paperclips en elastiek, een manier die door de bank zelfs expliciet wordt verboden. Het geld is dan ook gebundeld op een kenmerkende wijze die vaker wordt gezien binnen strafrechtelijke onderzoeken. Ook waren er biljetten van € 500,00 aanwezig en biljetten van € 20 van lage kwaliteit, die normaal door banken uit de roulatie worden gehaald. Kennelijk verkeert dit geld dus in een circuit buiten dat van de reguliere banken. Op grond hiervan acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Verdachte noch medeverdachte heeft echter een verklaring gegeven voor de herkomst van het aangetroffen geld. Daarom is geen andere conclusie mogelijk dan dat het aangetroffen contante geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig was. Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien kan het daarnaast niet anders dan dat verdachte ook wist dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Medeplegen
Op grond van de handelswijze van verdachte en medeverdachte oordeelt de rechtbank dat sprake is van medeplegen. Medeverdachte was de bestuurder van de auto en uit de gegevens op de iPhone van medeverdachte blijkt dat het contact over de overdracht via hem is verlopen. Op deze telefoon is namelijk een chat aangetroffen waarin het adres [adres] samen met het bedrag van ‘500k’ wordt genoemd. Verdachte heeft echter ook een belangrijke rol gehad, aangezien hij degene is die in de [adres] als eerst contact heeft gemaakt met NN3. Ook heeft hij samen met medeverdachte het luik geopend en daar handelingen verricht. Het is niet zo dat verdachte alleen maar toevallig is mee gereden: hij heeft een significante rol gehad in de handelingen. De rechtbank oordeelt op basis hiervan dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
Uit de besproken handelwijze volgt dat eveneens kan worden bewezen dat verdachte en medeverdachte opzet hebben gehad op zowel de samenwerking als de verwezenlijking van het feit.