ECLI:NL:RBAMS:2021:3178

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
C/13/700694 / FA RK 21-2447
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging huisverbod gegrond verklaard, besluit vernietigd met instandhouding rechtsgevolgen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlenging van een huisverbod. Het huisverbod was oorspronkelijk opgelegd op 18 mei 2021 en verlengd op 27 mei 2021. Verzoeker, die tijdelijk bij een vriend verbleef, heeft beroep ingesteld tegen deze verlenging, bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw T. Dekker van de Strafrechtswinkel Amsterdam. De burgemeester van Amsterdam was verweerder in deze procedure, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Tijdens de mondelinge behandeling is ook een zus van verzoeker, [belanghebbende 3], als belanghebbende verschenen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie was om aan te nemen dat het ernstige vermoeden van gevaar tussen verzoeker en zijn zussen was afgenomen. De burgemeester had het huisverbod verlengd op basis van het vermoeden van gevaar, maar verzoeker betwistte de motivering van het besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom het huisverbod was verlengd, maar dat er op het moment van de uitspraak geen aanleiding meer was om het huisverbod voort te zetten. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor de periode vanaf 7 juni 2021, terwijl de rechtsgevolgen tot die datum in stand blijven. Tevens is de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,00.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij de verlenging van huisverboden en de noodzaak van adequate motivering door de burgemeester. De voorzieningenrechter heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de hoofdzaak onmiddellijk werd behandeld.

Uitspraak

Proces-verbaal van uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team Familie & Jeugd
Voorzieningenrechter
Zaaknummers: C/13/702766 / FA RK 21/3506
C/13/702767 / FA RK 21/442
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 7 juni 2021 naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, Awb
in het geding tussen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende bij een vriend,
verzoeker,
gemachtigde: mevrouw T. Dekker, werkzaam bij Strafrechtswinkel Amsterdam
en
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mr. [naam 1] en dhr. [naam 2] .
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[belanghebbende 1] , de moeder van verzoeker,
en de zussen van verzoeker:
[belanghebbende 2] ,
[belanghebbende 3] ,
[belanghebbende 4] en
[belanghebbende 5] ,
allen wonende te [woonplaats] .

1.De procedure

1.1.
Bij het bestreden besluit van 27 mei 2021 heeft verweerder het huisverbod dat op 18 mei 2021 is opgelegd verlengd met achttien dagen.
1.2.
Bij brief van 28 mei 2021, ontvangen op 2 juni 2021, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de verlenging van het huisverbod (hierna: het bestreden besluit).
Tevens heeft verzoeker bij brief van 28 mei 2021, eveneens ontvangen op 2 juni 2021, verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] .
Tevens is verschenen [belanghebbende 3] , zus van verzoeker, als belanghebbende.

2.Het bestreden besluit en het beroep en verzoek

2.1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er onvoldoende informatie is om aan te kunnen nemen dat het ernstige vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar tussen de uithuisgeplaatste (verzoeker) en in elk geval twee van de achterblijvende zussen voldoende is afgenomen.
2.2.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen tot de behandeling van het beroep.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.

4.Beoordeling beroepsgronden

4.1.
Omdat verzoeker geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit tot oplegging van het huisverbod, staat vast dat het gevaar als bedoeld in artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) bestond op het moment dat verweerder dit besluit nam. In deze procedure kan de voorzieningenrechter alleen beoordelen of de dreiging van het gevaar of het vermoeden daarvan zich voortzette ten tijde van het nemen van het bestreden besluit tot verlenging van het huisverbod en of er op dit moment aanleiding is om het huisverbod op te heffen. De omstandigheden tijdens het opleggen van het huisverbod spelen daarbij uiteraard wel een rol.
4.2.
Verzoeker voert aan dat verweerder het bestreden besluit ondeugdelijk dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de belangen van verzoeker onvoldoende zijn meegewogen.
4.3.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbodverlengen met ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan is de burgemeester bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken.
4.4.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit hadden er, met uitzondering van gesprekken met de zus [belanghebbende 3] , geen gesprekken plaatsgevonden door de hulpverlening met verzoeker en zijn zussen en moeder. Verzoeker was niet bereikbaar voor de hulpverlening, evenmin als zijn moeder en andere zussen. Er waren derhalve geen veiligheidsafspraken gemaakt, laat staan dat er was gestart met systeemgesprekken. Ook al adviseerde de zorgcoördinator de burgemeester het huisverbod niet te verlengen omdat niet de verwachting was dat de betrokkenen alsnog zouden gaan meewerken met de hulpverlening en de ruzies in de conflicten in het gezin ook zonder aanwezigheid van verzoeker aanwezig blijven , is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd waarom zij dit advies niet heeft gevolgd. Uit de feiten en omstandigheden zoals die op het moment van het verlengen van het huisverbod bekend waren mocht de burgemeester opmaken dat er nog sprake was van een vermoeden van gevaar. De burgemeester was in dit geval derhalve bevoegd het huisverbod te verlengen en zij heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken.
4.5.
Tenslotte moet beoordeeld worden of er op dit moment aanleiding bestaat om het huisverbod op te heffen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de verlenging van het huisverbod
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de ruzies in het gezin van de uithuisgeplaatste niet alleen plaatsvinden tussen hem en een aantal van zijn zussen, maar ook tussen die zussen en zijn zus [belanghebbende 3] . Zowel de uithuisgeplaatste als zijn, eveneens meerderjarige, zus [belanghebbende 3] blijven in het gezin wonen omdat zij vrezen dat hen anders het contact met hun gehandicapte moeder zal worden ontzegd door de andere zussen. De voorzieningenrechter acht dit buitengewoon zorgelijk en is van oordeel dat het hele gezin baat zou kunnen hebben bij hulpverlening. Behoudens [belanghebbende 3] en, zoals tijdens de mondelinge behandeling is gesteld, verzoeker zelf, lijkt echter niemand in het gezin daarvoor open te staan. Nu de moeder van verzoeker tijdens het huisverbod (via internet) contact met hem heeft gezocht met de vraag wanneer hij weer naar huis komt, is de voorzieningenrechter gelet op alle feiten en omstandigheden van oordeel dat verdere voortzetting van het huisverbod geen zin heeft en geen redelijk doel meer dient.
4.6.
Het beroep is derhalve gegrond. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het ziet op de periode vanaf 7 juni 2021 15.15 uur.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.068,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen tijdens de mondelinge behandeling met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). De kosten dienen te worden betaald aan de rechtsbijstandverlener, Strafrechtswinkel Amsterdam.
4.8.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de periode vanaf 7 juni 2021 15.15 uur;
- laat de rechtsgevolgen van het besluit tot 7 juni 2021 15.15 uur in stand;
- wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 8:81 Awb af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,00 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. J.M. Marseille, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman griffier, op 7 juni 2021.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op.: [1]

Voetnoten

1.Een belanghebbende – onder wie in elk geval de verzoekende partij wordt begrepen – en de verwerende partij kunnen tegen deze uitspraak – voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak – hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.