ECLI:NL:RBAMS:2021:3177

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
8389906 CV EXPL 20-4743
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens niet hoofdverblijf in sociale huurwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen Stichting Ymere en een huurster, aangeduid als [gedaagde]. De huurster verloor haar sociale huurwoning omdat zij niet haar hoofdverblijf in de woning had. De procedure begon met een mondeling tussenvonnis op 3 september 2020, waarin Ymere werd opgedragen bewijs te leveren van het feit dat de huurster niet in de woning verbleef. Ymere heeft vervolgens getuigen gehoord en bewijsstukken overgelegd, waaruit bleek dat de huurster in de periode van 2018 tot en met 2021 niet in de woning aanwezig was. Getuigen, waaronder werknemers van Ymere en buurtbewoners, verklaarden dat zij de huurster niet in de woning zagen en dat zij vaak in [plaats] verbleef.

De huurster heeft geprobeerd haar verblijf in de woning te onderbouwen met verklaringen van vrienden en familie, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de huurster tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst door niet haar hoofdverblijf in de woning te houden. Dit tekortschieten werd als ernstig beschouwd, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst. De huurster werd veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en werd ook in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van het hoofdverblijf in huurrelaties en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8389906 CV EXPL 20-4743
vonnis van: 21 juni 2021

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de stichting

STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
nader te noemen: Ymere,
gemachtigde: mr. H.M.G. Brunklaus,
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S.J. van der Aart.

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 3 september 2020 is een mondeling tussenvonnis gewezen, waarbij Ymere bewijs is opgedragen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft Ymere een akte inbreng producties overgelegd en zijn op 14 december 2020 getuigen gehoord, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Op 25 maart 2021 zijn getuigen in contra-enquête gehoord, waarvan eveneens proces-verbaal is opgemaakt. Voorafgaande aan dit getuigenverhoor heeft [gedaagde] aanvullende producties ingediend. Vervolgens heeft Ymere geconcludeerd na enquête, waarna ook [gedaagde] een conclusie na enquête heeft genomen.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Beoordeling

Bij mondeling tussenvonnis van 3 september 2020 is Ymere toegelaten te bewijzen dat [gedaagde] niet haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft of (gedurende enige tijd) niet heeft gehad.
Ymere heeft vervolgens schriftelijk bewijs bij gebracht, te weten een:
  • een schriftelijke verklaring van 2 november 2020 van [naam verhuur-makelaar] , verhuur-makelaar bij Ymere, en de gemachtigde van Ymere, waarin is vermeld dat zij hebben gesproken met een bewoner van het complex ( [naam complex] ) (die anoniem wenst te blijven), die onder meer heeft medegedeeld [gedaagde] te kennen, maar haar sinds een jaar of drie alleen nog sporadisch te zien, de laatste keer met Koningsdag. Hij is er zeker van dat [gedaagde] er niet meer woont, ieder avond om dezelfde tijd gaat het lampje in de keuken aan en uit, maar hij ziet nooit meer iemand in de woning. Hij kent [naam 1] en [naam 2] ;
  • een foto van de gehandicaptenparkeerplaats bij het gehuurde met kenteken [kenteken] en een e-mailbericht van [naam 3] , die kantoor houdt in het complex en uitzicht op de parkeerplaats, waarin hij verklaard dat de parkeerplaats vrijwel nooit gebruikt wordt, dit jaar heeft hij eenmaal gezien dat dit wel gebeurde;
  • een foto van dezelfde parkeerplaats genomen op 25 november 2020, een foto van een auto bij het huis van de partner van [gedaagde] , [naam partner] en een uittreksel van de RDW;
  • een verslag van bezoeken die [naam consulent 1] , consulent contracthandhaving bij Ymere, en [naam consulent 2] , consulent woonfraude bij Ymere, op 17 november (7.00 – 8.15 en 14.00 - 14.30 uur) en op 24 november 2020 (7.00 en 8.15 uur) hebben gebracht aan de woning van [naam partner] in [plaats] , waarin is vermeld dat steeds gezien wordt dat [gedaagde] op de fiets met haar kinderen naar school vertrekt of terugkomt bij de woning via de zijkant van de woning, met daarbij drie foto’s.
  • een verslag van het bezoek dat [naam consulent 1] en de gemachtigde van Ymere op 24 november 2020 hebben gebracht aan het complex, waarin is vermeld dat zij met [naam 2] , bewoonster van [adres 1] , hebben gesproken;
  • een e-mailbericht van Ymere aan [naam 2] , waarin zij gevraagd wordt om aan te geven of de weergave van de feiten in het verslag van het bezoek van 24 november 2020 juist is;
  • een e-mailbericht van [naam 2] aan Ymere, waarin zij een reactie geeft op het verslag en samenvattend verklaard dat zij het simpelweg niet weet. Zij verklaard verder:
  • vier foto’s van het complex;
  • een verslag van een buurtonderzoek van 21 januari 2020, waarin is vermeld dat [naam consulent 1] en [naam stagiaire] , stagiaire Woonfraude bij Ymere, een bezoek hebben gebracht aan de woningen aan [woning 1] en [woning 2] te [plaats] , waarbij de ene bewoonster verklaarde dat op het adres [adres 2] een man, een vrouw en twee kinderen woonachtig zijn en dat zij de vrouw vaak ziet fietsen. De andere bewoonster verklaarde volgens het verslag dat zij [gedaagde] vaak op de woning ziet.
3. Verder heeft Ymere [naam consulent 1] , [naam verhuur-makelaar] en [naam consulent 2] , werknemers van Ymere, als getuige laten horen. Zij hebben allen onder ede verklaard dat zij alle verslagen naar waarheid hebben opgemaakt.
4. In contra-enquête heeft [gedaagde] de volgende schriftelijke stukken overgelegd:
  • een verklaring van [naam partner] van 9 maart 2021, waarin hij onder meer verklaard dat zijn relatie met [gedaagde] is verbroken, maar dat hij haar regelmatig in het gehuurde ziet. Hij is mantelzorger van [gedaagde] en helpt met schoonmaken en boodschappen doen. Hij maakt daarbij gebruik van de invalidenparkeerplaats.
  • een verklaring van [naam zus] (de zus van [gedaagde] ) van 1 februari 2021, waarin zij onder meer verklaard dat zij regelmatig bij [gedaagde] op het gehuurde komt en haar helpt met de kinderen naar school brengen. Verder maakt zij gebruik van de gehandicaptenparkeerplaats. Tot slot verklaart de zus dat [gedaagde] sinds 2006 met haar kinderen op het gehuurde woont.
  • een verklaring van [naam 4] van 9 maart 2021 ( [adres 3] ), waarin zij onder meer verklaart dat zij niet tegen Ymere heeft gezegd dat [naam partner] en [gedaagde] samenwonen. Zij verklaart verder dat zij heeft gezegd [gedaagde] maar weinig te zien.
  • een e-mailbericht van [naam 2] van 1 december 2020 aan de gemachtigde van Ymere, waarin zij bericht dat Ymere alleen een bepaald stuk van haar reactie op het verslag van 24 november 2020 mag gebruiken. Zij schrijft verder:
  • een e-mailbericht van [naam 1] aan de gemachtigde van [gedaagde] van 18 december 2020, waarin hij bericht dat hij niet in staat is om naar de rechtbank te komen om te getuigen.
5. Daarnaast heeft [gedaagde] [naam partner] en haar zus als getuige laten horen. Zij hebben onder meer hun eerdere verklaringen onder ede bevestigd. [naam partner] heeft verder onder meer verklaard dat [kenteken] tot februari 2020 zijn kenteken was, dat hij iedere week op verschillende dagen [gedaagde] helpt in het gehuurde; afgelopen week op dinsdag en donderdag, dat de kinderen wisselende dagen bij hem slapen, dat de kinderen op woensdag, donderdag en vrijdag sportclubs in Diemen bezoeken en dat [gedaagde] een paar keer per maand/kwartaal bij hem blijft slapen. De zus van [gedaagde] heeft onder meer verklaard dat zij als [gedaagde] een slechte gezondheid heeft vaak, soms dagelijks, naar [gedaagde] gaat in het gehuurde en dat als zij bij [gedaagde] is dat de kinderen er ook vaak zijn. Zij denkt dat ze afgelopen maand vier keer bij [gedaagde] is geweest in het gehuurde, meestal op vrijdagochtend. Zij komt ook in [plaats] .
6. Hoewel de getuigen van Ymere als werknemer geen onafhankelijke getuigen zijn, is Ymere geslaagd in haar bewijsopdracht. Ymere heeft in de periode 2018 tot en met 2021 meerdere keren een bezoek gebracht aan het gehuurde, maar heeft [gedaagde] daar nimmer aangetroffen. Zowel [naam 5] , de bewoner van de naastgelegen woning, als een anonieme bewoner van het [naam complex] hebben verklaard dat zij [gedaagde] de laatste jaren niet zien op het gehuurde. Ook [naam 2] heeft verklaard dat zij [gedaagde] veel minder ziet. Verder blijkt dat de gehandicaptenparkeerplaats niet wordt gebruikt met het juiste kenteken, het op het bord vermelde kenteken al sinds 2020 niet meer door [naam partner] wordt gebruikt en heeft [naam 3] , die direct zicht heeft op de parkeerplaats, verklaard dat de parkeerplaats vrijwel nooit wordt gebruikt. Verder heeft Ymere voldoende bewezen dat [gedaagde] de kinderen in [plaats] vanuit het huis van [naam partner] wel eens naar school brengt en soms ook weer ophaalt en ook uit school naar het huis van [naam partner] brengt. Dat dit zo is, wordt ook niet door [gedaagde] betwist. Verder heeft Ymere twee buurtbewoners van [naam partner] gesproken die konden verklaren dat zij [gedaagde] bij de woning van [naam partner] hebben gezien. Verder is onbetwist gebleven dat de kinderen in [plaats] naar school gaan en daar op sportclubs zitten. Op basis van het voorgaande kan in ieder geval worden vastgesteld dat [gedaagde] vaak in [plaats] verblijft.
7. Hiertegenover en het overige bewijs van Ymere heeft [gedaagde] onvoldoende aangevoerd om ervan te kunnen uitgaan dat zij desondanks hoofverblijf houdt op het gehuurde. Zij heeft weliswaar een schriftelijke verklaring van [naam 1] , [naam vriendin] (een vriendin), haar zus, [naam partner] en [naam 2] overgelegd, maar [naam 2] is daar gedeeltelijk op teruggekomen. Bovendien zijn de verklaringen van [naam partner] en van de zus van [gedaagde] , die mede onder ede zijn afgelegd, niet geloofwaardig. Daaruit volgt immers dat [gedaagde] én haar kinderen (thans 9 en 6 jaar oud) wekelijks een aantal dagen in het gehuurde zouden verblijven. Het is niet voorstelbaar dat als dat zo zou zijn de (naaste) buren, waaronder de kinderen van [naam 2] waarmee de kinderen van [gedaagde] in het verleden speelden, de kinderen niet gehoord of gezien hebben. Bovendien komt het onwaarschijnlijk voor dat de kinderen vanuit [plaats] door [gedaagde] met het openbaar vervoer, zoals [naam partner] heeft verklaard, naar school in [plaats] worden gebracht. Dit geldt te meer nu de gezondheid van [gedaagde] broos is en mogelijk voor de volgende dag niet te voorspellen is of zij daartoe in staat is. Ook dat de kinderen door [naam partner] ’s ochtends met de auto in [plaats] voor school worden opgehaald, zoals hij heeft verklaard, lijkt niet waarschijnlijk. Hetzelfde geldt voor de verklaring dat de kinderen drie dagen in de week sportclubs in [plaats] bezoeken en daarna weer naar [plaats] reizen. Verder verklaart de zus van [gedaagde] dat zij steeds op vrijdag bij [gedaagde] in het gehuurde komt en dat zij dan vaak de kinderen ziet, terwijl [naam partner] heeft verklaard dat de kinderen steeds op wisselende dagen bij hem zijn.
8. [gedaagde] heeft weliswaar in de kort gedingprocedure afschriften van haar gas-, elektriciteits- en waterverbruik over 2017-2019 overgelegd en ongedateerde foto’s van het interieur van het gehuurde, maar zij heeft gedurende deze bodemprocedure geen recente stukken meer overgelegd die bewijzen dat zij in het gehuurde woont, behoudens dat zij in de buurt van het gehuurde de tandarts en een fysiotherapeut bezoekt. Ter ontkrachting van het bewijs van Ymere, had het op haar weg gelegen om met bijvoorbeeld recente poststukken, recente foto’s van haar en/of de kinderen in en om het gehuurde en/of pintransacties over te leggen. Dat [gedaagde] geen pintransacties wenst over te leggen, aangezien [naam partner] en haar zus in verband met haar gezondheid vaak voor haar en dus elders boodschappen doen, laat onverlet dat zijzelf andere uitgaven zal doen in de buurt van waar zij woont, zoals voor kleding, cadeautjes en/of versnaperingen. Nu zij dit niet heeft gedaan, brengt het bewijs van Ymere voldoende gewicht in de schaal om vast te stellen dat [gedaagde] reeds sinds jaren niet haar hoofdverblijf heeft in het gehuurde.
9. Conclusie is dan ook dat [gedaagde] door niet haar hoofdverblijf te houden in het gehuurde tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de huurovereenkomst. Deze tekortkoming is ernstig en rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst, zodat de vorderingen van Ymere worden toegewezen.
10. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres gedaagde] ;
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ter beschikking van Ymere te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Ymere begroot op:
exploot € 102,96
salaris € 1080,00
griffierecht € 124,00
-----------------
totaal € 1306,96
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.